ECLI:NL:TADRARL:2021:40 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 20-184

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2021:40
Datum uitspraak: 08-03-2021
Datum publicatie: 11-03-2021
Zaaknummer(s): 20-184
Onderwerp:
  • Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in overige hoedanigheden
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarop al eerder is beslist
  • Tuchtrechtelijk aanrekenen van gedragingen aan:, subonderwerp: Kantoor
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen een advocatenkantoor. Verzet tegen kennelijk niet-ontvankelijk verklaring van klacht over slechte waarneming tijdens ziekte van een op het kantoor werkzame advocaat tegen wie eenzelfde klacht was ingediend. Anders dan de voorzitter is de raad van oordeel dat klager ontvankelijk is. Tijdens afwezigheid van een advocaat is de waarneming bij uitstek een dubbele verantwoordelijkheid voor zowel de eigen advocaat als het advocatenkantoor (de collega advocaten), waar de advocaat werkzaam is. Tevens verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van een klacht over ondeugdelijke klachtenregeling. Anders dan de voorzitter is de raad van oordeel dat de klacht tegen een advocatenkantoor ontvankelijk. Klachten kunnen tegen advocatenkantoren worden ingesteld als het gaat om een groep van advocaten waarvoor een bepaalde verantwoordelijkheid geldt en de verantwoordelijkheid voor een deugdelijke klachtenregeling is daar bij uitstek een voorbeeld van. Verzet gegrond. Klachten ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 8 maart 2021

in de zaak 20-184/AL/GLD

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 13 juli 2020 op de klacht van:

klager

over

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 4 februari 2019 aangevuld op 11 februari 2019 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2    Op 10 maart 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K19/32 van de deken ontvangen.

1.3    Bij beslissing van 13 juli 2020 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) de klacht kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Deze beslissing is op 13 juli 2020 verzonden aan partijen.

1.4    Op 25 juli 2020 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De raad heeft het verzetschrift op 27 juli 2020 ontvangen.

1.5    Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 4 januari 2021. Daarbij waren klager, bijgestaan door B.W.H.J. Vermeeren, stiefvader van klager, en mr. B. M namens verweerster aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.6    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en van het verzetschrift van klager.

2    VERZET

2.1    De voorzitter heeft alle klachtonderdelen kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Voor wat betreft de klachtonderdelen a), b) en d) heeft klager tegen deze beslissing verzetgronden geformuleerd. Klager heeft geen verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter ten aanzien van de niet-ontvankelijk verklaring van klachtonderdeel c), die derhalve niet aan het oordeel van de raad is onderworpen en in stand blijft.

Klachtonderdeel a)

2.2    Het verzet richt zich tegen alinea 4.2 van de voorzittersbeslissing waarin is overwogen dat over de kwestie waarop het klachtonderdeel betrekking heeft ook een klacht tegen mr. Mi (destijds werkzaam op het kantoor van verweerster) is ingediend, dat die klacht inmiddels bij de raad in behandeling is en dat over hetzelfde niet tweemaal geklaagd kan worden.

2.3    Klager voert daartegen aan dat ook al is de waarneming op een bepaalde wijze in de klacht tegen mr. Mi verwerkt de waarneming een verantwoordelijkheid van verweerster blijft.

Klachtonderdeel b)

2.4    Het verzet richt zich tegen alinea 4.3 van de voorzittersbeslissing waarin is overwogen dat voor wat betreft het onderzoek naar de toevoegingsmogelijkheden van klager niet tegen een advocatenkantoor als geheel kan worden geklaagd.

2.5    Klager voert daartegen aan dat mr. Mi naar alle waarschijnlijkheid onder druk van een advies van een kantoorgenoot, die bij verweerster werkzaam is, van verder onderzoek heeft afgezien en dat dit de reden is waarom de klacht tevens tegen het kantoor is gericht.

Klachtonderdeel d)

2.6    Het verzet richt zich tegen alinea 4.5 van de voorzittersbeslissing waarin is overwogen dat dit klachtonderdeel niet tegen een advocatenkantoor als geheel kan worden ingesteld, dat de klacht volgens de klachtbrief gericht is tegen de bij verweerster werkzame klachtenfunctionaris die de interne klacht tegen mr. Mi heeft behandeld en dat klager tegen de klachtenfunctionaris een klacht had kunnen indienen.

2.7    Klager voert daartegen aan dat nu de klachtenfunctionaris eigenaar van verweerster is en zijn naam ook genoemd is in de klachtbrief er sprake is van een klacht tegen de eigenaar van verweerster en niet tegen verweerster in zijn algemeenheid.

