ECLI:NL:TADRARL:2021:390 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 21-608/AL/MN

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2021:390
Datum uitspraak: 06-09-2021
Datum publicatie: 25-08-2022
Zaaknummer(s): 21-608/AL/MN
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. De voorzitter verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 6 september 2021
in de zaak 21-608/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:

klager
over
verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 16 juli 2021 met kenmerk Z1313866, door de raad ontvangen op diezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4.

1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 In een echtscheidingsprocedure behartigt verweerster, sinds juli 2020, als opvolgend advocaat, de belangen van de echtgenote van klager.
1.2 Namens haar cliënte heeft verweerster op 10 november 2020 een stuk ingediend waarmee een bedrag van € 57.915 werd gevraagd als compensatie verlies van recht op pensioen.
1.3 Op 20 november 2020 heeft er in die procedure een zitting bij de rechtbank Midden-Nederland plaatsgevonden. Tijdens die zitting heeft verweerster zich uitgelaten in bewoordingen die hebben geleid tot het eerste klachtonderdeel.
1.4 Op 3 januari 2021 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster dat zij:
a) tijdens een zitting van de rechtbank op 20 november 2020 een door klager met bewijsstukken onderbouwde argumentatie geduid heeft als “lulkoek” en zich daardoor onnodig grievend heeft uitgelaten, waardoor ook de toon in het verdere verloop van de zitting en de stroef lopende onderhandeling werd gezet;
b) op de laatst mogelijke dag in de echtscheidingsprocedure een claim heeft ingediend als compensatie in het kader van een pensioenregeling, welke claim voor klager als een volkomen verrassing kwam in de op dat moment al anderhalf jaar lopende procedure en waartegen hij zich gelet op het tijdstip van indiening niet meer tijdig in de rechtbankprocedure heeft kunnen verweren.

3 VERWEER
3.1 Verweerster heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.
Ad klachtonderdeel a)
3.2 Het gebruikte woord “lulkoek’  zag niet op hetgeen klager zelf heeft gezegd. Zij heeft slechts gezegd dat hetgeen klager heeft verwoord, niet wordt gestaafd met stukken, zodat zijn versie van de werkelijkheid net zo goed lulkoek zou kunnen zijn. De rechter heeft ook niets gezegd van haar woordkeuze. Verweerster had liever een ander woord gebruikt, maar het gebruikte woord is niet onnodig grievend.
Ad klachtonderdeel b)
3.3 De claim werd niet nieuw in de procedure gedaan, doch slechts ‘gefinetuned’. De indiening van het stuk, een brief van een pensioendeskundige, was tijdig en betreft geen klachtwaardige handeling.

4 BEOORDELING
4.1 Voorop staat dat een advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
Ad klachtonderdeel a)
4.2 De exacte context waarin door verweerster het woord ‘lulkoek’  is gebruikt, staat tussen partijen niet vast en kan de voorzitter ook niet vaststellen. Verweerster stelt dat het woord is gebruikt in die zin dat een bepaalde stelling van klager ‘net zo goed lulkoek kan zijn’, omdat voor die stelling een deugdelijke onderbouwing zou ontbreken. Verweerster merkt ook op dat zij wellicht beter een ander woord had kunnen gebruiken. Hoe dan ook is het gebruik van dit woord kennelijk bedoeld als een kwalificatie van een stelling en niet als kwalificatie van klager. Het moge duidelijk zijn dat dit woordgebruik liever vermeden moet worden, maar gelet op de door verweerster gestelde – en door klager bij repliek niet in de kern betwiste – context is geen sprake van een uitlating die onnodig grievend is. De voorzitter zal dit klachtonderdeel daarom kennelijk ongegrond verklaren.
Ad klachtonderdeel b)
4.3 De voorzitter stelt vast dat het stuk waarover klager klaagt tijdig is ingediend. Dat wordt door klager ook niet betwist. De voorzitter is van oordeel dat niet is gebleken dat verweerster door het tijdstip van het indienen van het stuk klager heeft benadeeld of heeft willen benadelen. Derhalve is niet vast komen te staan dat verweerster bij de behartiging van de belangen van haar cliënte de belangen van klager onnodig of onevenredig heeft geschaad. Gelet op het voorgaande zal dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond worden verklaard.

BESLISSING
De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. O.P. van Tricht, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 6 september 2021.

Griffier                                             Voorzitter

Verzonden d.d. 6 september 2021