ECLI:NL:TADRARL:2021:39 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 20-972

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2021:39
Datum uitspraak: 08-03-2021
Datum publicatie: 11-03-2021
Zaaknummer(s): 20-972
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht tegen de advocaat van de wederpartij in een geschil over de omgang met een kind kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 8 maart 2021

in de zaak 20-972/AL/GLD

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) van 7 december 2020 met kenmerk K 20/82, door de raad ontvangen op 7 december 2020, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 12.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1 In september 2009 is de dochter van klager en de vrouw geboren.

1.2 Op 21 januari 2020 heeft klager een verzoekschrift ingediend dat strekt tot het verkrijgen van gezamenlijk gezag over de dochter en tot het vaststellen van een omgangsregeling.

1.3 Op 12 februari 2020 heeft verweerster, namens de vrouw, een verweerschrift ingediend. Hierin is onder meer het volgende geschreven:

“(…) 6. Sedertdien uitte de man diens wantrouwen richting de vrouw en zette hij haar neer als een instabiel persoon, die hem erin zou hebben geluisd om een kind te krijgen. De vrouw betwist dit standpunt ten stelligste. Zij was echt verliefd op de man en is per ongeluk zwanger geraakt. Anders dan de man, voelde zij niets voor een abortus. De vrouw heeft de komst van [de dochter] als een cadeau ervaren. Het doet haar groot verdriet dat de man [de dochter] in het begin van haar leven, als zijn dochter heeft proberen te weren. Als productie 1 wordt overgelegd een mailbericht d.d. 23 april 2011 van de man:
"Ik heb geleerd dat je aan kinderen begint als je een vaste relatie hebt en als je in je eigen onderhoud kunt voorzien. Dat geldt niet voor jou. Helaas ben ik erin gestonken. ( ... ) Ik hou het voor gezien. (..) Val me s.v.p. niet meer lastig. Ik wil geen mail/past/telefoon/sms/bezoek af wat dan ook van jou. ( .. ) Verder denk ik dat het goed is om de achternaam van [de dochter] te wijzigen." (…)
12. In 2011 heeft de vrouw een relatie gekregen met de heer B(…). Met hem heeft zij twee kinderen gekregen: R(…) van 8 en F(…) van 5. Later bleek dat de heer B(…) zich - buiten medeweten van de vrouw om - schuldig had gemaakt aan oplichting. Hij ging persoonlijk failliet en werd strafrechtelijk vervolgd. De vrouw beëindigde in 2014 de relatie en sedertdien is de heer B(…) buiten beeld. De man doet voorkomen alsof de vrouw alle vaders buiten beeld wenst te houden bij haar kinderen. Dit is niet het geval en de heer B(…) is een totaal ander verhaal dan de man. De man kan wel degelijk een rol spelen in het leven van [de dochter] mits dit zorgvuldig gebeurt, zie hieronder meer. Het stoort de vrouw dat de man in deze kwestie·contact zoekt met de heer B(…). Wat wil hij hiermee bewerkstelligen? (…)
16. [De dochter] leerde haar stiefvader, (…), en haar biologische vader tegelijkertijd kennen. Omdat [de stiefvader] de feitelijke zorg over [de dochter] heeft, intensiveerde dit contact snel. [De stiefvader] heeft meerdere keren aan de man voorgesteld om elkaar te ontmoeten, maar de man weigerde dit. (…)
47. De vrouw voelt zich dan onder druk gezet en ervaart totaal geen basis voor overleg met de man. De man gaat dit overleg bij onenigheid uit de weg door te dreigen met zijn zorgen over de vrouw. De vrouw ervaart dit als terreur. Dit blijkt ook uit haar mail van 25 november 2019 aan de man door hem overgelegd als productie 6 bij verzoekschrift. Ze schrijft:
"Je buigt ver naar me toe en dreigt dat als ik [de stiefvader] mee neem naar het gesprek over [de dochter] dat je actie zal ondernemen. En die acties die ken ik van je. Instanties mailen en bekenden benaderen om met maar zo ver mogelijk kapot te krijgen. Vooral ook door zelf bedachte afschuwelijke informatie te verstrekken. Verzinsels en angsten van jezelf En dan zeg je nee hoor ik doe het uit zorgen."
Alle acties en handelingen naar de vrouw uit het verleden heeft haar aanleiding gegeven met de politie te overleggen. Deze heeft haar geadviseerd om een brief te schrijven om de man de toegang tot haar huis te ontzeggen en het verzoek om respectvolle communicatie. De vrouw heeft dit gedaan door de man op 28 november 2019 een brief te sturen omdat zij hopeloos was en niet weet hoe met de druk van de man om te gaan. Dit leidt tot onrust binnen haar gezin en hier is [de dochter] niet mee gebaat. (…)”

