ECLI:NL:TADRARL:2021:392 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 21-652/AL/MN
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2021:392 |
---|---|
Datum uitspraak: | 29-11-2021 |
Datum publicatie: | 25-08-2022 |
Zaaknummer(s): | 21-652/AL/MN |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. De voorzitter verklaart de klacht kennelijk ongegrond. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 29 november 2021
in de zaak 21-652/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 26 juli 2021 met kenmerk 1179292, door de raad ontvangen op diezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 9.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Klager heeft een zakelijk geschil met mevrouw G. Verweerder heeft klager bijgestaan.
De procedure in eerste aanleg heeft plaatsgevonden bij de rechtbank Noord-Holland,
locatie Haarlem (hierna: de rechtbank). Op 24 januari 2018 en 28 februari 2018 heeft
de rechtbank tussenvonnis(sen) gewezen.
1.2 Op verzoek van klager is op 8 maart 2018 hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof
Amsterdam (hierna: het gerechtshof) tegen het/de tussenvonnis(sen) van de rechtbank.
1.3 Tot 1 juli 2018 is verweerder verbonden geweest aan het kantoor De H Advocaten
en Notarissen te [plaats]. In de periode van 1 juli 2018 tot 1 juli 2019 is verweerder
verbonden geweest aan het kantoor S Advocaten te [plaats].
1.4 Per e-mail van 26 juli 2018 heeft verweerder de opdracht opnieuw aan klager bevestigd.
1.5 Verweerder heeft aan klager meerdere declaraties ter betaling gezonden. Klager
heeft de declaraties van 7 september 2018 en 6 februari 2019 niet voldaan.
1.6 In april/mei 2019 heeft klager een interne klacht over verweerder ingediend bij
het kantoor S Advocaten. Op 9 mei 2019 heeft een bespreking op dat kantoor plaatsgevonden.
Het tweede gesprek heeft op 28 mei 2019 op dat kantoor plaatsgevonden. Bij brief van
29 mei 2019 is door de klachtenfunctionaris aan klager gemeld dat de interne klacht
te vaag is geformuleerd en is hem (nogmaals) geadviseerd een opvolgende advocaat te
vinden.
1.7 Het gerechtshof heeft op 18 juni 2019 arrest gewezen op het/de tussenvonnis(sen)
van de rechtbank. De procedure bij de rechtbank is vervolgens voortgezet.
1.8 Na het arrest van het gerechtshof heeft verweerder zich uit de procedure(s) onttrokken.
1.9 Klager heeft in 2019 mr. T. als nieuwe advocaat in de arm genomen. Het dossier
is door of vanwege verweerder aan mr. T. overgedragen.
1.10 Verweerder heeft klager in rechte betrokken wegens onbetaalde declaraties en
hij heeft een verstekvonnis verkregen. Op 21 april 2020 is op verzoek van verweerder
ten laste van klager executoriaal beslag gelegd op onder andere een woning van klager
en van mevrouw G. Op verzoek van klager heeft mr. T. verzet gedaan tegen het verstekvonnis.
1.11 Op 22 mei 2020 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder:
a) tekort te schieten in de dienstverlening door op de zitting van de rechtbank blijk
te geven van onvoldoende kennis van de stukken;
b) stukken van zijn wederpartij niet aan hem door te zenden c.q. hem daarvan niet
in kennis te stellen;
c) op een volgende zitting van de rechtbank hem niet bij te staan, zodat hij niet
van rechtsbijstand is voorzien;
d) excessief c.q. bovenmatig te declareren;
e) niet alle relevante stukken uit zijn dossier over te dragen aan zijn nieuwe advocaat;
f) stukken uit zijn dossier te vernietigen.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar
nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 De voorzitter hanteert als uitgangspunt dat de tuchtrechter mede tot taak heeft
de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd.
Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die
de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met
de keuzes waarvoor de advocaat bij de behandeling van de zaak kan komen te staan.
De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak
behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan, zijn niet onbeperkt, maar
worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering
van datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele
standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame
en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (HvD
5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32).
4.2 Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische
kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele
standaarden. De voorzitter toetst daarom of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid
die van een redelijk bekwame en redelijke handelende advocaat in de gegeven omstandigheden
mag worden verwacht (HvD 3 april 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:80).
Ad klachtonderdeel a)
4.3 Nu klager enkel heeft gesteld dat verweerder op een zitting tekort is geschoten
in de dienstverlening en verweerder deze stelling heeft betwist, is de juistheid van
deze stelling van klager en daarmee de gegrondheid van de klacht niet komen vast te
staan. Dat leidt ertoe dat de voorzitter dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond zal
verklaren.
Ad klachtonderdeel b), e) en f)
4.4 De voorzitter ziet aanleiding om deze klachtonderdelen gezamenlijk te behandelen.
Klager verwijt verweerder dat hij stukken niet heeft aan hem heeft doorgestuurd, niet
alle stukken aan klagers nieuwe advocaat heeft overgedragen en stukken uit zijn dossier
heeft vernietigd. Klager heeft deze verwijten niet verder onderbouwd en verweerder
heeft deze verwijten betwist. De voorzitter is van oordeel dat de feiten die klager
aan zijn verwijten in de richting van verweerder ten grondslag legt wel vast moeten
staan om over de klachtwaardigheid daarvan een oordeel te kunnen vellen. Nu de juistheid
van de stellingen van klager ten aanzien van deze klachtonderdelen niet zijn komen
vast te staan, zullen deze klachtonderdelen kennelijk ongegrond worden verklaard.
Ad klachtonderdeel c)
4.5 Klager verwijt verweerder dat hij hem niet heeft bijgestaan op een zitting. De
voorzitter begrijpt dat klager kort vóór deze zitting het vertrouwen in verweerder
heeft opgezegd. Op de zitting heeft verweerder het gerechtshof hierover geïnformeerd.
Verder heeft verweerder over de zaak niet het woord gevoerd. Klager zelf heeft op
die zitting wel de mogelijkheid gehad om het woord te voeren. De voorzitter is van
oordeel dat gelet op deze gang van zaken niet is gebleken dat verweerder tuchtrechtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld. Dit klachtonderdeel zal daarom kennelijk ongegrond worden
verklaard.
Ad klachtonderdeel d)
4.6 De voorzitter is van oordeel dat van excessief declareren op grond van de stukken
niet is gebleken. Feiten of omstandigheden waaruit blijkt dat de aan klager in rekening
gebrachte tijd buitensporig zou zijn, zijn gesteld noch gebleken.
Conclusie
4.7 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel
46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in
alle onderdelen kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. A.H.M. Dölle, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 29 november 2021.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 29 november 2021