ECLI:NL:TADRARL:2021:355 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 19-614/AL/GLD

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2021:355
Datum uitspraak: 29-03-2021
Datum publicatie: 06-04-2022
Zaaknummer(s): 19-614/AL/GLD
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Klacht over eigen advocaat. De klacht houdt in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door na te laten een eis in reconventie in te dienen en na te laten de verjaring van de vordering te stuiten. De raad stelt vast dat verweerster niet schriftelijk heeft vastgelegd dat zij tegen klager heeft gezegd dat zij de door hem gewenste vordering zwak vond en - zonder onderbouwing - niet zal indienen. De raad overweegt dat een advocaat belangrijke afspraken, en soms ook een gegeven advies of informatie, schriftelijk dient vast te leggen ter vermijding van onduidelijkheid (zie gedragsregel 16 lid 1). Indien de advocaat dit verzuimt, komt het bewijsrisico daaromtrent op de advocaat te rusten. Gelet hierop is niet vast komen te staan dat verweerster na haar bovengenoemde e-mails in 2015 hierover nog iets heeft besproken met klager. De raad is dan ook van oordeel dat verweerster heeft nagelaten om helder en duidelijk aan klager duidelijk te maken dat en waarom zij deze vordering niet wilde instellen en waarom zij de verjaring niet wilde stuiten. Nu verweerster deze vordering zonder goede communicatie niet heeft ingesteld en de verjaring niet heeft gestuit, heeft zij niet gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Waarschuwing en proceskostenveroordeling.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 29 maart 2021
in de zaak 19-614/AL/GLD
naar aanleiding van de klacht van:

klager
over
verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 30 januari 2019 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Op 4 september 2019 heeft de raad het klachtdossier van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 18 januari 2021. Daarbij waren klager en verweerster aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 13.

2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Begin april 2012 heeft klager verweerster verzocht om hem bij te staan bij het afwikkelen van de problemen die zich voordeden in verband met de verkoop van de woning waarin hij samen met zijn ex-partner (hierna: de wederpartij) heeft gewoond. Op de woning, die eigendom was van de wederpartij, rustte een hypotheek op naam van beide partijen. Tussen partijen was notarieel overeengekomen dat bij beëindiging van het samenwonen, de per die datum geldende meer-/minderwaarde van de woning bij helfte zou worden gedeeld. Ook waren afspraken gemaakt over de verdeling van de kosten van de huishouding en verrekening als het aandeel in de kosten zou afwijken van de gemaakte afspraken.
2.3 Voordat klager verweerster inschakelde, was de zaak in behandeling bij twee andere advocaten. Bij brief van 17 oktober 2011 heeft mr. W., de toenmalige advocaat van klager, enkele verrekenvorderingen aan de wederpartij voorgelegd, waaronder een bedrag van € 15.000,- vanwege door klager teveel betaalde kosten van de huishouding.
2.4 In juni 2012 heeft verweerster voor klager verweer gevoerd in een door de wederpartij aanhangig gemaakte kortgedingprocedure inzake een vordering tot het verwijderen van een bij de woning geplaatste container. Vervolgens heeft de aandacht zich gericht op problemen die klager had met de handelwijze van de makelaar bij de verkoop van de woning. Medio 2014 heeft de wederpartij een procedure gestart, waarin zij op grond van de overeenkomst betreffende de waarde verrekening van de woning, de helft van de minderwaarde vorderde van klager. Deze procedure heeft gelopen tot 15 februari 2017 en viel voor klager ongunstig uit. Klager moest een bedrag van € 40.000,- aan de wederpartij betalen.
2.5 Vast staat dat de hierboven genoemde verrekenvordering van klager ad € 15.000,- niet in die procedure is meegenomen. Ook staat vast dat verweerster geen handelingen heeft verricht om verjaring van de vordering te voorkomen.
2.6 Verweerster heeft klager geadviseerd om ter verkrijging van appeladvies een andere advocaat in te schakelen. Klager heeft zich vervolgens tot mr. J. gewend, die het volledige dossier in februari 2017 van verweerster heeft overgenomen en namens klager hoger beroep heeft ingesteld. Bij arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 29 januari 2018 is klager in staat van faillissement verklaard. Het geding in hoger beroep is hiermee van rechtswege geschorst.

