ECLI:NL:TADRARL:2021:350 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 21-929/AL/OV/D
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2021:350 |
---|---|
Datum uitspraak: | 29-11-2021 |
Datum publicatie: | 29-03-2022 |
Zaaknummer(s): | 21-929/AL/OV/D |
Onderwerp: | Artikel 60 b e.v., subonderwerp: Artikel 60 c Advocatenwet |
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Toewijzing verzoek ex artikel 60c Advocatenwet. Het is de voorzitter op grond van het dossier en de behandeling ter zitting genoegzaam gebleken dat er sprake is van een gerechtvaardigd vermoeden dat verweerder in ieder geval tijdelijk er geen blijk van geeft zijn praktijk behoorlijk uit te oefenen. Daarvoor zijn de aanwijzingen daaromtrent die de deken hebben bereikt via cliënten, de balie, de zittende- en de staande magistratuur te talrijk. Dit klemt temeer nu zijn broer, de enige andere aan het kantoor verbonden advocaat, wellicht aan de betere hand is maar zeker nog niet in staat om op de noodzakelijke korte termijn een reële bijdrage te kunnen leveren aan oplossing van de gerezen problemen. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 29 november 2021
in de zaak 21-929/AL/OV
naar aanleiding van het verzoek ex artikel 60c Advocatenwet van:
deken
mr. C.A.M. Luttikhuis in zijn hoedanigheid van deken van de orde van advocaten in
het arrondissement Overijssel
over
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 18 november 2021, door de raad op diezelfde datum ontvangen, heeft
de deken een verzoek ex artikel 60c Advocatenwet ingediend jegens verweerder.
1.2 Het verzoek is behandeld ter zitting met gesloten deuren van 26 november 2021
in aanwezigheid van de deken en verweerder.
1.3 De voorzitter heeft kennisgenomen van het in 1.1 genoemde dossier.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van het dekenbezwaar gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier
en de op de zitting afgelegde verklaring, uit van de volgende feiten.
2.2 Verweerder is in 1981 als advocaat beëdigd en voert, samen met zijn broer R.F.
S., zijn praktijk onder de naam ‘Advocatenkantoor S en S’ te E.
2.3 Mr. R.F. S. is door ziekte al langere tijd arbeidsongeschikt.
2.4 Op 21 januari 2021 heeft de deken samen met de portefeuillehoudster personen-
en familierecht en de portefeuillehouder strafrecht een bezoek gebracht aan het kantoor
van verweerder. Dit was naar aanleiding van meerdere signalen over de praktijkvoering
van verweerder, waaronder die van de president van de rechtbank Overijssel van 7 december
2020. Tijdens dit bezoek zijn er diverse afspraken met verweerder gemaakt. Eerder
heeft de deken al in 2019 een bezoek aan het kantoor van verweerder gebracht naar
aanleiding van signalen.
2.5 In een brief van 28 januari 2021 heeft de deken het volgende aan verweerder geschreven:
“Meer in het bijzonder betreft het hier signalen over de communicatie met uw cliënten en het ontbreken van het leveren van adequate rechtsbijstand in zowel zaken op het gebied van personen- en familierecht als strafrecht. De signalen en klachten die ik heb ontvangen komen zowel van uw cliënten als het Openbaar Ministerie als ook via de president van de rechtbank Overijssel. Ook is mij diverse keren door advocaten uit ons arrondissement gewezen op de slechte bereikbaarheid van uw kantoor en het uitblijven van reacties op verzoeken.”
2.6 Op 16 april 2021 is de deken aanwezig geweest bij een werkoverleg binnen het kantoor
van verweerder om het ondersteunde personeel te spreken over de noodzaak van het werkoverleg
en de mogelijke consequenties die zullen volgen als de praktijkvoering niet verbetert.
2.7 Op 6 september 2021 heeft de deken een signaal van een officier van justitie ontvangen
dat verweerder om onbekende reden niet was verschenen op de raadkamer.
2.8 Op 10 september 2021 heeft de deken wederom een signaal van de president van de
rechtbank Overijssel over het functioneren van verweerder ontvangen. Het signaal houdt
vier meldingen van rechters in met betrekking tot het meermalen zonder enige kennisgeving
niet verschijnen van verweerder in de raadkamer, het niet dan wel nauwelijks in contact
staan met zijn cliënten, het veelvuldig moeten rappelleren van verweerder door de
griffie alsmede de verkeerstoren en de ongeorganiseerdheid van verweerder.
2.9 Op 17 september 2021 heeft de deken wederom gelijksoortige signalen van het Openbaar
Ministerie ontvangen.
2.10 Voorts zijn er vanaf 2020 zes klachten tegen verweerder ingediend bij de deken.
Die klachten hebben betrekking op het niet dan wel moeilijk contact krijgen met verweerder
en het niet nakomen van afspraken door verweerder. In die klachtonderzoeken moest
verweerder veelvuldig door het bureau van de Orde van Advocaten worden gerappelleerd
om een reactie van hem te ontvangen.
