ECLI:NL:TADRARL:2021:364 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 21-473/AL/MN 21-474/AL/MN
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2021:364 |
---|---|
Datum uitspraak: | 09-08-2021 |
Datum publicatie: | 04-05-2022 |
Zaaknummer(s): |
|
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht deels kennelijk niet-ontvankelijk, deels niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 9 augustus 2021
in de zaken 21-473/AL/MN en 21-474/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 28 mei 2021 met kenmerken 1254598 (klacht 1) en 1262773 (klacht 2), door de raad ontvangen op 28 mei 2021, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 16.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
Met betrekking tot klacht 1
1.1 Klager houdt zich sinds 2009 bezig met het onderzoek naar de moord op M.V. in
1999. Volgens klager heeft justitie een slecht en oneerlijk onderzoek verricht, waarin
allerlei feiten en bewijzen zijn verzwegen en/of gemanipuleerd. Op 18 november 2012
is Jasper S. aangehouden wegens verdenking van de moord op M.V. In 2013 is Jasper
S. door de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, veroordeeld voor de moord
op M. Tegen dit strafvonnis is geen hoger beroep ingesteld, zodat dit vonnis onherroepelijk
is (geworden).
1.2 De moeder en de zus van wijlen M.V. (hierna: de cliënten) hebben zich op enig
moment in 2012 of 2013 gewend tot mr. M., kantoorgenoot van verweerder, en (later)
tot verweerder.
1.3 Vanaf 2013 hebben meerdere procedures plaatsgevonden tussen de cliënten en klager.
De eerste procedure betrof de inbreuk door klager op het auteursrecht op delen van
het dagboek van de moeder van wijlen M.V.
1.4 In 2015 heeft klager een klacht tegen mr. M., kantoorgenoot van verweerder, ingediend.
Door klager werd geklaagd dat mr. M. geen mandaat had om voor de cliënten op te treden.
De klacht heeft geleid tot de beslissing van de Raad van Discipline van 11 april 2016
dat er wel een mandaat was. Tegen deze beslissing is geen hoger beroep ingesteld.
1.5 Bij vonnis in kort geding van 7 augustus 2017 is klager veroordeeld tot een contactverbod
van de cliënten en tot het verwijderen van allerlei artikelen en tot het doen van
rectificaties, op straffe van dwangsommen met een maximum van € 500.000,00. Het maximum
van de dwangsommen is door middel van beslaglegging verbeurd.
1.6 Een daartoe opgestart executiegeschil bij de voorzieningenrechter in de rechtbank
Noord-Holland, locatie Haarlem, heeft voor klager geen resultaat opgeleverd. Bij arrest
van 12 februari 2019 heeft het gerechtshof Amsterdam het vonnis bekrachtigd. Klager
heeft tegen dit arrest beroep in cassatie ingesteld.
1.7 Een andere civielrechtelijke procedure tussen klager en de cliënten (in hoger
beroep) bij het gerechtshof Amsterdam ging over de vraag of een voldoende volmacht/mandaat
aanwezig was. Op 26 maart 2018 heeft pleidooi plaatsgevonden, welk pleidooi gehouden
is door mr. M. en verweerder tezamen ten behoeve van de cliënten. Bij arrest van 5
juni 2018 heeft het gerechtshof Amsterdam de grief van klager omtrent het ontbreken
van een volmacht/mandaat ongegrond verklaard, onder verwijzing naar het bepaalde in
artikel 80 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de overlegging
van schriftelijke verklaringen van de cliënten.
1.8 Klager heeft tegen voormeld arrest beroep in cassatie ingesteld. De procureur-generaal
bij de Hoge Raad heeft op 30 augustus 2019 advies uitgebracht, inhoudende dat het
gerechtshof een juiste en begrijpelijke beslissing heeft genomen ten aanzien van het
hebben van een volmacht/mandaat. Bij arrest van 22 november 2019 heeft de Hoge Raad
de zaak onder toepassing van artikel 81 RO afgedaan.
