ECLI:NL:TADRARL:2021:393 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 21-624/AL/MN
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2021:393 |
---|---|
Datum uitspraak: | 25-10-2021 |
Datum publicatie: | 25-08-2022 |
Zaaknummer(s): | 21-624/AL/MN |
Onderwerp: | Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen |
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. De voorzitter verklaart de klacht kennelijk ongegrond. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 25 oktober 2021
in de zaak 21-624/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter)
heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement
Midden-Nederland (hierna: de deken) van 22 juli 2021 met kenmerk
Z1391639/HH/SD, door de raad ontvangen op diezelfde datum, en van de op de inventarislijst
genoemde bijlagen 1 tot en met 11.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Een werknemer van klaagster heeft zijn arbeidscontract opgezegd. Vervolgens is
tussen klaagster en deze werknemer een financieel geschil ontstaan.
1.2 De werknemer wordt bijgestaan door verweerder.
1.3 Op 16 februari 2021 is verweerder door de advocaat van klaagster aangeschreven.
Vervolgens is verweerder vanaf 8 maart 2021 tot en met 19 april 2021 door de advocaat
van klaagster verzocht om een reactie. Ook de vertegenwoordiger van klaagster heeft
op 19 april 2021 verweerder aangeschreven.
1.4 Verweerder heeft in die periode geen inhoudelijke reactie gegeven. Wel heeft hij
laten weten dat de reactie nog komt, maar dat hij het op dat moment erg druk had.
1.5 Op 22 april 2021 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder
het volgende:
a) niet schriftelijk of telefonisch inhoudelijk te reageren op de arbeidszaak, ondanks
zijn belofte daartoe en ondanks meerdere herinneringen van de advocaat van klaagster;
b) haar vordering tot verrekening namens zijn cliënt te betwisten zonder enige nadere
uitleg en/of onderbouwing.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd. Hij
heeft het erg druk en deze zaak is niet spoedeisend. Klaagster is niet zijn cliënte.
Hij is haar geen verantwoording schuldig en hij hoeft niets te zeggen over zijn relatie
met zijn cliënt.
4 BEOORDELING
Ad klachtonderdelen a) en b)
4.1 De voorzitter stelt voorop dat deze klachtonderdelen zich lenen voor gezamenlijke
behandeling.
4.2 Beide klachtonderdelen hebben betrekking op het handelen van de advocaat van de
wederpartij van klaagster. Volgens vaste rechtspraak van het hof komt aan deze advocaat
een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een
wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt,
maar kan onder meer worden ingeperkt als de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat
over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten
dat deze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging
van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onevenredig schaadt
zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Het optreden van verweerder dient
aan de hand van deze maatstaf beoordeeld te worden.
4.3 De voorzitter begrijpt weliswaar de ergernis van klaagster, maar is van oordeel
dat niet is gebleken dat verweerder door te handelen als hij heeft gedaan richting
klaagster de grenzen van de hem, als advocaat van de wederpartij, toekomende vrijheid
heeft overschreden. De klacht veronderstelt dat een advocaat altijd een verplichting
heeft te reageren op brieven of e-mails en telefoontjes van een wederpartij, welke
verplichting echter in zijn algemeenheid niet bestaat. Nu klaagster geen bijzondere
omstandigheden heeft gesteld of anderszins uit de stukken een noodzaak tot beantwoording
van de e-mails van klaagster kan worden afgeleid, is de voorzitter van oordeel dat
verweerder in de gegeven omstandigheden niet verplicht was om te reageren richting
klaagster. De voorzitter acht daarbij mede van belang dat de periode waarin verweerder
niet (inhoudelijk) op klaagster heeft gereageerd relatief kort is en dat verweerder
de advocaat van klaagster wel heeft laten weten dat hij nog niet inhoudelijk kon reageren
omdat hij het erg druk had. De voorzitter is voorts van oordeel dat niet is gebleken
dat verweerder klachtwaardig heeft gehandeld door de vordering van klaagster zonder
onderbouwing te betwisten.
4.4 Op grond van het bovenstaande zullen beide klachtonderdelen kennelijk ongegrond
worden verklaard.
BESLISSING
De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in
beide onderdelen kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. A.R. Creutzberg, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 25 oktober 2021.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 25 oktober 2021