ECLI:NL:TADRARL:2021:41 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 20-243

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2021:41
Datum uitspraak: 08-03-2021
Datum publicatie: 11-03-2021
Zaaknummer(s): 20-243
Onderwerp: Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarbij klager geen belang heeft
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verzetbeslissing. Verzet ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 8 maart 2021

in de zaak 20-243/AL/MN

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 6 juli 2020 op de klacht van:

klager

over

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 6 februari 2020 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Op 31 maart 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z 1080028 van de deken ontvangen.

1.3    Bij beslissing van 6 juli 2020 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) de klacht kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Deze beslissing is op 6 juli 2020 verzonden aan partijen.

1.4    Op 15 juli 2020 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De raad heeft het verzetschrift op diezelfde dag ontvangen.

1.5    Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 4 januari 2021. Daarbij waren klager, bijgestaan door M. de Bruijn en verweerder, aanwezig.

1.6    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en van het verzetschrift. Op 2 december 2020 heeft de griffie nog een e-mail met bijlage van verweerder ontvangen, waarop door de raad acht wordt geslagen. Op 23 december 2020 heeft de griffie van klager nog een e-mail ontvangen maar daarop wordt geen acht geslagen nu dit aanvullende stuk te laat is ingediend.

2    VERZET

2.1    In zijn verzetschrift heeft klager zijn bezwaren tegen de handelwijze van verweerder nog eens uiteen gezet. Het gaat hier, aldus het verzetschrift, om een integriteitskwestie, die niet alleen aan de letter van de wet getoetst moet worden. Klager is van mening dat verweerder zich had moeten afvragen hoe het mogelijk was dat zijn cliënte, met haar staat van leven, over een toevoeging beschikte. Of het daarbij om legaal of illegaal geld ging is niet ter zake. De cliënte van verweerder kon een advocaat bekostigen. 

3    KLACHT EN FEITEN

3.1    Voor de klacht en de vaststaande feiten wordt verwezen naar de voorzittersbeslissing.

4    BEOORDELING

4.1    Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten.

4.2    De raad is van oordeel dat de door klager aangevoerde verzetgronden niet slagen; de voorzitter heeft bij de beoordeling de juiste maatstaf toegepast en heeft rekening gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval. De voorzitter heeft de klacht dus terecht en op juiste gronden kennelijk niet-ontvankelijk bevonden.

4.3    Omdat het verzet tegen de beslissing van de voorzitter ook verder geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor nader onderzoek naar de klacht. De raad zal het verzet daarom ongegrond verklaren.

BESLISSING

De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. A.E. Zweers, voorzitter, mrs. P.J.F.M. de Kerf en E.M.G. Pouls, leden, bijgestaan door mr. A.M. van Rossum als griffier en uitgesproken in het openbaar op 8 maart 2021.

Griffier                                                                                        Voorzitter

Verzonden d.d. 8 maart 2021