1.9 Klager blijft in rechte stellen dat de cliënten geen rechtsgeldige volmacht aan
hun advocaat (mr. M. en/of verweerder) hebben gegeven en dat het initiatief voor de
procedures tegen klager van de ex-man en kinderen komt. Op 5 juni 2020 heeft de advocaat
van klager een verzoekschrift tot een voorlopig getuigenverhoor ingediend bij de rechtbank
Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, teneinde onder andere de cliënten te horen.
1.10 Bij brief van 11 augustus 2020 heeft verweerder namens de cliënten een klacht
tegen de advocaat van klager ingediend bij de deken van de Orde van Advocaten in het
arrondissement Noord-Holland. De klacht houdt, zakelijk gesteld, in dat deze advocaat
evident zinloze procedures jegens hen blijft faciliteren, afkomstig van een door een
complottheorie geobsedeerde klager, ook al zijn alle juridische geschilpunten al eerder
uitgeprocedeerd.
1.11 Op 25 september 2020 heeft klager bij de deken een klacht tegen verweerder ingediend.
Tegen mr. M. heeft klager op 7 oktober 2020 een gelijkluidende klacht ingediend.
1.12 Op 1 oktober 2020 heeft de zitting bij de rechtbank Noord-Nederland, locatie
Leeuwarden, omtrent de vraag of een voorlopig getuigenverhoor moet plaatsvinden, plaatsgevonden.
Verweerder en zijn kantoorgenoot mr. M. hebben tezamen de zitting ten behoeve van
de cliënten bijgewoond. Bij beschikking van 14 oktober 2020 heeft de rechtbank Noord-Nederland,
locatie Leeuwarden, het verzoek van klager afgewezen. In de beschikking staan mr.
M. en verweerder vermeld als advocaat van de cliënten.
Met betrekking tot klacht 2
1.13 Verweerder heeft de heer M. als eiser bijgestaan in een kort gedingprocedure
tegen klager bij de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem.
De procedure had betrekking op het feit dat klager suggereerde dat de heer M. betrokken
was bij een moordzaak (van M.V.). In die procedure zijn namens de heer M. verklaringen
van derden uit 2017 ingebracht. De mondelinge behandeling van het kort geding heeft
op 25 april 2018 plaatsgevonden. Op 9 mei 2018 heeft de voorzieningenrechter vonnis
gewezen en de vorderingen van de heer M. toegewezen. Tegen het vonnis in kort geding
is geen hoger beroep ingesteld.
1.14 De heer M. heeft op 14 augustus 2017 aangifte tegen klager gedaan bij de politie.
In de aangifte heeft de heer M. verwezen naar de verklaringen van derden uit 2017.
Klager heeft ná 25 april 2018 (datum mondelinge behandeling in kort geding) aangifte
gedaan tegen de heer M. bij de politie. Het Openbaar Ministerie heeft tegen de heer
M. en tegen klager geen verdere vervolging ingesteld (sepot).
1.15 Op 9 oktober 2020 heeft klager een klacht tegen verweerder ingediend. Tegen mr.
M., kantoorgenoot van verweerder, heeft klager op 9 oktober 2020 een gelijkluidende
klacht ingediend.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
Klacht 1
a) op 11 augustus 2020 een klacht in te dienen tegen zijn advocaat bij de deken van
de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland;
b) zijn cliënten te vertegenwoordigen zonder een (toereikende) volmacht/mandaat;
c) namens zijn cliënten tegen hem te procederen zonder (toereikende) volmacht/mandaat;
d) zijn cliënten onder druk te zetten om op papier te zetten dat hij (toereikende)
volmacht/1 heeft;
e) de halve Advocatenwet aan zijn laars te lappen, alle regels te overtreden, en keihard
te liegen tegenover rechters en de Raad van Discipline.
