ECLI:NL:TADRARL:2021:36 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 19-465

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2021:36
Datum uitspraak: 08-02-2021
Datum publicatie: 11-03-2021
Zaaknummer(s): 19-465
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Het onbevoegdheidsverweer van verweerder, dat in deze kwestie de Geschillencommissie Advocatuur bevoegd is, wordt verworpen. De raad is van oordeel dat verweerder de letselschadezaak van klager op zorgvuldige doelmatige wijze heeft gedaan. Of sprake is geweest van excessief declareren kan de raad op basis van de stukken niet vaststellen. Verweerder diende zich na de vertrouwensbreuk met klager terug te trekken en heeft dat op zorgvuldige wijze gedaan. Klacht ongegrond.  

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 8 februari 2021

in de zaak 19-465/AL/OV

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 10 december 2018, aangevuld op 5 juli 2019, heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Op 16 juli 2019 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 51/18/074 van de deken ontvangen.

1.3    De klacht is met instemming van de betreffende partijen gelijktijdig behandeld met klachtzaak 19-464 op de zitting van de raad van 9 november 2020. Daarbij waren klager en verweerder, alsmede klaagster in klachtzaak 19-464, aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 10.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    Klager heeft zich tot verweerder gewend voor rechtsbijstand na een ongeval. Bij het intakegesprek was klager samen met zijn echtgenote aanwezig.

2.3    Op 20 september 2017 heeft verweerder aan klager schriftelijk de opdracht en de gemaakte financiële afspraken bevestigd, waaronder:

“De advocaat spant zich in de geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade als gevolg van het ongeval d.d. 31-08-2017 te verhalen op de aansprakelijke verzekeringsmaatschappij, zoveel mogelijk buitengerechtelijk. De advocaat heeft cliënt erop gewezen dat de kosten van rechtsbijstand eveneens zoveel mogelijk zullen worden verhaald en dat (ook) daarbij geldt dat die redelijk behoren te zijn zowel qua aard als qua omvang en dus ook in verhouding moeten staan tot de totale schade. Ook cliënt heeft daarbij de taak de kosten (dus ook de tijd voor inschakeling advocaat) en de baten steeds weer in verhouding behoren te zijn.”

2.4    Op 3 oktober 2017 heeft Generali de aansprakelijkheid jegens klager erkend. Verweerder heeft deze e-mail op 5 oktober 2017 aan klager doorgestuurd en voorgesteld om een medisch adviseur van Triage in te schakelen. Om de door klager geleden schade concreter te kunnen maken heeft verweerder aan klager gevraagd om een schadeoverzicht te maken en dat met bewijsstukken aan hem te sturen. 

2.5    In zijn e-mail van 13 oktober 2017 heeft verweerder klager gevraagd om instemming met het inschakelen van de door hem voorgestelde arbeidskundige. Daarnaast heeft verweerder geschreven:

“Iets anders: Ik heb de stukken van de Arag ontvangen mbt de letselschadezaak van uw echtgenote. In tegenstelling tot wat ik met uw echtgenote besprak, wil de Arag mij uitsluitend (!) inschakelen voor het starten van een procedure inzake voorlopig deskundigenbericht. Ik meende dat uw vrouw wilde dat het hele dossier over zou nemen. Los van de vraag of de Arag de kosten vergoedt, de tegenpartij zal de kosten mits redelijk moeten vergoeden. Ik hoor graag van u wat nu de bedoeling is.”

2.6    Hierop heeft klager op 14 oktober 2017 per e-mail gereageerd. Hij heeft verweerder om meer uitleg gevraagd en gemeld dat verweerder voor vragen over de zaak van zijn echtgenote contact met haar kan opnemen.

2.7    In zijn e-mail van 16 oktober 2017 heeft verweerder klager voorgesteld om telefonisch te overleggen over zijn zaak. Ook heeft verweerder aan klager gevraagd om zijn eerdere vraag nog onder de aandacht te brengen bij zijn echtgenote en hij daarom de e mail in cc ook aan haar heeft gestuurd.