3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) na te laten een eis in reconventie in te dienen, te weten het bedrag van € 15.000,- aan huishoudelijke kosten.
b) na te laten de verjaring van de vordering te stuiten.

4 VERWEER
Verweerster heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd. Zij vond de vordering zonder nadere onderbouwing te zwak. Om die reden heeft zij de vordering niet in rechte aanhangig gemaakt en niet als vordering in reconventie meegenomen. Dat heeft ze klager ook mondeling duidelijk gemaakt. Om dezelfde reden is de stuiting niet aan de orde gekomen. Verweerster heeft geen aanleiding gezien om de vordering te stuiten.

5 BEOORDELING
5.1 De raad hanteert als uitgangspunt dat de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (HvD 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32).
Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. De raad toetst daarom of verweerster heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijke handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (HvD 3 april 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:80).
5.2 De beide klachtonderdelen lenen zich voor een gezamenlijke behandeling. De raad begrijpt uit de e-mails van klager aan verweerster van 7 en 8 oktober 2015 dat hij aan verweerster heeft verzocht om ook een vordering met betrekking tot de huishoudelijke kosten aanhangig te maken. Hierop heeft verweerster aan klager geschreven dat zij wel wil proberen om die kwestie mee te nemen in de lopende procedure. Over het vervolg hebben klager en verweerster verschillende lezingen gegeven. Klager heeft aangevoerd dat hij er meermalen - schriftelijk en mondeling - bij verweerster op heeft aangedrongen om de bovengenoemde eis in reconventie in te dienen en om de verjaring van deze vordering te stuiten. Verweerster heeft verklaard dat zij - mondeling - aan klager duidelijk heeft gemaakt dat het (zonder onderbouwing) een zwakke vordering is en dat zij die om die reden niet in de lopende procedure zal meenemen.
5.3 De raad stelt vast dat verweerster niet schriftelijk heeft vastgelegd dat zij tegen klager heeft gezegd dat zij de door hem gewenste vordering zwak vond en - zonder onderbouwing - niet zal indienen. De raad overweegt dat een advocaat belangrijke afspraken, en soms ook een gegeven advies of informatie, schriftelijk dient vast te leggen ter vermijding van onduidelijkheid (zie gedragsregel 16 lid 1). Indien de advocaat dit verzuimt, komt het bewijsrisico daaromtrent op de advocaat te rusten. Gelet hierop is niet vast komen te staan dat verweerster na haar bovengenoemde e-mails in 2015 hierover nog iets heeft besproken met klager. De raad is dan ook van oordeel dat verweerster heeft nagelaten om helder en duidelijk aan klager duidelijk te maken dat en waarom zij deze vordering niet wilde instellen en waarom zij de verjaring niet wilde stuiten. Nu verweerster deze vordering zonder goede communicatie niet heeft ingesteld en de verjaring niet heeft gestuit, heeft zij niet gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.
5.4 Gelet op het bovenstaande zal de raad beide klachtonderdelen gegrond verklaren.

6 MAATREGEL
6.1 Zoals hierboven is overwogen, zal de klacht gegrond worden verklaard. Gelet op de (beperkte) ernst van het verwijtbare handelen en het blanco tuchtrechtelijk verleden van verweerster, is de oplegging van een waarschuwing passend en geboden. 

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 25,- aan forfaitaire reiskosten van klager,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerster moet het bedrag van € 25,- aan forfaitaire reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.
7.4 Verweerster moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer 19-614/AL/MN.

BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht in beide onderdelen gegrond;
- legt aan verweerster de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van € 25,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

Aldus beslist door mr. A.R. Creutzberg, voorzitter, mrs. F.L.M. Broeders, A.C.H. Jansen, J.J.W. Lamme, P. Th. Mantel, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 29 maart 2021.

Griffier                                               Voorzitter

Verzonden d.d. 29 maart 2021