ECLI:NL:TADRARL:2021:342 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 20-149/AL/MN

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2021:342
Datum uitspraak: 29-11-2021
Datum publicatie: 03-03-2022
Zaaknummer(s): 20-149/AL/MN
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarbij klager geen belang heeft
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Klacht over eigen advocaat. De raad stelt vast dat a) verweerder ten onrechte de eerste factuur heeft gestuurd b) verweerder ten onrechte allerlei voorstellen heeft gedaan voor verrekening met derdengelden en deze derdengelden niet direct aan klaagster heeft doorbetaald en c) verweerder ten onrechte beslag heeft gelegd op zijn eigen derdengeldrekening, althans verkeerde informatie in het desbetreffende verzoekschrift heeft opgenomen, namelijk dat de toevoeging al was ingetrokken, wat dus niet waar was op dat moment. Dat is verwijtbaar, waarbij verzwarend geldt dat de kantoorgenoot van verweerder meermaals is gewaarschuwd door het ordebureau maar zonder verder onderzoek naar toevoegingsregels het beslag heeft doorgezet en niet direct tot uitbetaling van de derdengelden is overgegaan. Dat handelen van verweerder is in strijd met artikel 9.19 Voda en artikel 46 Advocatenwet, zoals uitgewerkt in gedragsregel 19, waarbij verzwarend geldt dat de kantoorgenoot van verweerder meermaals is gewaarschuwd door ordebureau maar zonder verder onderzoek naar toevoegingsregels het beslag heeft doorgezet en niet direct tot uitbetaling derdengelden is overgegaan. Berisping.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 29 november 2021
in de zaak 20-149/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:

klaagster
en
klager
tezamen ook: klagers
over
verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 7 oktober 2018 hebben klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 26 februari 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z708227/AS/sd van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 13 september 2021. Daarbij waren klagers en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 10.

2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klaagster is goudsmid. Klager is de echtgenoot van klaagster. Op enig moment is klaagster een samenwerking aangegaan voor de periode van een jaar met de juwelierszaak Van B. Nog voordat deze samenwerking begon, heeft Van B. de samenwerkingsovereenkomst ontbonden. Klaagster is van mening dat Van B. de samenwerkingsovereenkomst onrechtmatig heeft ontbonden als gevolg waarvan zij schade heeft geleden.
2.3 Om de schade te verhalen op Van B., heeft klaagster in 2007 mr. T. (voorheen werkzaam bij B. Advocaten) ingeschakeld. Mr. T. is namens klaagster een procedure gestart tegen Van B. om de schade te verhalen. In eerste aanleg is de vordering van klaagster afgewezen. In hoger beroep is de vordering van klaagster alsnog toegewezen. Het Gerechtshof heeft voor het vaststellen van de omvang van de schade de zaak verwezen naar een chadestaatprocedure.
2.4 Mr. T. heeft namens klaagster in verband met de vaststelling van de schade eerst verzocht om een voorlopig deskundigenbericht. Door de rechtbank werd de heer H. aangewezen als deskundige om de omvang van de schade vast te stellen. De deskundige heeft de schade vastgesteld op een bedrag van ongeveer € 42.000,-.
2.5 Mr. T. heeft vervolgens in overleg met klaagster zelf onderzoek gedaan naar de schade en daartoe een eigen schaderapport opgesteld. Daarna heeft mr. T. een exploot (met verwijzing naar het deskundigenrapport en het eigen schaderapport) opgesteld om de schadestaatprocedure te entameren.
2.6 In februari of maart 2017 is verweerder door een van de partners van het kantoor van mr. T. benaderd om het dossier over te nemen, omdat mr. T. wegens ziekte de zaak niet meer kon behandelen.
2.7 Op 11 april 2017 heeft verweerder een e-mail gestuurd aan klagers in verband met de overname van de zaak. In die e-mail heeft verweerder het volgende geschreven:

"Wanneer een resultaat wordt behaald in de procedure van meer dan € 12.500 euro dan komt met terugwerkende kracht de toevoeging te vervallen en worden de ontvangen bedragen teruggevorderd. In dat geval is alsnog een commercieel uurtarief verschuldigd. Ik weet niet hoeveel uren mr. T. in de zaak heeft gestoken. Ik heb dit opgevraagd, maar ik ga ervan uit dat dit een astronomisch aantal zal zijn. Er dreigt hierdoor een situatie te ontstaan waarbij het volledige resultaat zal opgaan aan advocaatkosten. Ik acht dit zeer onwenselijk en zou daarom met jullie willen afspreken dat wij onze vordering beperken tot een percentage van het behaalde resultaat. Ik heb dit intern besproken en wij achten 30% redelijk. Ik verneem graag jullie reactie hierop."

2.8 Op 28 april 2017 hebben klager per e-mail het volgende aan verweerder geschreven:

''Het spreekt vanzelf, ingeval onze toevoeging voor de kwestie [klaagster] als gevolg van een positief resultaat met terugwerkende kracht wordt ingetrokken, dat je de kosten met betrekking tot jouw werkzaamheden in rekening moet kunnen brengen."

2.9 Verweerder is een schadestaatprocedure gestart. Op 19 september 2018 heeft in de schadestaatprocedure een zitting plaatsgevonden. Bij die gelegenheid hebben partijen geschikt voor een bedrag van € 40.000,- dat in twee termijnen van € 20.000,- zou worden betaald aan klaagster. De schikking is vastgelegd in een proces-verbaal.
2.10 Op 21 september 2018 hebben klagers aan verweerder een e-mail gestuurd en hem het volgende geschreven:

"In verband met de betalingen waartoe Van B. zich heeft verplicht, € 20.000 binnen twee weken en € 20.000,- voor februari 2019 graag je aandacht voor het volgende.

Zoals je weet, zaten we vanaf november 2006 zonder inkomen. Om de periode daarna door te komen, hebben vrienden ons financieel geholpen, met twee leningen van € 10.000,-. We maakten daarbij de afspraak, dat we het geleende geld terug zouden betalen op moment dat ons geld betaald zou worden. Dat zal komende week zijn.

Daarom verzoeken we je vriendelijk om de eerste betaling van [Van B.] (€ 20.000,-) op onze bankrekening te storten. "

2.11 Op 21 september 2018 heeft verweerder aan klagers een factuur (45178) gestuurd voor een bedrag van € 14.282,84 en onder meer het volgende geschreven:

''Zoals jullie weten, heb ik [klaagster] naar uiterste kunnen bijgestaan en daarvoor alle benodigde tijd uitgetrokken. Bijgaand treffen jullie mijn urenspecificatie aan waaruit volgt dat ik krap 120 uur gewerkt heb. Op grond van de door mij gedane toezegging matig ik mijn honorarium van € 20.930 ex btw naar € 12.000 ex btw (€ 14.520,- inclusief btw). Geloof het of niet, door ons dure kantoorgebouw en ondersteunende personeel is dat ongeveer de kostprijs.

Tot op heden hebben we alles voor jullie voorgefinancierd. Nu de toevoeging van rechtswege vervalt, is het hiervoor genoemde bedrag per direct verschuldigd. Bijgaand treffen jullie daarom de factuur aan.

Zoals ik in de rechtbank al had aangegeven, willen we voor de helft van onze factuur uitstel van betaling verlenen tot de tweede betalingstermijn ontvangen is. Daar houden onze mogelijkheden op. Ik ben per 1 juni voor mezelf begonnen en het geld ook gewoon nodig. Ik vind het vervelend dat jullie nu wiste/ van betaling moeten vragen aan jullie vrienden maar dat is niet anders. Ik kan ook niet helpen dat die afspraken op die manier zijn gemaakt.