2.8    Begin januari 2018 heeft verweerder alle schade op dat moment bekend van klager gemeld bij de wederpartij.

2.9    Per e-mail van 26 januari 2018 heeft klager verweerder op de hoogte gesteld van de stand van zaken in zijn revalidatietraject. Verder heeft klager laten weten dat hetzelfde revalidatiecentrum ook voor het hersteltraject van zijn vrouw wat kan betekenen, maar dat zij eerst haar medische expertise willen afwachten voordat daar een intake wordt gepland, een en ander na overleg met de tegenpartij.

2.10    Per e-mail van 8 februari 2018 heeft verweerder aan klager de telefonische afspraak bevestigd dat op 6 maart 2018 een bespreking bij hem op kantoor zal zijn en dat daarbij  klager, desgewenst met zijn echtgenote, en ook de door verweerder ingeschakelde arbeidskundige, de heer H, aanwezig zullen zijn. Verder heeft verweerder aan klager gemeld dat op 6 maart 2019 de voorbespreking voor de op 7 maart 2018 bij klager thuis afgesproken tweede bespreking zal zijn, waarbij naast de heer H ook de heer S van Bureau VD aanwezig zal zijn.

2.11    In zijn e-mail van 13 februari 2018 heeft verweerder aan klager laten weten dat de heer H is verhinderd om bij de bespreking op 7 maart 2018 aanwezig te zijn. Hij heeft klager daarom voorgesteld om de besprekingen achter elkaar op 6 maart 2018 bij klager thuis te laten plaatsvinden, met om 12.00 uur de voorbespreking en om 14.00 uur de bespreking met ook de heer S van Bureau VD erbij. 

2.12    In zijn e-mail van 15 februari 2018 heeft klager aan verweerder laten weten niet twee gesprekken achter elkaar te kunnen en willen voeren. Daarop heeft verweerder diezelfde dag en op 26 februari 2018 aan klager bericht dat de tweede bespreking met de heren H en S dan op 15 maart 2018 bij klager thuis kan plaatsvinden. 

2.13    Op 3 april 2018 heeft verweerder aan klager door hem ontvangen stukken gemaild en klager verzocht om toezending van een actuele schadestaat vanwege zijn bespreking die dag met de heer S van Bureau VD.

2.14    Op 5 april 2018 heeft klager zijn actuele schadestaat aan verweerder gemaild. 

2.15    Bij zijn e-mail van 6 april 2018 heeft verweerder aan klager - in cc aan de heer H - de brief van de heer S van Bureau VD gestuurd met daarbij het concept-verslag dat de heer S van plan was aan zijn opdrachtgever te sturen. Verweerder heeft klager gevraagd om daarop inhoudelijk te reageren en heeft klager daarnaast nog om nadere informatie gevraagd. Ook heeft verweerder klager bedankt voor toezending van de schadestaat en gemeld dat hij die schadestaat met mogelijk een aantal voorgestelde aanpassingen, gelijk met zijn brief van 2 januari 2018 aan de verzekeraar omdat de heer S daarover nog niet beschikte, alsnog aan de heer S zal sturen. Tot slot heeft verweerder aangegeven dat hij nog zal bedenken of hij de van klager ontvangen urentoelichting voor verbouwing van zijn woning zal doorsturen.

2.16    Na een aantal herhaalde verzoeken van verweerder om te reageren op zijn e-mail van 6 april 2018 heeft klager per e-mail van 21 april 2018 als volgt aan verweerder bericht:

“In uw schrijven begin januari geeft u aan de schadestaat van dat moment naar de heer [S] te sturen aangezien deze door Generalli niet zou zijn doorgestuurd.
Ik vraag me af waarom de naam van mijn echtgenote ineens verwijderd/aangepast moet worden, aangezien het ook in de door u verzonden schadestaat zo staat. Bovendien snap ik niet wat het probleem daarmee is verder.”

