ECLI:NL:TADRARL:2021:366 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 21-860/AL/GLD

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2021:366
Datum uitspraak: 06-12-2021
Datum publicatie: 16-05-2022
Zaaknummer(s): 21-860/AL/GLD
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing over advocaat wederpartij. Als partijdige belangenbehartiger mocht verweerster de gewraakte uitlatingen in het verweerschrift doen, zonder dat zij daarbij de grenzen van het betamelijke heeft overschreden. Verweerster heeft die uitlatingen niet lichtvaardig gedaan maar op relevante aanwijzingen gebaseerd, waaronder op berichten op social media van de vriendin van klager. Hoewel de uitlatingen pijnlijk kunnen zijn voor klager, zijn ze naar het oordeel van de voorzitter niet onnodig grievend geweest. Kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 6 december 2021
in de zaak 21-860/AL/GLD
naar aanleiding van de klacht van:

klager
over
verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) van 17 augustus 2021  met kenmerk K 20/77, door de raad digitaal ontvangen op 25 oktober 2021, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5.

1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Klager en zijn ex-partner zijn al langer verwikkeld in een juridische strijd. Sinds 2016 staat verweerster de ex-partner van klager bij. Klager en zijn ex-partner hebben gezamenlijk een dochter (hierna: de dochter).
1.2 Klager heeft een verzoekschrift bij de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, ingediend strekkende tot wijziging gezag en wijziging omgangsregeling ten aanzien van de dochter tevens het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening.
1.3 Op 28 mei 2020 heeft verweerster namens haar cliënte daartegen een verweerschrift ingediend. Voor zover relevant voor deze klachtprocedure is daarin het volgende geschreven:

“18. [De dochter] is jong en kwetsbaar en het kan zoals gezegd niet in haar belang worden geacht vorm te geven aan een contactregeling. In ieder geval geen zelfstandige contactregeling. Onder andere zal [klager] eerst aan zichzelf moeten werken en laten zien dat hij in straat kan worden geacht omgang met [de dochter] op een veilige manier vorm te geven. De vrouw begrijpt dat [klager] kamt met PTSS problematiek (productie …, bevestiging partner [klager] dat [klager] PTSS heeft). Daarnaast heeft [klager] twee kinderen met zijn huidige partner en zijn partner heeft nog drie kinderen. Die kinderen heeft zij met de broer van [klager]. Die kinderen van hen zijn veelvuldig agressief.

19. Zij hebben thuis kennelijk ook veel aan hun hoofd (productie …) en de vrouw gelooft niet dat [de dochter] daar nu op een veilige manier tussen past. Daarom is de vrouw subsidiair van mening, in het geval uw rechtbank contact tussen [klager] en [de dochter] mogelijk wil maken, er een onderzoek dient te worden verricht door de Raad voor de Kinderbescherming. Dit onderzoek is er nooit gekomen omdat [klager] de procedure introk. Daarnaast zal [klager], in het geval er positief geadviseerd zou worden door de Raad, akkoord moeten gaan met omgang onder begeleiding. Dit om de veiligheid van [de dochter] te kunnen waarborgen. …

28. De vrouw oefent sedert uiteengaan van partijen alleen het gezag uit over [de dochter]. Dit gaat goed. Er is zoveel mogelijk rust en stabiliteit voor [de dochter] gecreëerd. De vrouw woont samen met haar huidige partner, een partner die meer een vader is voor [de dochter] dan dat [klager] ooit is geweest, zij heeft een inkomen en het gaat naar omstandigheden goed met [de dochter].”

1.4 Op 3 juni 2020 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) zich in punt 28 van het verweerschrift van 28 mei 2020 onnodig grievend uit te laten over klager door daarin te vermelden dat de partner van de cliënte van verweerster meer een vader voor de dochter is geweest dan klager ooit is geweest, waardoor klager zich beledigd en gekleineerd voelt;
b) in het verweerschrift van 28 mei 2020 onder punten 18 en 19 het standpunt in te nemen dat (i) klager psychologisch in de war is, terwijl dit een onjuiste aanname was en (ii) te stellen dat de bonuskinderen van klager agressief en het oudste bonuskind autistisch zouden zijn, waarmee zijn bonuskinderen ten onrechte in de procedure worden betrokken;
c) oude niet relevante berichten uit 2014 van de vriendin van klager van social media (Facebook) te gebruiken en als producties bij het verweerschrift van 28 mei 2020 te voegen, zonder dat dit een toegevoegde waarde had en zijn vriendin zich daartegen niet kon verdedigen.

3 VERWEER
De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4 BEOORDELING
4.1 De voorzitter stelt voorop dat de klacht betrekking heeft op het handelen van de advocaat van de wederpartij van klager. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een ruime mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is echter niet absoluut, en kan onder andere beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel.
4.2 Daarbij geldt dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. Daarbij heeft te gelden dat een advocaat bij uitingen over strafbare feiten of onrechtmatige gedragingen de nodige terughoudendheid in acht moet nemen.
4.3 De voorzitter zal aan de hand van deze maatstaf oordelen als hierna te melden.
Ad klachtonderdelen a), b) en c)
4.4 Gelet op de samenhang van deze verwijten ziet de voorzitter aanleiding om deze gezamenlijk te beoordelen.
4.5 Naar het oordeel van de voorzitter mocht verweerster, zoals zij in het kader van haar verweer heeft aangevoerd, als partijdige belangenbehartiger namens haar cliënte in de punten 18, 19 en 28 de gewraakte uitlatingen in het verweerschrift van 28 mei 2020 doen, zonder dat zij daarbij de grenzen van het betamelijke heeft overschreden. Het is inherent aan het voeren van een procedure dat partijen het niet eens met elkaar zijn en dat de stellingen van de wederpartij soms met stevige bewoordingen worden betwist.
4.6 Uit de stukken is de voorzitter gebleken dat verweerster die uitlatingen niet lichtvaardig heeft gedaan maar op relevante aanwijzingen heeft gebaseerd, waaronder op berichten van social media van de vriendin van klager. Hoewel de uitlatingen pijnlijk kunnen zijn voor klager, zijn ze ook niet onnodig. Verweerster moest immers in het partijdig belang van haar cliënte de door klager in de procedure ingenomen standpunten betwisten. In dat kader heeft zij zich namens haar cliënte uitgelaten over de geestelijke gesteldheid van klager, over de situatie bij klager thuis en de situatie met zijn bonuskinderen en dit onderbouwd met bewijsstukken. Het is niet aan de tuchtrechter om daarover te oordelen; dat is aan de civiele rechter voorbehouden. De voorzitter oordeelt enkel over de vraag of verweerster de gewraakte uitlatingen mocht doen als raadsvrouw van haar cliënte en binnen de ruime mate van vrijheid die zij bij de behartiging van haar cliëntes belangen genoot. Dat mocht zij, naar het oordeel van de voorzitter. De gewraakte uitlatingen zijn dan ook niet onnodig grievend geweest.
4.7 Nu het gebruik van berichten van social media op zich ook niet klachtwaardig is, zal de voorzitter alle klachtonderdelen kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING
De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. P.F.A. Bierbooms, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 6 december 2021.

Griffier                                      Voorzitter

Verzonden d.d. 6 december 2021