Na aftrek van de eigen bijdrage is er een bedrag verschuldigd van € 14.282,84. Mijn voorstel is om het bedrag in twee termijnen van € 7.141,42 te verrekenen met de twee van [Van B.] op onze derdengelden rekening te ontvangen termijnen van € 20.000.

Ik ontvang graag uiterlijk aanstaande maandag jullie akkoord. "

2.12 Op 23 september 2018 om 12:32 uur hebben klagers een e-mail gestuurd aan verweerder en hem het volgende geschreven:

"Natuurlijk snappen we je verzoek en als de zaak niet zo beroerd afgelopen was, zouden we je voorstel graag geaccepteerd hebben. We hebben daar ook over gesproken, maar hoe zeer ons dat ook spijt, dat lukt niet. Nog eens uitstellen van terugbetaling van twee geldleningen is niet mogelijk gebleken. Dat gebeurde al een paar keer. Behalve dat dit tegen alle afspraken indruist, zouden we dan ook boetes moeten gaan betalen.

We ontkomen er niet aan, dat de eerste betaling van [Van B.] dezelfde dag nog moet worden aangewend om beide leningen in te lossen. Daarom nog eens ons verzoek de eerste betaling van [Van B.] direct te storten op onze bankrekening.”

2.13 Op 23 september 2018 heeft verweerder aan klager een e­mail gestuurd waarin hij onder meer het volgende heeft geschreven:

''Indien gewenst, ben ik bereid om aan jullie vrienden toe te lichten waarom jullie nu niet kunnen betalen en te verklaren dat er in januari nog een betaling komt. Als het echt vrienden zijn dan ga ik er vanuit dat ze daar genoegen mee nemen. Overigens heb ik nog nooit gehoord van een vriendenlening met boeteclausules, ik vind dat een vreemd verhaal. Vraag me ook af wat er dan was gebeurd als we nog jaren verder hadden moeten procederen. Maar goed, dat zijn niet mijn zaken. Ik ben bang dat je van plan bent om me niets te betalen en dat het vervolgens onmogelijk wordt om onze vordering in Spanje te innen. Ik wil graag maandag telefonisch met Irene over de situatie spreken, zij is mijn cliënte. Als we er morgen niet uitkomen dan draag ik het dossier aan [mr. De L.] over voor incasso (waarbij waarschijnlijk conservatoire maatregelen zullen worden getroffen)."

2.14 Op 23 september 2018 hebben klagers een e-mail gestuurd aan verweerder in verband met de betaling. Daarin schrijven klagers onder meer het volgende:

"Woensdag jl spraken we af, dat we je een betalingsvoorstel zouden door waarover je met [mr. De L.] zou praten. Ons voorstel heb je deels gekregen en relateren we aan de eerste betaling door Van B. Die eerste betaling moet gebruikt gaan worden voor het inlossen van twee leningen. Afspraken wat dat betreft werden in 2010 gemaakt. Ook daarvan zit de bevestiging in jullie dossier. "

2.15 Op 23 september heeft verweerder aan klaagster het volgende geschreven:

klaagster kan kiezen uit twee opties:

- goedschiks betalen conform mijn eerdere voorstel,·

- kwaadschiks betalen, dat gaat een tijd duren en in die periode krijgt niemand zijn geld. De kosten hiervan zullen op Irene worden verhaald

Jullie hebben tot en met morgen om voor goedschiks te kiezen, daarna wordt het kwaadschiks.

Dit is geen onderhandelbaar voorstel, dit is een ultimatum. "

2.16 Op 24 september 2018 heeft verweerder gelet op Gedragsregel 17 lid 6 overleg gehad met mevrouw mr. H. (stafjurist bij het ordebureau Midden-Nederland) in verband met het leggen van conservatoir beslag ten laste van zijn cliënte. In dit overleg heeft mevrouw mr. H. verweerder gewezen op zijn kennisvoorsprong en aangegeven dat het leggen van beslag ten laste van de eigen cliënte een ingrijpende maatregel is waarmee behoedzaam moet worden omgegaan. Daarbij heeft mevrouw mr. H. aangegeven dat het (nog) niet mogelijk is om de kosten van zijn rechtsbijstand in rekening te brengen zolang de toevoeging nog niet met terugwerkende kracht is ingetrokken. Zolang een toevoeging is verleend, is het immers niet toegestaan om naast deze toevoeging kosten in rekening te brengen.
2.17 Op 24 september 2018 heeft mr. De L., kantoorgenoot van verweerder, gereageerd op de e-mail van klagers en daarin onder meer het volgende geschreven:

"Teneinde tot een afronding te komen, stellen we [klaagster] het volgende voor:

a. wij dienen een uitbetalingsverzoek zoals hiervoor omschreven in bij de Raad voor Rechtsbijstand, het ontvangen bedrag brengen wij in mindering op onze factuur 45178;

b. mevrouw [klaagster] geeft ons onherroepelijk toestemming om van de eerste tranche van C 20.000 en bedrag van C 2.300 te verrekenen als aanbetaling op onze factuur 45178. Een bedrag van C 17. 700 wordt dadelijk na ontvangst op het door u opgegeven rekeningnummer uitbetaald;

c. mevrouw [klaagster] geeft ons onherroepelijk toestemming om hetgeen na voldoening van a en b nog verschuldigd is op onze factuur in mindering te brengen op de tweede tranche van C 20. 000 die in januari 2019 moet worden betaald.

Dit aanbod komt te vervallen indien het niet uiterlijk op donderdag 27 september a.s. voor 10.00 uur is aanvaard. Wij gaan ervan uit u hiermee voldoende tegemoetgekomen te zijn."

2.18 Op 25 september 2018 hebben klagers een e-mail gestuurd aan mr. De L. waarin zij reageren op het voorstel en vertellen over hun contact met de Raad voor Rechtsbijstand. Klagers hebben onder meer het volgende geschreven:

"Praktisch lijkt ons, dat [advocatenkantoor] ons declaratie 45178 crediteert en, wanneer de definitieve toevoegingsvergoeding bekend is, de aanvullende declaratie stuurt.

Zoals gezegd, het spreekt vanzelf, dat [advocatenkantoor] de kosten voor de aan ons verleende rechtsbijstand worden betaald. Wellicht ten overvloede, mede gelet op de betaling van € 4.000,- wijzen wij u er nogmaals nadrukkelijk op, dat de eerste betaling van Van B. groot € 20.000,- door ons volledig aangewend moet worden voor de directe terugbetaling van twee leningen van elk € 10.000,-. "

2.19 Op 26 september 2018 heeft mr. De L. gereageerd op de e-mail van klagers en daarin onder meer het volgende geschreven:

"Omdat uit uw reactie volgt dat de declaratie niet tijdig voldaan zal worden bent u, althans mevrouw [klaagster] in verzuim. Teneinde rechtsmaatregelen te voorkomen zijn wij bereid nog een laatste voorstel te doen om tot een oplossing te komen. Teneinde de situatie snel op te lossen, zend ik u het volgende laatste voorstel van onze kant:

a. wij zullen de betaling van de RvR beschouwen als eerste aanbetaling op onze factuur 45178;

b. wij zullen de eerste termijnbetaling door Van B. van € 20.000,- dadelijks na ontvangst aan het door u opgegeven rekeningnummer overmaken;

c. mevrouw [klaagster] geeft ons een onherroepelijke machtiging om na ontvangst van betaling het nog openstaande gedeelte van de factuur 45178 te verrekenen met de tweede termijnbetaling van mevrouw Van B.:

d. zowel u als mevrouw [klaagster] zeggen onherroepelijk toe om ervan af te zien om - direct of indirect - in contact te treden met mr. W. of Van B. teneinde hen te bewegen op andere wijze te betalen dan ter zitting is afgesproken. Deze afspraak zal aan mr. W. worden bevestigd,·

e. [Advocatenkantoor] en mevrouw [klaagster] elkaar over en weer finale kwijting verlenen, voor wat betreft [advocatenkantoor] na volledige betaling van de factuur.