2.17    Op 2 mei 2018 heeft verweerder van Bureau VD een reactie gekregen op de vermeende schade van klager. Op 3 mei 2018 heeft verweerder die e-mail, met het bijgevoegde medische advies van Bureau VD, aan klager gemaild en hem laten weten dat het wachten was op het medisch advies van hun eigen medisch adviseur. Verder heeft verweerder nog gemeld:

“De eerder beloofde reactie met vele bijlagen aan de heer [S van Bureau VD] had ik gereed om te verzenden maar nog niet verzonden.
Daarbij zou ik ook aanvullende medische stukken meesturen, maar dat laat ik nog even liggen totdat Triage ons haar bevindingen heeft gegeven omtrent het medische gedeelte.
Ik zal de mail aan de heer [S van Bureau VD] (…) nu wel verzenden. (…).”

2.18    Op 3 mei 2018 heeft klager in zijn e-mail aan verweerder zijn ongenoegen geuit en verweerder nalatigheid verweten omdat hij constant stukken blijft opvragen die hij niet doorstuurt.

2.19    Per e-mail van 4 mei 2018 aan klager heeft verweerder ontkend nalatig te zijn geweest. Verder heeft hij toegelicht wat hij tot dat moment in de zaak van klager heeft gedaan, waaronder het binnenhalen van een voorschot op 10 april 2018 van € 4.000,- voor klager. In diezelfde e-mail heeft hij klager voorgesteld om allebei dat weekend na te denken over de vraag of verweerder de behandeling van het dossier nog voort zou zetten of dat geen vertrouwen meer bestond in de ander, wat tot sluiting van het dossier zou leiden.

2.20    Op 8 mei 2018 heeft verweerder aan klager laten weten niets van hem te hebben vernomen maar zelf inmiddels te hebben besloten om zijn werkzaamheden voor klager te beëindigen vanwege een vertrouwensbreuk. Verweerder heeft klager verder op de hoogte gebracht van de laatste stand van zaken en meegedeeld dat hij zijn einddeclaratie aan Bureau VD zal sturen en dat na betaling daarvan het dossier zal worden gesloten. Ook heeft verweerder klager gevraagd om de naam van de opvolgend behandelaar aan hem door te geven voor toezending van de relevante stukken uit het dossier.

2.21    Op 16 mei 2018 heeft verweerder een declaratie van € 8.131,20 aan klager gestuurd en zijn urenspecificatie bijgevoegd.

2.22    In zijn e-mail van 25 mei 2018 heeft klager bij verweerder zijn dossier, de schadestaat en de originele stukken van het UWV opgevraagd. Daarop heeft verweerder op 28 mei 2018 aan klager laten weten dat klager al beschikt over het digitale dossier en e-mails. En verder:

“Een schadestaat anders dan het bijgewerkte staatje dat ik van u ontving en de opsomming (van de schadecomponenten) die ik richting verzekeraar heb vermeld, heb ik niet in het dossier. De originele stukken van het UWV zal ik u per post doen toekomen. Mocht u specifiek nog stukken benodigen uit uw dossier, dan verneem ik graag welke stukken dat betreft.”

2.23    Per e-mail van 10 september 2018 heeft de heer S van Bureau VD aan verweerder het volgende bericht:

“Inmiddels heeft zich een derde belangenbehartiger, mevrouw [S] zich in deze kwestie als belangenbehartiger gemeld.
U dringt aan op een vergoeding van de buitengerechtelijke kosten. Zoals u weet is het eerst mogelijk de redelijkheid van uw kosten te beoordelen op het moment dat er sprake is van een eindregeling. Daar is in dit stadium nog geen sprake van.
Op het moment dat er sprake is van een eindregeling zal ik uit eigen beweging bij u op deze kwestie terugkomen. Een andere mogelijkheid is dat ik mijn opdrachtgever zal voorleggen nu een slotuitkering van € 5.000,00 betaalbaar te stellen ter definitieve regeling van uw kosten.
Ik beschik uitsluitend over het advies vanuit Triage gedateerd 30 november 2017. Ik stel voor dat u mij ook het tweede advies vanuit Triage toestuurt, waarna ik mijn opdrachtgever zal voorleggen de beide nota’s van Triage, ad € 654,14 en € 124,64 te voldoen. Ik zie uw reactie graag tegemoet.”