1.4 Op 6 juni 2020 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende.

a) Verweerster heeft onzorgvuldig en onnodig grievend gehandeld jegens klager. In het verweerschrift heeft verweerster een onjuist beeld van klager geschetst.

- I. Onder punt 6 van het verweerschrift heeft verweerster gemeld dat klager een abortus wilde. Verweerster schrijft dit als vaststaand feit. Deze bewering is onjuist.

- II. Onder punt 16 van het verweerschrift heeft verweerster gesteld dat de dochter klager en de stiefvader gelijktijdig leerde kennen. De stiefvader kwam echter pas later in beeld.

- III. Onder punt 12 van het verweerschrift heeft verweerster gesteld dat de heer B(…) (de vader van de andere twee kinderen van moeder) failliet ging. Het faillissement is echter met succes aangevochten. De onjuiste mededeling over het faillissement van de heer B(…) is onderdeel 24 van het verweerschrift nog eens herhaald.

- IV. Onder punt 47 van het verweerschrift heeft verweerster gesuggereerd dat er sprake was van fysiek geweld. Hier is geen sprake van geweest;

b) Verweerster is op de mededelingen van haar cliënte afgegaan, zij heeft deze mededelingen niet gecontroleerd. Dit had verweerster moeten doen. Verweerster had behoedzaam moeten zijn omdat zij weet dat de vrouw een historie heeft van psychologische behandelingen en, volgens de vrouw zelf, een bipolaire stoornis heeft.

c) Verweerster heeft in strijd met artikel 1:247 lid 3 BW gehandeld. Verweerster heeft klager met meerdere leugens zwart proberen te maken, zodat het contact met de dochter van klager werd gefrustreerd.

2.2 De stellingen die klager aan de klacht ten grondslag heeft gelegd worden hierna, voor zover van belang, besproken.

3 VERWEER

3.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. Het verweer zal hierna, voor zover van belang, worden besproken.

4 BEOORDELING

4.1 Uitgangspunt is dat aan de advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid, die mede voortvloeit uit de kernwaarde partijdigheid als bedoeld in artikel 10a Advocatenwet, mag niet ten gunste van een tegenpartij worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. Deze vrijheid vindt haar begrenzing in de plicht van de advocaat zich te onthouden van (feitelijke) stellingen waarvan hij de onjuistheid kent of redelijkerwijs kan kennen. De ratio van deze beperking van bedoelde vrijheid van de advocaat is, dat de rechter en de wederpartij door de onware feiten niet worden misleid. Daarbij moet wel in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. Daarnaast mag een advocaat zich niet onnodig grievend uitlaten over de wederpartij van zijn cliënt. Daarbij moet een advocaat in familiekwesties als de onderhavige in het algemeen waken voor onnodige polarisatie tussen partijen. Van een advocaat mag een bepaalde mate van terughoudendheid worden verwacht, juist omdat ook andere belangen in die procedure een grote rol kunnen spelen, met name belangen van kinderen.

Klachtonderdeel a)

4.2 Uit het klachtdossier blijkt dat klager en de vrouw elkaar pas enkele weken kenden toen zij zwanger raakte van de dochter. Uit de klacht leidt de voorzitter af dat het wel of niet voortzetten van de zwangerschap onderwerp van gesprek was tussen klager en de vrouw. Klager schrijft daar immers over dat hij de vrouw heeft gevraagd waarom ze na twee eerdere abortussen deze keer het kind wilde houden. Uit het klachtdossier, in het bijzonder het verzoekschrift van 21 januari 2020 en het verweerschrift van 12 februari 2020 leidt de voorzitter verder af dat er een tumultueuze relatie volgde die kort na de geboorte van de dochter is verbroken. Aanvankelijk was er contact tussen klager en de dochter. Dat is vervolgens verbroken. In 2015, toen het vaderschap van klager was vastgesteld, is het contact met de dochter weer hervat. Uit het dossier blijkt dat het contact tussen klager en de vrouw sindsdien niet steeds soepel verloopt en dat er discussie is over, zakelijk weergegeven, de opvoeding van de dochter.