Wij verzoeken zowel u als mevrouw klaagster ([......]@gmail.com) om akkoord met bovenstaand te bevestigen. Dit finale voorstel komt te vervallen bij gebreke van acceptatie middels een bevestiging zoals hiervoor aangegeven uiterlijk morgenmiddag. "

2.20 Op 27 september 2018 om 14:06 uur hebben klagers een e-mail gestuurd aan mr. De L. waarin zij het volgende schrijven:

''Dank voor uw toezegging om de eerste termijnbetaling door Van B. direct na ontvangst op onze bankrekening te storten. Voor ons een hele geruststelling.

Het is ons niet duidelijk op grond waarvan wij in verzuim zouden zijn, zoals wij in uw e-mail lezen. Evenmin op grond waarvan u zegt ons "een laatste voorstel" te moeten doen om tot ''een oplossing te komen':

Voor een verdere afhandeling verwijzen we u graag naar onze e-mail van 25 september jl. waarin we u verzoeken uw declaratie 45178 te crediteren en ons een (volledig) gespecificeerde declaratie te doen toekomen."

2.21 Op 27 september 2018 heeft mr. De L. gereageerd op de e-mail van klagers en daarin onder meer het volgende geschreven:

''Mevrouw [klaagster] is in verzuim nu uit de correspondentie volgt dat u onze factuur niet binnen de termijn gaat voldoen hetzij middels een betaling hetzij door er mee in te stemmen dat wij onze factuur verrekenen met het van de wederpartij te ontvangen bedrag.

U noodzaakt ons thans om conservatoire maatregelen te nemen en een procedure tegen mevrouw [klaagster] te beginnen. De kosten daarvan zullen zoveel mogelijk op haar worden verhaald.

Het is spijtig dat u niet wenst in te gaan op ons redelijke voorstel. "

2.22 Op 28 september 2018 heeft mevrouw H. van het ordebureau naar aanleiding van een melding van klagers opnieuw telefonisch contact opgenomen met verweerder. Mevrouw H. heeft verweerder opnieuw er op gewezen dat hij klachtwaardig handelt als hij klaagster factureert zonder dat de toevoeging is ingetrokken. Verweerder heeft mevrouw H. medegedeeld dat hij die ochtend van de Raad voor Rechtsbijstand het bericht heeft ontvangen dat de toevoeging is ingetrokken en dat hij daarna pas heeft gehandeld.
2.23 Op 28 september 2018 heeft het kantoor van verweerder de voorzieningenrechter verzocht om conservatoir derdenbeslag te leggen ten laste van klaagster onder de Stichting Beheer Derdengelden [advocatenkantoor] en onder Van B. In onderdeel 2 van het beslagrekest schrijft mr. De L. het volgende:

"Omdat een resultaat is behaald boven de resultaatgrens is de toevoeging krachtens art. 34g Wrb met terugwerkende klacht ingetrokken (productie 2) en is [advocatenkantoor] gerechtigd om een aanvullende nota te sturen. "

2.24 Op 1 oktober 2018 is de eerste termijn ad € 20.000,- ontvangen op de derdengeldrekening van het advocatenkantoor van verweerder.
2.25 Op 1 oktober 2018 hebben klagers aan mr. De L. het volgende e­mailbericht gezonden:

“Zoals wij in onze voorgaande e-mail schreven, is het ons niet duidelijk waarom wij in verzuim zouden zijn en weten we niet van welk probleem er sprake kan zijn. Daarom hebben wij nader advies ingewonnen.

De Raad voor Rechtsbijstand deelde ons mee, dat in de zaak Van B. op dit moment nog een toevoeging bestaat. [Advocatenkantoor] heeft weliswaar om een resultaatsbeoordeling gevraagd, maar de toevoeging is vooralsnog niet ingetrokken.