Verweerder heeft niet ingestemd met dit betalingsvoorstel.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, zoals ter zitting aan klager zo voorgehouden in, dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    tekort te schieten door richting de behandelaar van de wederpartij, Bureau VD, die tevens de behandelaar is van de wederpartij in de letselschadezaak van zijn echtgenote, een vals en onjuist beeld te schetsen en daarbij ook geen rekening te houden met de situatie van klager;

b)    allerlei opgevraagde stukken niet door te sturen naar de wederpartij of klager, maar daarvoor wel te declareren;

c)    geen schadestaat bij te houden, terwijl hij daarvoor wel de benodigde stukken van klager heeft gekregen;

d)    de zaken van zijn echtgenote en die van hem niet te kunnen scheiden;

e)    een te hoge, in de zin van excessieve, declaratie op te stellen.

4    VERWEER

4.1    Als meest verstrekkende verweer heeft verweerder aangevoerd dat op grond van de met klager gesloten overeenkomst van opdracht en in de opdrachtbevestiging toepasselijk verklaarde algemene voorwaarden van zijn kantoor alleen de Geschillencommissie Advocatuur bevoegd is om kennis te nemen van de onderhavige klachten. Volgens verweerder dient de raad zich dan ook niet-ontvankelijk te verklaren en de zaak te verwijzen naar de Geschillencommissie Advocatuur. Voor zover de raad zich wel bevoegd acht, heeft verweerder onder meer het volgende inhoudelijke verweer gevoerd.

Klachtonderdeel a)

4.2    Verweerder betwist dat hij een vals beeld naar de wederpartij heeft geschetst. Klager en zijn echtgenote hadden hem verteld dat zij een groot wantrouwen hadden jegens Bureau VD dat ook betrokken was bij de schadeafwikkeling in de letselschadezaak van de echtgenote. Volgens verweerder heeft hij in het belang van klager gehandeld door, waar mogelijk, zijn echtgenote buiten de besprekingen met Bureau VD te houden en haar naam niet in de stukken te vermelden. Dat de echtgenote van klager niet aanwezig zou zijn bij de gezamenlijke bespreking bij hun thuis begin maart 2018 is vooraf zo met klager afgestemd en uit tactische overwegingen besloten. Als klager het met die werkwijze niet eens was geweest, dan was dat volgens verweerder geen probleem geweest en had de echtgenote van klager bij de bespreking kunnen zitten. Alhoewel het efficiënter was geweest om de twee besprekingen op dezelfde dag achter elkaar te plannen, heeft verweerder de tweede bespreking vanwege het verzoek van klager alsnog een week later gepland. Verweerder heeft toen en op andere momenten wel degelijk rekening gehouden met de persoonlijke situatie van klager.

4.3    Verder heeft verweerder betwist dat hij een onjuiste situatie over klager richting de wederpartij heeft geschetst. In dat kader heeft hij aangevoerd dat hij juist in het belang van klager vanuit zijn ervaring kritisch was op bepaalde door klager bij hem ingediende schadeposten waarover hij anders vragen kon verwachten van de wederpartij en daarmee een verkeerd beeld van klager zou kunnen schetsen.