3    FEITEN

3.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

3.2    Klager is met zijn ex-echtgenote verwikkeld (geweest) in een echtscheidingsprocedure met nevenverzoeken/-vorderingen. In verband hiermee is klager in de periode van juni 2017 tot en met oktober 2018 bijgestaan door mr. Mi, die in die periode bij verweerster werkzaam was. Eerder waren de belangen van klager behartigd door mr. J.

3.3    Na een acute ziekenhuisopname heeft mr. Mi in juli 2018 haar werkzaamheden langzaam aan op arbeidstherapeutische basis hervat.

3.4    Bij brieven van 13 en 14 juni 2018 en van 14 augustus 2018 aan mr. Mi heeft klager zijn ongenoegen geuit over onder meer de informatieverstrekking, haar bereikbaarheid en de waarneming tijdens haar ziekte en revalidatie. Op deze brieven is door dan wel namens mr. Mi gereageerd.

3.5    Op 25 oktober 2018 heeft een gesprek op het kantoor van verweerster plaatsgevonden waar klager en mr. Mi aanwezig waren. Tijdens dit gesprek is onder meer gesproken over het eerder door klager geuite ongenoegen.

3.6    Bij e-mail van 25 oktober 2018 heeft mr. Mi klager bericht dat zij haar werkzaamheden in klagers zaak zou neerleggen. Uit deze e-mail blijkt dat uitdrukkelijk is afgesproken dat klager in verband met de betaling van de openstaande nota’s een schriftelijke klacht zou indienen bij de interne klachtenfunctionaris van verweerster.

3.7    Bij brief van 10 december 2018 is namens klager een klacht over mr. Mi bij verweerster ingediend.

3.8    Bij brief van 21 januari 2019 is de klacht door mr. B. M, tevens de eigenaar van verweerster, integraal ongegrond verklaard.

3.9    Op 4 februari 2019 heeft klager bij de deken een klacht over verweerster ingediend.

4    KLACHT

4.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    verweerster tijdens de ziekte van mr. Mi geen, althans onvoldoende, waarneming heeft geregeld, waardoor berichten niet zijn verzonden, bepaalde handelingen niet zijn verricht en klager niet is benaderd om de beschikking van de rechtbank en eventuele vervolgstappen te bespreken;

b)    een collega advocaat, werkzaam bij verweerster, ten onrechte gevraagd zou hebben: “Ga jij die zaak op toevoeging doen?”, waardoor mr. Mi er waarschijnlijk van overtuigd is geraakt om voor klager geen verdere toevoegingsmogelijkheden te onderzoeken;

c)    verweerster ten onrechte declaraties aan klager heeft gezonden;

d)    verweerster de klacht van klager over mr. Mi intern heeft laten behandelen door een niet onafhankelijk persoon, maar door haar eigenaar en dat dit heeft gezorgd voor een belangenverstrengeling.

5    VERWEER

5.1    Verweerster heeft tegen de klacht gemotiveerd verweer gevoerd en betwist dat zij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

6    BEOORDELING VERZET

6.1    Voordat de raad in geval van een voorzittersbeslissing een klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten.

6.2    Klager heeft verzetgronden ingediend tegen de beslissing van de voorzitter inzake de klachtonderdelen a), b) en d). De raad behandelt het verzet aan de hand van de diverse klachtonderdelen.

Verzet klachtonderdeel a)

6.3    Anders dan de voorzitter is de raad van oordeel dat klager in klachtonderdeel a) ontvankelijk is. Tijdens afwezigheid van een advocaat is de waarneming bij uitstek een dubbele verantwoordelijkheid voor zowel de eigen advocaat als het advocatenkantoor (de collega advocaten), waar de advocaat werkzaam is. De verzetgrond van klager dat het hier ook gaat om een eigen verantwoordelijkheid van verweerster treft derhalve doel. Het verzet is gegrond.

Verzet klachtonderdeel b)

6.4    Deze beslissing van de voorzitter is juist. Het betreft hier een in de visie van klager onjuiste handelwijze van mr. Mi waarvoor het kantoor waar zij toen werkzaam was, bijzondere omstandigheden daargelaten waarvan niet is gebleken, niet verantwoordelijk is. Klager heeft aangevoerd dat bedoelde handelwijze het gevolg was van een dringend advies van een collega advocaat van het kantoor van verweerster. Dit is echter ter zitting door verweerster gemotiveerd ontkend en klager heeft één en ander niet aannemelijk gemaakt. Het verzet is derhalve ongegrond.