De raad herhaalde, dat [advocatenkantoor] na dat de toevoeging is ingetrokken een aanvullende factuur mag opstellen, waarop dan ook de toevoegingsvergoeding wordt vermeld.

Op grond hiervan verzoeken wij u nogmaals uw factuur 45178 te crediteren en ons uw aanvullende factuur te sturen wanneer u daarvoor de benodigde informatie van de Raad voor Rechtsbijstand hebt ontvangen. "

2.26 Op 2 oktober 2018 heeft de voorzieningenrechter het verlof verleend om beslag te leggen voor een vordering van een bedrag ad € 16. 704,47.
2.27 Op 2 oktober 2018 heeft verweerder conservatoir derdenbeslag gelegd ten laste van klaagster onder zijn eigen derdengeldrekening waarop het bedrag van € 20.000,- reeds was gestort.
2.28 Op 3 oktober 2018 heeft mr. De L. een brief gestuurd aan klaagster. In deze brief heeft mr. De L. klaagster bericht over het beslag dat is gelegd en een aantal voorstellen gedaan in verband met de opheffing van dit beslag.
2.29 Op 7 oktober 2018 hebben klagers een klacht ingediend bij de deken.
2.30 Op 9 oktober 2018 heeft verweerder opnieuw een factuur gestuurd aan klager. Verweerder heeft na vermindering van hetgeen hij heeft ontvangen door de Raad voor Rechtsbijstand een bedrag van € 8.979,25 in rekening gebracht.
2.31 Op 11 oktober 2018 heeft klaagster van de Raad voor Rechtsbijstand een brief ontvangen dat zij voornemens zijn om de toevoeging van klaagster met terugwerkende kracht in te trekken.
2.32 Op 16 oktober 2018 heeft mr. De L. namens [advocatenkantoor] een dagvaarding uitgebracht aan klaagster. In onderdeel 1 van de dagvaarding schrijft mr. De L. het volgende over de intrekking van de toevoeging:

''De procedure werd aanvankelijk gevoerd op basis van gefinancierde rechtshulp (een toevoegingszaak). Omdat een resultaat is behaald boven de resultaatgrens staat vast dat de toevoeging krachtens art. 34g Wrb met terugwerkende kracht wordt ingetrokken (productie 1 ) en daarom is [advocatenkantoor] gerechtigd om een aanvullende nota te sturen."

2.33 Op 26 oktober 2018 heeft mevrouw mr. S. van het ordebureau telefonisch contact opgenomen met verweerder, omdat zij er in het kader van het onderzoek naar de klacht achter was gekomen dat de toevoeging helemaal niet was ingetrokken zoals verweerder op 28 september 2018 had medegedeeld. Mevrouw mr. S. heeft verweerder er nogmaals op gewezen dat hij klachtwaardig handelt door 1) een factuur te sturen aan klaagster, terwijl de toevoeging nog niet officieel is ingetrokken en 2) de voorzieningenrechter onjuist voor te lichten door in het beslag rekest te stellen dat de toevoeging al is ingetrokken, terwijl dit niet het geval is.
2.34 Op 16 oktober 2018 heeft verweerder cliënte gedagvaard in verband met de betaling van de factuur.
2.35 Op 23 november 2018 heeft de Raad voor Rechtsbijstand klaagster bericht dat haar toevoeging met terugwerkende kracht is ingetrokken.
2.36 Tegen dat besluit van de Raad voor Rechtsbijstand heeft de cliënte van verweerder bezwaar gemaakt. Tegen het besluit op bezwaar is beroep ingesteld. De bestuursrechter heeft nog geen uitspraak gedaan.

3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) de schadestaatberekeningen van de hen geraadpleegde registeraccountants niet meer te willen bespreken en buiten beschouwing te laten;
b) zich gebrekkig voor te bereiden op de zitting van 19 september 2018;
c) niet goed ingelezen te zijn in het dossier;
d) fouten te maken in de pleitnotitie en geen overleg te voeren over de pleitnotitie;
e) te facturen terwijl de Raad voor Rechtsbijstand de toevoeging nog niet had ingetrokken;
f) te weigeren met hen te willen praten;
g) te weigeren het bedrag van € 20.000,- dat is gestort op de derdengeldrekening onmiddellijk naar hen over te maken.