Klachtonderdeel b)

4.4    Volgens verweerder was het zijn taak en verantwoordelijkheid om de nodige (medische) stukken bij klager en derden op te vragen en die al dan niet of alleen gelijktijdig door te sturen. Als verweerder al stukken liet liggen, dan was dat uit efficiency overwegingen, want hij was regelmatig nog in afwachting van aanvullende informatie of stukken. Omdat de medisch adviseur van Bureau VD een groot aantal vragen had en de aard en omvang van het letsel van klager in twijfel trok, heeft verweerder bij zijn e-mail van 4 mei 2018 een concept-mail met 11 bijlagen aan klager gestuurd en, net als in zijn e-mail van 3 mei 2018, aan klager uitgelegd waarom de medische stukken toen nog niet integraal door hem waren doorgestuurd. Verweerder heeft daarna van klager geen positieve reactie op zijn concept-mail aan Bureau VD ontvangen zodat hij die e-mail met bijlagen daarna inderdaad niet heeft doorgezonden. Kort daarna is de samenwerking met klager geëindigd wegens een vertrouwensbreuk. Niet valt in te zien waarom hij al zijn werkzaamheden voor klager tot dat moment niet aan klager kon doorberekenen zoals door hem gedaan, aldus verweerder.

Klachtonderdeel c)

4.5    Tijdens het eerste gesprek met klager is afgesproken dat klager uit kostenoverweging zelf een kostenstaat zou opstellen, vooral voor zover het kleinere schadebedragen betrof, en verweerder de hoofd- en grotere schadeposten in beeld zou brengen. Begin januari 2018 heeft verweerder alle schade zoals op dat moment bekend gemeld bij de wederpartij. Omdat de meeste schade-elementen daarmee al in kaart waren gebracht, hoefde de schadestaat niet steeds geactualiseerd te worden. In april 2018 is een voorschot van € 4.000,- aan klager uitgekeerd. Zodra een eindregeling in beeld was gekomen, had verweerder de schadestaat, aangevuld met de kostenposten van klager, definitief gemaakt. Zover is het niet meer gekomen door zijn onttrekking als advocaat.

Klachtonderdeel d)

4.6    De echtgenote van klager was aanwezig bij de bespreking met klager waarbij ook haar eigen letselschadezaak ter sprake is gekomen. Na de e mailwisseling van 13 en 14 oktober 2017 heeft verweerder contact met de echtgenote van klager gehad wat in november 2017 heeft geleid tot een opdracht aan hem in ook haar zaak. Daarover heeft verweerder alleen met haar gecorrespondeerd.

4.7    Zowel klager als zijn echtgenote bespraken met verweerder de zaak van de ander, zoals ook blijkt uit de urenspecificaties in beide zaken. Zij lieten daarmee welbewust zelf de zaken door elkaar lopen bij verweerder wat ook blijkt uit de e-mail van klager van 26 januari 2018 aan hem.

Klachtonderdeel e)

4.8    Verweerder heeft betwist dat hij excessief heeft gedeclareerd. Van 11 september 2017 tot en met 16 mei 2018 heeft hij 33,5 uur aan klager in rekening gebracht tegen een redelijk en overeengekomen uurtarief van € 200,- exclusief BTW. De kosten van de door hem ingeschakelde arbeidskundige heeft hij voor eigen rekening genomen. Klager dient de declaratie van € 8.131,20, waartegen hij niet heeft geageerd, aan verweerder te voldoen. Verweerder stelt in de kader dat in die declaratie het bedrag van voorgeschoten kosten van derden - zo’n € 848,78 - zijn verwerkt en dat een bedrag van € 1.411,20 de BTW betreft.

4.9    Vier maanden na ontvangst van zijn declaratie heeft Bureau VD op 10 september 2018 voorgesteld om ofwel € 5.000,- inclusief BTW ineens tegen finale kwijting te voldoen (waarbij verweerder niet het meerdere van € 3.131,20 zou krijgen) ofwel te wachten op de (schade)afhandeling van klager met zijn opvolgend advocaat mr. S. Verweerder kon gezien de hoogte van zijn reële kosten niet instemmen met dat aanbod en heeft dat afgewezen en mocht dat daarom afwijzen.

