ECLI:NL:TADRARL:2021:401 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 20-852/AL/GLD
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2021:401 |
---|---|
Datum uitspraak: | 12-07-2021 |
Datum publicatie: | 26-08-2022 |
Zaaknummer(s): | 20-852/AL/GLD |
Onderwerp: | Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van deken of tuchtrechter |
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. De voorzitter verklaart een klacht tegen een deken kennelijk ongegrond. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 12 juli 2021
in de zaak 20-852/AL/GLD
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over
deken
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter)
heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement
Gelderland (hierna: de deken) van 10 november 2020 met kenmerk
K19/R02. door de raad ontvangen op diezelfde datum, en van de op de inventarislijst
genoemde bijlagen 1 tot en met 17.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 De klacht betreft het optreden van verweerder in zijn hoedanigheid van deken in
het arrondissement Rotterdam in de periode van november 2018 tot en met augustus 2019.
1.2 Op 30 november 2018 heeft klaagster een klacht ingediend tegen mr. D, advocaat
in dienstbetrekking bij het Erasmus MC te Rotterdam. De klacht is in behandeling genomen
en onderzocht door verweerder.
1.3 Bij brief van 7 augustus 2019 aan klaagster heeft verweerder zijn visie door middel
van een dekenstandpunt gegeven over de door klaagster ingediende klacht tegen mr.
D.
1.4 Na ontvangst van het griffierecht is op 6 september 2019 de klacht van klaagster
tegen mr. D. door verweerder naar de Raad van Discipline gezonden.
1.5 Bij brief van 11 september 2019 aan verweerder heeft klaagster een nieuwe klacht
tegen mr. D. ingediend.
1.6 Bij brief van 23 september 2019 aan verweerder heeft klaagster aangekondigd dat
zij een klacht zal gaan indienen tegen verweerder.
1.7 Bij brief van 26 september 2019 aan klaagster heeft verweerder zowel op de inhoud
van de brief van 11 september 2019 als op de inhoud van de brief van 23 september
2019 gereageerd.
1.8 Bij brief van 30 september 2019 heeft klaagster een klacht ingediend tegen verweerder.
1.9 Bij beslissing van het Hof van Discipline van 7 oktober 2019 is deze zaak op grond
van artikel 46c lid 5 Advocatenwet verwezen voor onderzoek naar de deken van de Orde
van Advocaten in het arrondissement Gelderland.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder:
a) bij het onderzoek naar de klacht tegen mr. D. zijn visie uitsluitend te baseren
op de schriftelijke stukken en door niet zelf nader onderzoek te doen;
b) de kernwaarde deskundigheid te schenden, omdat hij de casus niet begrijpt en niet
de wet- en regelgeving die van toepassing is op een advocaat in dienstbetrekking,
bij zijn visie heeft betrokken;
c) in strijd te handelen met gedragsregel 12 (zorgvuldigheid);
d) op onjuiste gronden te weigeren klaagsters nieuwe klacht tegen mr. D. in behandeling
te nemen;
e) ten onrechte niet te hebben geprobeerd de klacht te schikken;
f) zich niet toetsbaar op te stellen nu hij op meerdere klachten geen inhoudelijke
reactie te geven.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.
Ad klachtonderdeel a)
3.2 Het is niet aan de deken om bewijsstukken te achterhalen. Een klachtprocedure
verloopt zoals staat beschreven in de Leidraad dekenale klachtbehandeling. Klaagster
is gewezen op de leidraad. Tijdens het onderzoek heeft de deken de vrijheid om te
bepalen op welke manier hij het onderzoek naar de klacht inricht.
Ad klachtonderdeel b)
3.3 Dit verwijt is onterecht. Verweerder heeft de klacht onderzocht en zich gebaseerd
op de door klaagster en mr. D. ingediende stukken. De inhoud van het professioneel
statuut van advocaten in dienstbetrekking bij het Erasmus MC is verweerder bekend.
Dit maakt zijn visie niet anders.
Ad klachtonderdeel c)
3.4 Dit verwijt is onterecht. De conclusie die klaagster trekt, is haar conclusie.
Verweerder heeft zijn visie gegeven op basis van de stukken in deze zaak. Indien klaagster
het daar niet mee eens is, dan kan zij dit verwoorden bij de behandeling van haar
klacht bij de Raad van Discipline.
Ad klachtonderdeel d)
3.5 Verweerder heeft klaagster er op gewezen dat er geen sprake is van een nieuwe
klacht en dat zij desgewenst een en ander kan voorleggen aan de Raad van Discipline
bij wie haar eerste klacht in behandeling is.
Ad klachtonderdeel e)
3.6 Het is de keuze van verweerder om al dan niet een bemiddelingsgesprek te voeren
om te trachten om de klacht in der minne te schikken.
Ad klachtonderdeel f)
3.7 Verweerder stelt dat hij op alle klachten een inhoudelijke reactie heeft gegeven.
4 BEOORDELING
4.1 Gelet op de samenhang zal de voorzitter alle klachtonderdelen gezamenlijk behandelen.
De klacht gaat over het handelen van verweerder in zijn hoedanigheid van deken van
de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam. Het in de artikelen 46 en volgende
van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten
van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen.
Ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat,
zoals die van deken, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich
bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen
in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten
in strijd met wat een behoorlijk advocaat betaamt en waarvan hem een tuchtrechtelijk
verwijt kan worden gemaakt. De tuchtrechter toetst dat optreden in een andere hoedanigheid
niet slechts marginaal; er volgt een volle toets naar de vraag of het vertrouwen in
de advocatuur is geschaad en, bij positieve beantwoording, of is gehandeld in strijd
met de norm van artikel 46 Advocatenwet (zie Hof van Discipline, 15 maart 2021, ECLI:NL:TAHVD:2021:47).
4.2 De voorzitter is op grond van het dossier van oordeel dat niet is gebleken dat
verweerder zich bij zijn onderzoek naar de klacht van klaagster zodanig heeft gedragen
dat daarmee het vertrouwen in de advocatuur is geschaad. Het is de voorzitter niet
gebleken welke specifieke gedragingen van verweerder niet overeenkomstig de geldende
regels zijn of welke specifieke verplichting verweerder niet is nagekomen. In het
algemeen geldt dat een deken niet gehouden is om zelf nader onderzoek te verrichten.
Ook is een deken niet verplicht om een bemiddelingsgesprek te voeren. Naar het oordeel
van de voorzitter viel de door verweerder daarover gemaakte keuze om dat niet te doen
binnen de hem als deken toekomende beleidsvrijheid. De voorzitter overweegt ten slotte
dat niet gebleken is dat het standpunt van verweerder in diens hoedanigheid van deken
over de onderliggende klacht van klaagster op onzorgvuldige wijze tot stand gekomen
is. Klaagster is het niet eens met het standpunt van verweerder, maar die omstandigheid
maakt vanzelfsprekend niet dat verweerder daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft
gehandeld.
4.3 Omdat verweerder in zijn hoedanigheid van deken geen tuchtrechtelijk verwijt kan
worden gemaakt, zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocaten,
kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk
ongegrond.
Aldus beslist door mr. O.P. van Tricht, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2021.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 12 juli 2021