4.3 In het verzoekschrift heeft klager zijn visie op de gang van zaken weergegeven. Verweerster heeft in het verweerschrift de gang van zaken volgens de vrouw uiteengezet. Zoals dat in procedures gaat hebben partijen over en weer al dan niet feitelijke standpunten ingenomen waarmee de ander het niet eens is.

4.4 Omdat de relatie tussen klager en de vrouw zeer pril was op het moment dat de dochter werd verwekt en in aanmerking genomen dat de relatie vervolgens tumultueus is verlopen, mocht verweerster zonder nader onderzoek afgaan op de mededeling van de vrouw dat klager de zwangerschap wenste af te breken. Daar komt bij dat klager in de procedure verweer heeft kunnen voeren tegen dit standpunt. Gelet op dit alles is de voorzitter van oordeel dat verweerster zich in onderdeel 6 van het verweerschrift niet onnodig grievend of onbetamelijk heeft uitgelaten. Klachtonderdeel a.I is daarom kennelijk ongegrond.

4.5 Ook bij klachtonderdeel a.II geldt dat verweerster mocht afgaan op de juistheid van de mededeling van de vrouw. Voor zover de mededeling over het moment waarop de stiefvader in het leven van de dochter verscheen al onjuist is, ziet de voorzitter niet in op welke wijze klager door deze mededeling onnodig is gegriefd. Ook hierbij moet in aanmerking genomen worden dat klager verweer heeft kunnen voeren over dit punt. Klachtonderdeel a.II is daarom ook kennelijk ongegrond.

4.6 Niet in geschil is dat de rechtbank het faillissement van de heer B heeft uitgesproken. Evenmin is in geschil dat het faillissement na het instellen van een rechtsmiddel niet in stand is gebleven. Klager stelt dat verweerster dat laatste ten onrechte niet heeft vermeld in haar verweerschrift. De voorzitter ziet niet in op welke wijze klager in zijn belangen is geschaad door het achterwege laten van de informatie over het faillissement van de heer B, in aanmerking genomen dat klager ook op dit punt verweer heeft kunnen voeren. Dit betekent dat ook klachtonderdeel a.III kennelijk ongegrond is.

4.7 De voorzitter leest in onderdeel 47 van het verweerschrift geen suggestie van fysiek geweld. Klachtonderdeel a.IV is daarom kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel b)

4.8 Aan dit klachtonderdeel heeft klager de stelling ten grondslag heeft gelegd dat op verweerster een verzwaarde onderzoeksplicht rustte naar de mededelingen van de vrouw in verband met de psychische gesteldheid van de vrouw. Naar het oordeel van de voorzitter heeft klager deze stelling onvoldoende feitelijk onderbouwd.

4.9 Volgens verweerster is de vrouw niet gediagnosticeerd met een bipolaire stoornis en evenmin bekend met psychische klachten. De voorzitter kan op basis van uitsluitend de stelling van klager zelf niet vaststellen dat de psychische gesteldheid van de vrouw noopte tot extra behoedzaamheid bij verweerster. Dit betekent dat verweerster, zoals hiervoor al weergegeven, mocht afgaan op de mededelingen van de vrouw. Klachtonderdeel b is daarmee kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel c)

4.10 Verweerster heeft in haar verweerschrift de visie van de vrouw weergegeven en daarmee het belang van de vrouw verdedigd. Zij mocht daarbij, zo blijkt ook uit het voorgaande, afgaan op de mededelingen van de vrouw. De stellingen van de vrouw vergden naar het oordeel van de voorzitter geen nader onderzoek. De inhoud van de stellingen en de persoon van de vrouw gaven daarvoor geen aanleiding. Dat deze standpunten van de vrouw in de visie van klager onjuist waren of hem onwelgevallig maakt dit niet anders in aanmerking genomen dat klager de stellingen van de vrouw in de procedure heeft kunnen weerspreken. Ook klachtonderdeel c is kennelijk ongegrond.

Slotsom

4.11 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. O.P. van Tricht, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 8 maart 2021.

Griffier Voorzitter

Verzonden d.d. 8 maart 2021