ECLI:NL:TADRARL:2021:362 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 21-053/AL/GLD
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2021:362 |
---|---|
Datum uitspraak: | 28-06-2021 |
Datum publicatie: | 29-04-2022 |
Zaaknummer(s): | 21-053/AL/GLD |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht gedeeltelijk niet ontvankelijk gelet op de vervaltermijn van drie jaren en voor het overige kennelijk ongegrond. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 28 juni 2021
in de zaak 21-053/AL/GLD
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) van 18 januari 2021 met kenmerk K 19/87, door de raad ontvangen op 18 januari 2021, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 16.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 In juli 2013 heeft klager verweerder gevraagd hem bij te staan in een letselschadezaak.
1.2 Op 26 juli 2013 heeft verweerder de opdracht bevestigd.
1.3 Het dossier bevat een akkoordverklaring (machtiging) van 26 juli 2013.
1.4 In een bericht van 26 januari 2015 heeft verweerder aan klager geschreven dat,
zakelijk weergegeven, hij geen contact met hem kan krijgen. Verweerder heeft uiteengezet
wat de gevolgen kunnen zijn als de letselschadezaak van klager niet voldoende voortvarend
wordt behandeld. Verweerder heeft verder geschreven dat hij de zaak zal sluiten als
klager niet reageert. Verweerder heeft ook opgave gedaan van de uren die hij tot dat
moment aan de zaak heeft besteed. Op het afschrift van het bericht dat zich in het
klachtdossier bevindt staat onder meer het volgende met de hand geschreven:
“Hierbij ga ik akkoord dat de rekening rechtstreeks wordt ingedient bij de verzekeraar (…) bij uitblijven van betaling dan wel bij gedeeltelijke betaling zal ik het (rest)bedrag wat nog openstaat aan [verweerder] voldoend.”
Hieronder is, naast de naam van klager, een handtekening geplaatst.
1.5 Op 27 januari 2015 heeft verweerder een bedrag van € 15.871,80, inclusief kantoorkosten
en btw, bij klager in rekening gebracht.
1.6 In het dossier bevindt zich een specificatie van de uren die verweerder heeft
gewerkt. Op de specificatie staat handgeschreven “akkoord”, de naam van klager en een handtekening.
1.7 Op 5 april 2017 heeft verweerder klager per WhatsApp gevraagd of de buitengerechtelijke
kosten die verweerder in de zaak van klager heeft gemaakt in de vordering op de wederpartij
betrokken zijn.
1.8 Op 19 april 2017 heeft verweerder aan klager een brief gestuurd, waarin hij een
incassoprocedure aankondigt indien (gedeeltelijke) betaling door klager uitblijft.
1.9 Bij brief van 3 mei 2017 heeft verweerder klager tot betaling gesommeerd.
1.10 Op 20 november 2018 heeft verweerder klager gedagvaard. De vordering strekt tot
betaling van de hiervoor in 1.5 bedoelde factuur, vermeerderd met rente en kosten.
1.11 Op 19 juni 2019 heeft de kantonrechter vonnis gewezen in een door verweerder
tegen klager ingestelde procedure. De kantonrechter heeft de vordering volledig toegewezen.
Het vonnis vormt onderdeel van het klachtdossier.
1.12 Op 21 juni 2019 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder
het volgende.
a) Verweerder heeft klager niet geïnformeerd over zijn uurtarief. Verweerder wist
dat klager geen werk had op het moment dat hij verweerder de opdracht gaf om zijn
zaak in behandeling te nemen. Klager en verweerder hadden afgesproken dat verweerder
alle kosten uit de zaak zou halen en niet bij klager. Daarnaast heeft verweerder niet
maandelijks gedeclareerd. De algemene voorwaarden heeft klager nooit gezien.
b) Verweerder heeft de handtekening van klager vervalst.
c) Verweerder heeft beweerd dat hij werkzaamheden heeft verricht voor klager terwijl
klager hier niks van heeft gezien. De incassobrief heeft klager ook niet gezien.
2.2 De stellingen die klager aan de klacht ten grondslag heeft gelegd worden hierna,
voor zover van belang, besproken.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar
nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
Toetsingskader
4.1 Artikel 46g lid 1 onder a van de Advocatenwet bepaalt dat een klacht niet-ontvankelijk
is als de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaar na de dag waarop de klager
heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of
nalaten van de advocaat, waarop de klacht betrekking heeft. Op grond van het bepaalde
in lid 2 van datzelfde artikel blijft na afloop van die termijn van drie jaar een
niet ontvankelijkverklaring achterwege indien de gevolgen van het handelen of nalaten
van de advocaat redelijkerwijs pas nadien bekend zijn geworden. In dat geval verloopt
de termijn voor het indienen van een klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen
redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken.