Verzet klachtonderdeel d)

6.5    Anders dan de voorzitter is de raad van oordeel dat klager in klachtonderdeel d) ontvankelijk is. Klachten kunnen tegen advocatenkantoren worden ingesteld als het gaat om een groep van advocaten waarvoor een bepaalde verantwoordelijkheid geldt en de verantwoordelijkheid voor een deugdelijke klachtenregeling is daar bij uitstek een voorbeeld van. Het verzet is derhalve gegrond.

7    BEOORDELING INHOUDELIJK

7.1    Nu het verzet ten aanzien van de klachtonderdelen a) en d) gegrond is zal de raad die klachtonderdelen beoordelen.

Klachtonderdeel a)

7.2    Tussen partijen staat vast dat er tijdens de ziekteperiode van mr. Mi geen proceshandelingen verricht behoefden te worden. De zaak stond voor beschikking en de beschikking is telkens aangehouden.

7.3    Ter zitting heeft klager erkend dat hij tijdens de afwezigheid van mr. Mi op zijn e-mails om informatie over de stand van zaken antwoord heeft gekregen, inhoudende dat de beschikking telkens opnieuw was aangehouden. Weliswaar was dit niet het antwoord waarop hij hoopte (het telkens uitstellen van de beslissing was voor klager erg belastend), maar dat maakt de handelwijze van verweerster nog niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.

7.4    Klager heeft nog aangevoerd dat hij van de griffie heeft begrepen dat het zin zou hebben gehad bij de rechtbank op een beschikking aan te dringen en dat verweerster daarmee nalatig is geweest. Deze veronderstelling wordt door de raad echter niet gedeeld. De rechtspraak bepaalt de uitspraakdatum en daarop valt geen, althans nauwelijks, invloed uit te oefenen.

7.5    In de klacht die klager ter zake dezelfde handelwijze tegen mr. Mi heeft ingediend (kenmerk: 20-183/AL/GLD) en waarin de raad op 8 maart 2021 uitspraak doet, is geoordeeld dat mr. Mi ten aanzien van de wijze waarop de eindbeschikking in de echtscheidingsprocedure aan klager is toegezonden tuchtrechtelijk verwijtbaar tekort is geschoten. De raad gaat ervan uit dat mr. Mi op dat moment weer voldoende was hersteld om de volle verantwoordelijkheid voor deze handelwijze te kunnen dragen. Derhalve treft verweerster in deze geen blaam.

7.6    Tenslotte is niet gebleken van andere vragen of verzoeken van klager die tijdens de ziekte van mr. Mi onbeantwoord zijn gebleven.

7.7    Van een tuchtrechtelijke tekortkoming bij de waarneming van de praktijk van mr. Mi is de raad dan ook niet gebleken.

7.8    Klager is ontvankelijk in klachtonderdeel a) en de raad verklaart dit klachtonderdeel ongegrond.

Klachtonderdeel d)

7.9    Het is gebruikelijk en toegestaan dat een klachtenfunctionaris aan hetzelfde kantoor verbonden is als degene over wie wordt geklaagd. De klachtenregeling is geen onafhankelijke geschillenregeling, maar biedt de mogelijkheid om in onderling overleg zaken uit te praten en op te lossen.

7.10    Dat klager tijdens het klachttraject oplossingen van de zijde van verweerster heeft gemist en kennelijk de opstelling van de klachtenfunctionaris als partijdig heeft ervaren is op zich te betreuren, maar dat maakt het handelen van verweerster nog niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. De raad volgt verweerster in haar stelling dat niet per definitie elke klacht van een cliënt zich voor een oplossing van de zijde van de advocaat leent. Het gaat om een traject waaraan partijen op gelijkwaardige basis deelnemen. Dit brengt met zich, dat er het nodige aan de hand moet zijn alvorens geoordeeld moet worden dat een advocatenkantoor het boekje te buiten is gaan. Uit het klachtdossier en het verhandelde ter zitting is de raad niet gebleken dat verweerster zich bij de afhandeling van de interne klacht klachtwaardig heeft gedragen.

7.11    Klager is ontvankelijk in klachtonderdeel d) en de raad verklaart dit klachtonderdeel ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart het verzet betreffende de klachtonderdelen a) en d) gegrond;

-    verklaart het verzet betreffende klachtonderdeel b) ongegrond;

-    verklaart de klachtonderdelen a) en d) ongegrond.

Aldus beslist door  mr. A.E. Zweers, voorzitter, mrs. P.J.F.M. de Kerf en E.M. G. Pouls, leden, bijgestaan door mr. A.M. van Rossum als griffier en uitgesproken in het openbaar op 8 maart 2021.

Griffier                                                                              Voorzitter

Verzonden d.d. 8 maart 2021.