ECLI:NL:TADRARL:2021:406 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 20-118/AL/NN
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2021:406 |
---|---|
Datum uitspraak: | 22-02-2021 |
Datum publicatie: | 22-12-2022 |
Zaaknummer(s): | 20-118/AL/NN |
Onderwerp: | Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van deken of tuchtrechter |
Beslissingen: | Beslissing op verzet |
Inhoudsindicatie: | Verzetbeslissing. Het optreden van advocaat in een andere hoedanigheid van die van advocaat vergt een volledige toetsing door de tuchtrechter. Dit laat onverlet dat de deken bij zijn werkzaamheden ingevolge de “Leidraad dekenale klachtbehandeling” beleidsvrijheid toekomt en dat hij pas tuchtrechtelijk verwijtbaar handelt indien hij zich binnen die beleidsvrijheid dusdanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad. De voorzitter heeft de juiste maatstaf gehanteerd en aan de hand van deze maatstaf terecht geconcludeerd dat de klacht kennelijk ongegrond is. Verzet ongegrond. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 22 februari
2021
in de zaak 20-118/AL/NN
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter
van de raad van discipline van 26 mei 2020 op de klacht van:
klager
over
verweerder
mr. C.A.M. Luttikhuis, in zijn hoedanigheid van deken van de orde van advocaten in
het arrondissement Overijssel
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 16 mei 2019 heeft klager bij de voorzitter van het Hof van Discipline een klacht
ingediend over verweerder in zijn hoedanigheid van deken van de orde van advocaten
in het arrondissement Overijssel.
1.2 De voorzitter van het Hof van Discipline heeft bij beslissing van 31 mei 2019
de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland aangewezen
om onderzoek naar de klacht tegen verweerder te doen.
1.3 Op 14 februari 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2019 KNN077 van
de deken ontvangen.
1.4 Bij beslissing van 26 mei 2020 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad
(hierna ook: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Deze beslissing
is op dezelfde dag verzonden aan partijen.
1.5 Op 18 juni 2020 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
De raad heeft het verzetschrift op dezelfde dag ontvangen.
1.6 Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 14 december 2020. Daarbij
waren klager en verweerder aanwezig.
1.7 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het
verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en
van het verzetschrift.
2 VERZET
2.1 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in:
2.2 De voorzitter heeft in de beslissing van 26 mei 2020 in meerdere opzichten een
onjuiste maatstaf gehanteerd. De redenering van de voorzitter komt namelijk feitelijk
neer op een marginale toetsing van het aan de deken verweten gedrag. Zulks ten onrechte,
zoals al blijkt uit de door de voorzitter in de beslissing aangehaalde uitspraken
van het Hof van Discipline. Verweerder heeft tevens gewezen op de uitspraak van het
Hof van Discipline van 8 mei 2020 (ECLI:NL:TAHVD:110), waarin is overwogen dat ook
als een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, de tuchtrechter
dat optreden niet slechts marginaal, maar volledig dient te toetsen.
2.3 De geldende maatstaf is in meerdere opzichten onjuist toegepast, mede doordat
de voorzitter is uitgegaan van onjuiste feiten, althans toepassing van de geldende
maatstaf niet kan en mag leiden tot het oordeel dat de klacht (op alle onderdelen)
kennelijk ongegrond is. Het dubbel heffen van griffierecht is niet op een lijn met
de wetgeving en valt dan ook buiten de grenzen van de gestelde beleidsvrijheid. Verder
is de visie die de deken op de klacht heeft gegeven dermate onjuist en onvolledig
dat de voorzitter niet in redelijkheid tot de conclusie heeft kunnen komen dat de
klacht hierover kennelijk ongegrond is.
2.4 Tegen de vaststaande feiten en de klachtomschrijving komt klager in verzet niet
op.
3 FEITEN EN KLACHT
3.1 Voor de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar
de beslissing van de voorzitter.
4 BEOORDELING
4.1 Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een
gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld
of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als
de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing
heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten.
4.2 De raad is met klager van oordeel dat het optreden van een advocaat in een andere
hoedanigheid dan die van advocaat een volledige toetsing door de tuchtrechter vergt.
Dit laat echter onverlet dat de deken bij zijn werkzaamheden ingevolge de “Leidraad dekenale klachtbehandeling” beleidsvrijheid toekomt en dat hij pas tuchtrechtelijk verwijtbaar handelt indien
hij zich binnen die beleidsvrijheid dusdanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen
in de advocatuur is geschaad. De voorzitter heeft het optreden van verweerder volledig
getoetst aan deze norm, die voor verweerder in zijn hoedanigheid van deken ruime grenzen
kent. De voorzitter heeft naar het oordeel van de raad dan ook de juiste maatstaf
gehanteerd.
4.3 Naar het oordeel van de raad heeft de voorzitter aan de hand van deze maatstaf
terecht geconcludeerd dat de klacht kennelijk ongegrond is. De visie van de deken
is niet dusdanig onjuist en/of onvolledig dat hij daarmee het vertrouwen in de advocatuur
heeft geschaad. Ten aanzien van het tweemaal heffen van het griffierecht oordeelt
de raad dat de vraag of artikel 46e lid 1 Advocatenwet juist is toegepast in het midden
kan blijven, aangezien een onjuiste toepassing niet zou kunnen leiden tot het oordeel
dat verweerder daarmee het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad.
4.4 De raad is van oordeel dat de door klager aangevoerde verzetgronden niet slagen;
de voorzitter heeft bij de beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en heeft
rekening gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval. Hij of
zij heeft de klacht dus terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden.
4.5 Omdat het verzet tegen de beslissing van de voorzitter ook verder geen nieuwe
gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor nader onderzoek naar de klacht. De
raad zal het verzet daarom ongegrond verklaren.
BESLISSING
De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.
Aldus beslist door mr. J.U.M. van der Werff, voorzitter, mrs. H.H. Tan en M. Tijseling, leden, bijgestaan door mr. W.E. Markus-Burger als griffier en uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2021.
Griffier
Voorzitter
Verzonden d.d. 22 februari 2021