4.10    Dat ook de wederpartij zijn declaratie te hoog vindt, zoals klager verder heeft gesteld, wordt eveneens door verweerder betwist. Dat blijkt volgens hem nergens uit. De verzekeraar wilde daarover immers pas beslissen als de eindregeling tot stand zou zijn gekomen.  Indien nog niet over een eindregeling zou zijn onderhandeld, dan zouden zijn kosten gewoon zijn betaald. Door de keuze van mr. S om te gaan onderhandelen over een eindregeling werden zijn (buitengerechtelijke) kosten sluitstuk in die onderhandelingen. Daarvoor wilde verweerder waken, reden dat hij de declaratie aan klager heeft gestuurd.

5    BEOORDELING

Ten aanzien van de ontvankelijkheid

5.1    De raad is van oordeel dat klager kan worden ontvangen in zijn klacht. Het bestaan van de mogelijkheid voor geschillenbeslechting via de Geschillencommissie Advocatuur staat niet aan een procedure bij de tuchtrechter in de weg, reeds omdat het doel en de strekking van de tuchtprocedure een andere is dan die van de andere vormen van geschillenbeslechting. Alleen de tuchtrechter kan immers een maatregel opleggen. De raad overweegt thans inhoudelijk als volgt.

5.2    In deze zaak staat centraal of verweerder de letselschadezaak van klager heeft behandeld met voldoende zorg ten opzichte van de belangen van klager, als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet.

5.3    De raad hanteert hierbij als uitgangspunt dat de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (HvD 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32).

5.4    Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. De raad toetst daarom of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijke handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (HvD 3 april 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:80).

5.5    De raad zal de verschillende klachtonderdelen van klager aan deze maatstaf toetsen.

Klachtonderdeel a)

5.6    Uit de toelichting van klager ter zitting heeft de raad begrepen dat klager met het verwijt dat verweerder een vals en onjuist beeld naar de wederpartij heeft geschetst heeft bedoeld te klagen over het feit dat verweerder in zijn zaak ten onrecht zijn echtgenote buiten beeld heeft willen houden bij de wederpartij, in het bijzonder bij Bureau VD. Verweerder heeft in zijn verweer gemotiveerd toegelicht waarom hij klager heeft voorgesteld om zijn vrouw niet bij de besprekingen met Bureau VD aanwezig te laten zijn. Dat klager tegen die door verweerder voorgestelde werkwijze op enig moment bezwaar heeft gemaakt, is de raad niet gebleken. Evenmin is de raad gebleken dat klager nadeel heeft ondervonden dat de bespreking in maart 2018 met Bureau VD zonder zijn echtgenote is geweest. Anders dan klager is de raad verder van oordeel dat verweerder bij de behandeling van zijn zaak voldoende rekening heeft gehouden met de persoonlijke situatie van klager, onder meer door de besprekingen in maart 2018 niet achter elkaar te laten plaatsvinden maar een week na elkaar. Van een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen jegens klager is naar het oordeel van de raad dan ook geen sprake geweest. Klachtonderdeel a) wordt dan ook ongegrond verklaard.

Klachtonderdeel b)

5.7    Voorop staat dat een advocaat de belangen van zijn cliënt op deskundige wijze dient te behartigen. Juist in het belang van de zaak van een cliënt kan het doelmatig zijn om stukken op te sparen zodat deze gelijktijdig en overzichtelijk aan de wederpartij kunnen worden gestuurd. Het is aan de advocaat om hierin de regie te nemen en de cliënt daarbij te betrekken. 

5.8    Naar het oordeel van de raad heeft verweerder dit op zorgvuldige wijze in de zaak van klager gedaan en mocht verweerder ook zijn werkzaamheden daarvoor aan klager in rekening brengen. Uit de overgelegde correspondentie, voor zover relevant opgenomen onder de feiten hiervoor, is de raad gebleken dat verweerder aan klager heeft uitgelegd dat en waarom hij bepaalde (medische) stukken had opgevraagd, of klager die moest opvragen, en ook waarom hij al die stukken nog niet (allemaal) meteen na ontvangst ervan had doorgestuurd. Vaststaat dat verweerder met zijn werkzaamheden is gestopt voordat hij aan de wederpartij van klager zijn concept-brief met diverse aanvullende (medische) stukken heeft kunnen toesturen. In welke zin van dit handelen van verweerder een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt, is de raad dan ook niet gebleken. Op grond hiervan oordeelt de raad ook klachtonderdeel b) ongegrond.

