ECLI:NL:TADRARL:2021:385 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 20-983/AL/NN
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2021:385 |
---|---|
Datum uitspraak: | 07-06-2021 |
Datum publicatie: | 25-08-2022 |
Zaaknummer(s): | 20-983/AL/NN |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. De voorzitter verklaart de klacht kennelijk ongegrond. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 7 juni 2021
in de zaak 20-983/AL/NN
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over
verweerster
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) van 10 december 2020 met kenmerk 2020KNN068/1152191, door de raad ontvangen op diezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 16. Voorts heeft de voorzitter kennisgenomen van een e-mail met bijlagen van klager van 21 december 2020, een e-mail met bijlagen van verweerster van 21 januari 2021 en een e-mail van klager van 23 januari 2021.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Klager was getrouwd met mevrouw H. Op 15 april 2019 is door mevrouw H. een verzoekschrift
echtscheiding ingediend bij de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden.
1.2 Voor klager treedt mr. A.J. de B op, voor mevrouw H. treedt verweerster op.
1.3 Bij verzoekschrift van 15 april 2019 heeft verweerster namens haar cliënte verzocht
de echtscheiding tussen partijen uit te spreken, de verdeling van de huwelijksgemeenschap
vast te stellen en verzocht om partnerbijdrage van € 5.500,-- per maand.
1.4 Klager heeft in december 2019 een viergesprek voorgesteld. Op een later moment
in de procedure heeft verweerster een viergesprek voorgesteld.
1.5 Op 9 maart 2020 heeft in de echtscheidingsprocedure een mondelinge behandeling
plaatsgevonden bij de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden. Klager heeft
de duurzame ontwrichting niet betwist. Ter zitting heeft verweerster het verzoek tot
partneralimentatie ingetrokken en verzocht haar een termijn te verlenen waarbinnen
zij een verdeling van het tussen partijen bestaande huwelijkse vermogen kan formuleren.
1.6 Bij beschikking van 8 april 2020 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken.
1.7 Het verzoek voor wat betreft de verdeling is door de rechtbank aangehouden.
1.8 De echtscheidingsbeschikking is op 22 juni 2020 ingeschreven in de registers van
de burgerlijke stand.
1.9 Op 6 mei 2020 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster
het volgende.
a) Verweerster heeft zich niet professioneel gedragen en niet voldoende ingezet om
tot een goede oplossing voor beide partijen te komen.
b) Verweerster heeft de zaak niet op doelmatige wijze behandeld, waardoor de zaak
onnodig lang heeft geduurd, veel ergernis teweeg heeft gebracht en onnodig veel geld
heeft gekost.
2.2 Klager heeft ter onderbouwing van deze klachtonderdelen in zijn klachtbrief en
zijn repliek onder meer het volgende aangevoerd. Verweerster reageert vaak niet of
laat op de brieven van zijn advocaat. Verweerster heeft gedreigd met een kort geding.
Verweerster heeft onnodig een mondelinge behandeling bij de rechtbank door laten gaan.
Verweerster heeft tegenstrijdig gehandeld met betrekking tot de planning van een viergesprek.
Verweerster heeft een verzoek gedaan om de opbrengst van de verkoop van de woning
te verdelen, terwijl daarover iets anders was afgesproken.
3 VERWEER
3.1 Verweerster betwist de door klager gemaakte verwijten en heeft tegen de klacht
onder meer het volgende verweer gevoerd.
3.2 Verweerster bestrijdt dat zij erg laat reageert. Niet zij, maar klager reageert
telkens traag.
3.3 Aanvankelijk leek het er op dat haar cliënte de financiering van haar woning niet
rond kon krijgen. Om die reden is door verweerster namens haar cliënte gevraagd of
er een partiële verdeling kon plaatsvinden, zodat haar cliënte geen problemen zou
ondervinden bij de financiering van haar nieuwe woning. Verweerster heeft daarbij
aangegeven dat er eventueel werd gedacht aan het opstarten van een kort geding, indien
klager niet mee wilde werken. Later bleek dit kort geding niet nodig. Uit de brief
van 7 mei 2020 blijkt dat het de advocaat van klager duidelijk is dat er geen kort
geding meer zou komen.
3.4 Verweerster heeft een aanvullend verzoek ingediend. Het aanvullende verzoek is
op 9 maart 2020 ter zitting ingediend en is toegewezen. Partijen zijn niet voor niets
naar de rechtbank geweest. De verwachting en hoop was dat partijen tot afspraken zouden
komen.
3.5 Het eerste voorstel van klager om een viergesprek te voeren, is niet door verweerster
afgewezen. Voor en tijdens de zitting van 9 maart 2020 is wederom gesproken over een
viergesprek. Na de zitting is een afspraak gemaakt. Vanwege de coronamaatregelen heeft
klager deze afspraak afgezegd.
4 BEOORDELING
Ad klachtonderdelen a) en b)
4.1 De beide klachtonderdelen lenen zich voor een gezamenlijke behandeling.
4.2 Voorop staat dat een advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen
van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt.
Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de
advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat
geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen,
(c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van
de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij
geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de
hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen
mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is
de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te
wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan
hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt.
Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd
zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken,
onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
4.3 De voorzitter stelt verder voorop dat de tuchtrechter het handelen of nalaten
van de advocaat over wie geklaagd wordt, dient te toetsen aan de norm van artikel
46 Advocatenwet. De gedragsregels voor advocaten vormen daarbij een richtlijn, maar
of het niet naleven van een gedragsregel ook tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen
oplevert, hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt per geval door de tuchtrechter
beoordeeld.
4.4 De voorzitter overweegt het volgende. De stelling van klager dat verweerster niet
of te laat heeft gereageerd op de brieven van zijn advocaat heeft verweerster gemotiveerd
en onderbouwd met (niet door klager weersproken) stukken betwist. Daarom is de juistheid
van dit onderdeel van de klacht niet komen vast te staan.
4.5 De voorzitter is ten aanzien van alle overige verwijten van oordeel dat niet is
gebleken dat verweerster de grenzen van de haar, als advocaat van de wederpartij,
toekomende vrijheid heeft overschreden. Het stond verweerster vrij om namens haar
cliënte verzoeken te doen en om een kort geding aan te kondigen. Datzelfde geldt voor
het handelen van verweerster met betrekking tot het plannen van het viergesprek. Uit
het dossier is niet vast komen te staan dat verweerster daarbij de belangen van klager
onnodig of onevenredig heeft geschaad. Dat het optreden van verweerster klager onwelgevallig
was, maakt niet dat het tuchtrechtelijk verwijtbaar is. Op grond van het voorgaande
zal de voorzitter de klacht kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk
ongegrond.
Aldus beslist door mr. J.R. Veerman, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2021.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 7 juni 2021