Klachtonderdeel a)
4.2 Klager heeft verzuimd om een zakelijke en feitelijke chronologie van de kwestie
te geven en deze is op basis van het klachtdossier slechts beperkt vast te stellen.
4.3 De voorzitter gaat er daarom op grond van het vonnis van de kantonrechter van
19 juni 2019 vanuit dat klager de behandeling van de letselschadezaak al voor 27 januari
2015 heeft overgedragen aan mr. J. Uit het vonnis blijkt verder dat klager op of omstreeks
27 januari 2015 kennis heeft genomen van de hiervoor in 1.4 en 1.6 bedoelde documenten
en dat op dat moment het dossier door verweerder aan klager is overgedragen.
4.4 De voorzitter leidt uit een en ander af dat klager uiterlijk op of omstreeks 27
januari 2015 op de hoogte is geraakt van de hoogte van enerzijds het uurtarief van
verweerder en anderzijds de omstandigheid dat verweerder zijn werkzaamheden bij klager
in rekening wenste te brengen. Verweerder heeft toen immers zijn werkzaamheden bij
klager gedeclareerd.
4.5 Klager heeft op 21 juni 2019 geklaagd over dit onderwerp. Dit is meer dan drie
jaar na het moment dat klager de declaratie van verweerder heeft ontvangen en aldus
te laat. Klachtonderdeel a is daarom niet-ontvankelijk.
Klachtonderdeel b)
4.6 Klager heeft erkend dat hij zijn handtekening heeft gezet onder de machtiging.
De voorzitter gaat er daarom van uit dat klachtonderdeel b ziet op de handtekening
op de hiervoor in 1.4 en/of in 1.6 bedoelde documenten.
4.7 Verweerder heeft weersproken dat hij de handtekening van klager heeft vervalst.
4.8 De voorzitter stelt voorop dat uit het vonnis van 19 juni 2019 blijkt dat de kantonrechter
van oordeel is dat klager onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld om hem
toe te laten tot bewijs van zijn stelling dat de handtekeningen vervalst zijn. Dit
oordeel van de kantonrechter in aanmerking genomen, lag het op de weg van klager om
zijn stelling dat sprake is van vervalsing van handtekeningen in deze klachtzaak nader
te onderbouwen. Klager heeft dit niet gedaan en het klachtonderdeel zal daarom als
onvoldoende feitelijk onderbouwd kennelijk ongegrond worden verklaard.
4.9 Bij deze stand van zaken kan in het midden blijven wanneer klager voor het eerste
kennis heeft genomen van de documenten met de handtekeningen.
klachtonderdeel c)
4.10 Klager is, zoals hiervoor vastgesteld, op of omstreeks 27 januari 2015 op de
hoogte geraakt van de declaratie van verweerder, de specificatie van zijn uren en
van het dossier dat verweerder voor klager had aangelegd. Dit betekent dat klager
tot 27 januari 2018 kon klagen over de stelling dat verweerder geen werkzaamheden
heeft verricht. Verweerder heeft pas geklaagd in 2019 en dit is te laat. Klachtonderdeel
c is in zoverre niet-ontvankelijk.
4.11 De voorzitter gaat ervan uit dat klager met “de incassobrief” de brief van verweerder van 19 april 2017 of de brief van verweerder van 3 mei 2017
bedoelt. In aanmerking genomen dat de kantonrechter in het vonnis van 19 juni 2019
heeft vastgesteld dat beide brieven klager hebben bereikt, heeft klager zijn stelling
dat hij “de incassobrief” niet heeft gezien onvoldoende feitelijk onderbouwd. En daarmee stelt de voorzitter
ook vast dat klager op de hoogte was van de door verweerder verrichte werkzaamheden.
Klachtonderdeel c is op dit punt daarom kennelijk ongegrond.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
- klachtonderdeel a, met toepassing van artikel 46g, lid 1 onder a Advocatenwet, niet
ontvankelijk;
- klachtonderdeel b, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond;
- klachtonderdeel c is met toepassing van artikel 46g, lid 1 onder a Advocatenwet,
niet ontvankelijk zoals overwogen in 4.10 en, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet,
kennelijk ongegrond zoals overwogen in 4.11.
Aldus beslist door mr. A.H.M. Dölle plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2021.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 28 juni 2021