Klachtonderdeel c)

5.9    Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat geen schadestaatoverzicht in het aan mr. S overgedragen dossier van klager zat, omdat dat ook niet nodig was. De voornaamste schadeposten van klager had hij al in een brief van begin januari 2018 overzichtelijk bij de verzekeraar neergelegd, terwijl klager de kleinere schadeposten, waarover nog wel regelmatig discussie bestond, zou aanleveren. Aangezien in zijn visie nog geen eindregeling in zicht was omdat de medische eindsituatie bij klager nog niet was bereikt, was een definitief schadeoverzicht nog niet mogelijk en dus niet nodig, aldus verweerder. Dat de opvolgend advocaat na zijn onttrekking met de verzekeraar voor klager op een eindregeling is gaan aansturen waarvoor een definitieve schadestaat noodzakelijk was, was de keuze van die advocaat en van klager; niet van verweerder.

5.10    Gelet op het verweer van verweerder, wat door klager verder niet is weersproken, is de raad van oordeel dat verweerder in dezen geen tuchtrechtelijk verwijt treft. Daarom zal ook klachtonderdeel c) ongegrond worden verklaard.

Klachtonderdeel d)

5.11    Dat verweerder de zaken van klager en zijn echtgenote op onzorgvuldige wijze door elkaar heeft laten lopen, is de raad tegenover de betwisting daarvan door verweerder en onderbouwd met stukken, niet gebleken. Naar het oordeel van de raad hebben klager en zijn echtgenote hun zaken bewust zelf door elkaar laten lopen bij verweerder. Zij zijn samen naar het intakegesprek met verweerder gekomen waarin ook is gesproken over de mogelijke letselschadezaak van de echtgenote van klaagster die door verweerder gedaan kon worden. Na de e-mails tussen klager en verweerder van 13 en 14 oktober 2018 over de zaak van de echtgenote van klager heeft verweerder, zo is de raad gebleken uit de stukken in de klachtzaak van de echtgenote van klager, over de nieuwe zaak rechtstreeks met de echtgenote van klager gecommuniceerd. Blijkens de toelichting in de urenspecificatie van verweerder hebben klager en zijn echtgenote ook contact met hem gezocht over de andere zaak. Klager heeft dat niet betwist. Verder heeft klager zelf in zijn e-mail van 26 januari 2018 de zaken van hemzelf en van zijn echtgenote richting verweerder door elkaar laten lopen.

5.12    Nu de raad is gebleken dat verweerder de klachtzaak van klager verder op professionele wijze heeft behandeld, is van een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen jegens klager geen sprake geweest. Daarmee oordeelt de raad ook klachtonderdeel d) ongegrond.

Klachtonderdeel e)

5.13    De raad stelt voorop dat de tuchtrechter waakt tegen excessief declareren. Of een declaratie als excessief moet worden aangemerkt, hangt af van alle omstandigheden van het geval.

5.14    Van excessief declareren is de raad op grond van de stukken niet gebleken. Het tarief en het aantal gedeclareerde uren staan naar het oordeel van de raad in verhouding tot de blijkens de overgelegde urenspecificaties door verweerder verrichte werkzaamheden. Feiten of omstandigheden waaruit blijkt dat de aan klager in rekening gebrachte tijd buitensporig zou zijn, zijn gesteld noch gebleken.

5.15    Verweerder heeft aldus niet tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens klager gehandeld, zodat de raad klachtonderdeel e) eveneens ongegrond zal verklaren.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr. A.E. Zweers, voorzitter, mrs. M. Tijseling, M.W. Veldhuijsen, leden, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 8 februari 2021.

griffier                                                                                   voorzitter

Verzonden d.d. 8 februari 2021