3 VERZOEK
3.1 De deken verzoekt om op de meest korte termijn te komen tot een onderzoek naar
in hoeverre de kennelijke ziekte van verweerder en de arbeidsongeschiktheid van zijn
broer R.F. S., een zodanige beperking vormen dat aangenomen moet worden dat de wijze
van praktijkvoering niet meer verantwoord is. Daarnaast wordt verzocht te komen tot
een onderzoek naar in hoeverre de kantoororganisatie nog is toegerust op het voeren
van de praktijk. Ten slotte wordt verzocht om een onderzoek naar al datgene wat dienstig
kan zijn om een verantwoord beeld te krijgen van het functioneren van verweerder als
advocaat mede in het licht van de op hem rustende verplichtingen uit hoofde van de
wet en van toepassing zijnde regelgeving en de zorg voor zijn cliënten.
3.2 De deken stelt voor om als onderzoeker/rapporteur te benoemen mr. Q, voormalig
advocaat te Z. De deken heeft aangegeven dat mr. Q bereid is om dit onderzoek uit
te voeren.
4 VERWEER
4.1 Ter zitting van de raad heeft verweerder enkele signalen - in het bijzonder over
zijn niet verschijnen - genuanceerd en deels weersproken. De meeste signalen heeft
verweerder echter niet weersproken en hij heeft verklaard dat, alhoewel verschillende
zaken al beter lopen, bepaalde dingen beter kunnen en moeten.
5 BEOORDELING
5.1 Volgens artikel 60c Advocatenwet kan de voorzitter van de raad, op verzoek van
de deken, tot het instellen van een onderzoek naar de toestand waarin de praktijk
van een advocaat zich bevindt besluiten, indien de deken aanwijzingen heeft dat een
situatie als bedoeld in artikel 60b lid 1 Advocatenwet zich voordoet.
5.2 Het is de voorzitter op grond van het dossier en de behandeling ter zitting genoegzaam
gebleken dat er sprake is van een gerechtvaardigd vermoeden dat verweerder in ieder
geval tijdelijk er geen blijk van geeft zijn praktijk behoorlijk uit te oefenen. Daarvoor
zijn de aanwijzingen daaromtrent die de deken hebben bereikt via cliënten, de balie,
de zittende- en de staande magistratuur te talrijk. Dit klemt temeer nu zijn broer,
de enige andere aan het kantoor verbonden advocaat, wellicht aan de betere hand is
maar zeker nog niet in staat om op de noodzakelijke korte termijn een reële bijdrage
te kunnen leveren aan oplossing van de gerezen problemen.
5.3 Het verzoek van de deken tot nader onderzoek en aanwijzing van een rapporteur
ligt dan ook voor toewijzing gereed.
BESLISSING
De voorzitter van de raad van discipline:
1. wijst het verzoek toe;
2. benoemt mr. Q, voormalig advocaat te Z, wonende te W, onderzoeker/rapporteur;
3. bepaalt dat de rapporteur binnen vier weken na dagtekening van deze beslissing
een verslag uitbrengt aan de voorzitter van de raad, waarin hij zich een oordeel vormt
over in hoeverre de kennelijke ziekte van verweerder en de arbeidsongeschiktheid van
zijn broer R.F. S een zodanige beperking vormen dat aangenomen moet worden dat de
wijze van praktijkvoering niet meer verantwoord is, in hoeverre de kantoororganisatie
nog is toegerust op het voeren van de praktijk en voorts naar al datgene wat dienstig
kan zijn om een verantwoord beeld te krijgen van het functioneren van verweerder als
advocaat mede in het licht van de op hem rustende verplichtingen uit hoofde van de
wet en van toepassing zijnde regelgeving en de zorg voor zijn cliënten;
4. bepaalt dat de rapporteur ten behoeve van het onderzoek de beschikking krijgt over
het dossier zoals dat aan de voorzitter ter beschikking is gesteld;
5. draagt verweerder op de rapporteur, alsmede de eventueel door hem aangewezen personen
die hem vergezellen, toegang te verlenen tot de plaats waar hij zijn praktijk uitoefent
en alle gevraagde inlichtingen te verschaffen die de rapporteur nodig oordeelt voor
zijn onderzoek en rapporteur inzage te verschaffen in dossiers, boeken, bescheiden
en andere gegevensdragers, betrekking hebbend op de praktijk van verweerder;
6. machtigt de rapporteur om, zo nodig met behulp van de sterke arm, zich inzage te
verschaffen in de onder 5. genoemde gegevensdragers;
7. bepaalt dat de rapporteur zijn werkzaamheden zal uitvoeren tegen betaling van een
vergoeding van € 200,-- per uur (exclusief btw en reiskosten), met een maximumbedrag
van € 5.000,-- (exclusief btw en reiskosten) en dat de rapporteur, indien nodig, hangende
het onderzoek een gemotiveerd verzoek tot de voorzitter kan richten om het maximumbedrag
te verhogen;
8. bepaalt dat deze vergoeding ten laste van verweerder komt, zoals artikel 60d lid
4 Advocatenwet bepaalt;
9. draagt verweerder op de voet van artikel 60d lid 2 Advocatenwet op om het onder
sub 7 genoemde maximumbedrag aan honorarium (€ 5.000,-- exclusief btw en reiskosten)
te storten op een door de rapporteur aan te wijzen rekening, zulks binnen een week
nadat de rapporteur het rekeningnummer aan verweerder heeft opgegeven.
Aldus beslist door mr. J.U.M. van der Werff, voorzitter, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 29 november 2021.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 29 november 2021