Klacht 2
f) in een gerechtelijke procedure van de heer M. tegen hem, waarin verweerder de heer
M. als eiser heeft vertegenwoordigd in kort geding van april/mei 2018 bij de rechtbank
Noord-Holland, locatie Haarlem, vervalste verklaringen van derden uit 2017 in te brengen
met als doel hem te schaden, terwijl verondersteld mag worden dat verweerder de onwaarheid
van deze verklaringen kent;
g) de heer M. willens en wetens te hebben aangezet om deze verklaringen van derden
uit 2017 te doen vervalsen.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar
nodig, op dat verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 De raad stelt voorop dat de klacht betrekking heeft op het handelen van de advocaat
van de wederpartij van klager. Volgens vaste rechtspraak van het hof komt aan deze
advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen
op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet
onbeperkt, maar kan onder meer worden ingeperkt als de advocaat a) zich onnodig grievend
uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs
kan weten dat deze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging
van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onevenredig schaadt
zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Het optreden van verweerder dient
aan de hand van deze maatstaf beoordeeld te worden.
Ad klacht 1
4.2 Het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat
komt slechts toe aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd
rechtstreeks in haar belang is of kan worden getroffen. De voorzitter is van oordeel
dat niet is gebleken dat klager door de klacht die tegen zijn advocaat is ingediend
(klachtonderdeel a) rechtstreeks in zijn belangen is getroffen. Datzelfde geldt voor
de overige klachtonderdelen; niet is gebleken dat klager rechtstreeks in zijn belangen
is getroffen door verweerders handelen met betrekking tot (het ontbreken van) een
volmacht / mandaat van de kantoorgenoot van verweerder.
4.3 Met betrekking tot de klachtonderdelen b) tot en met d) overweegt de voorzitter
voorts dat in het tuchtrecht het beginsel van ‘ne bis in idem’ geldt. Dat beginsel
houdt in dat niet voor een tweede maal kan worden geklaagd over een gedraging van
een advocaat waarover de tuchtrechter al geoordeeld heeft. In een klachtzaak tegen
mr. M., kantoorgenoot van verweerder, heeft de raad bij beslissing van 11 april 2016
reeds een onherroepelijk beslissing genomen over hetzelfde handelen als waarover klager
in de onderhavige klachtzaak wederom klaagt.
4.4 De voorzitter zal op grond van het bovenstaande deze klacht in alle onderdelen
kennelijk niet-ontvankelijk verklaren.
Ad klacht 2, klachtonderdeel a)
4.5 De voorzitter is van oordeel dat niet is gebleken dat de door klager genoemde
verklaringen vals zijn. Verweerder heeft dat niet onderbouwd en zijn aangifte ter
zake van deze gestelde vervalsing is door de politie geseponeerd. Bovendien is gesteld
noch gebleken dat verweerder wist of redelijkerwijs kon weten dat deze verklaringen
vals zouden zijn. Gelet daarop is de voorzitter van oordeel dat niet vast is komen
te staan dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Dit klachtonderdeel
wordt daarom kennelijk ongegrond verklaard.
Ad klacht 2, klachtonderdeel b)
4.6 Op grond van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet wordt een klacht door de voorzitter
niet-ontvankelijk verklaard indien (sub a) de klacht wordt ingediend na verloop van
drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis
heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking
heeft.
4.7 Dit klachtonderdeel heeft betrekking op het handelen van verweerder in de periode
van maart, april en juni 2017. In die periode zijn immers de verklaringen van de derden
opgemaakt, althans gedateerd. Klager heeft meer dan drie jaar later, te weten op 9
oktober 2020, bij de deken een klacht ingediend. Dat is te laat. Nu voorts van bijzondere
omstandigheden op grond waarvan verschoonbaar zou kunnen zijn dat dit klachtonderdeel
buiten de termijn is ingediend niet is gebleken, is klager op grond van artikel 46g
lid 1 sub a Advocatenwet niet-ontvankelijk in dit klachtonderdeel.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
klacht 1, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk
niet-ontvankelijk;
klacht 2, klachtonderdeel a), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk
ongegrond;
klacht 2, klachtonderdeel b), met toepassing van artikel 46g, lid 1 onder a Advocatenwet,
niet-ontvankelijk.
Aldus beslist door mr. A.E. Zweers, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 9 augustus 2021.
Griffier Voorzitter
Bij afwezigheid van mr. W.B. Kok
is deze beslissing ondertekend door
mr. M.M. Goldhoorn (griffier)
Verzonden d.d. 9 augustus 2021