4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.
Ad klachtonderdelen a), b), c), d) en f)
4.2 Verweerder vond de door de accountants gemaakte berekeningen niet relevant. Hij heeft aan klagers uitgelegd waarom hij dat vond. Hij heeft ze wel als bijlage in de procedure gebracht. De overige klachtonderdelen heeft verweerder betwist.
Klachtonderdeel e)
4.3 Verweerder was ervan overtuigd dat het juist was wat hij deed. Op grond van de gebruikelijke werkwijze op zijn oude advocatenkantoor dacht verweerder dat een toevoeging automatisch is ingetrokken indien er resultaat is behaald. De brief van de Raad voor Rechtsbijstand van 1 oktober 2018 heeft verweerder verkeerd gelezen. Op basis van het gesprek met de medewerkers van het ordebureau kreeg verweerder het idee dat er daar weinig kennis over toevoegingen aanwezig was en dat het beter was om zijn eigen weg te volgen. Nu weet verweerder dat hij onjuist heeft gehandeld. Hij zal voortaan beter omgaan met de adviezen van het ordebureau.
Klachtonderdeel g)
4.4 Verweerder heeft niet willen suggereren dat hij gerechtigd was om te verrekenen. Verweerder heeft op deze wijze gehandeld omdat hij op grond va de correspondentie bang was dat klaagster de factuur niet zou betalen.

5 BOORDELING
Ontvankelijkheid klager
5.1 Uitgangspunt is dat het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat niet aan eenieder toekomt, maar slechts aan degene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke procedure is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken, die op grond van artikel 46f Advocatenwet de bevoegdheid heeft tegen een advocaat gerezen bezwaren ter kennis van de raad te brengen.
5.2 De raad stelt vast dat verweerder de advocaat van klaagster was en niet van klager. Op de zitting heeft klager verklaard dat hij desondanks een rechtstreeks belang heeft omdat hij de levenspartner is van klaagster. De raad is van oordeel dat dat gegeven niet maakt dat klager door het handelen van verweerder rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. Nu er ook overigens niet is gebleken van omstandigheden waaruit zou kunnen volgen dat klager een rechtstreeks belang heeft bij de onderhavige klacht, zal klager niet-ontvankelijk in zijn klacht worden verklaard. Klaagster is wel ontvankelijk in haar klacht.
Ad klachtonderdelen a), b), c), d) en f)
5.3 De raad hanteert als uitgangspunt dat de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor de advocaat bij de behandeling van de zaak kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan, zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (HvD 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32).
5.4 Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. De raad toetst daarom of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijke handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (HvD 3 april 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:80).
5.5 Verweerder heeft uitgelegd om welke reden hij de door de accountants gemaakte berekening minder relevant vond, maar dat hij deze wel als bijlage in de procedure heeft overgelegd. Verweerder had de vrijheid om dit op deze wijze te doen. De raad is van oordeel dat niet is gebleken dat verweerder niet heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.  De juistheid van de overige verwijten die zien op de kwaliteit van de dienstverlening, genoemd onder b), c) d) en f) is tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door verweerder, niet komen vast te staan.
5.6 Gelet op het bovenstaande zal de raad de klachtonderdelen a), b), c), d) en f) ongegrond verklaren.
Klachtonderdelen e) en g)
5.7 De raad stelt vast dat zowel verweerder als mr. De. L. handelingen hebben verricht met betrekking tot de facturatie en het al dan niet terugstorten van het op de derdenrekening ontvangen bedrag. Op de zitting hebben zij beiden verklaard dat zij alles telkens in overleg hebben gedaan en dat zij wisten van elkaars handelen. Gelet daarop zal de raad bij de beoordeling van deze klachtonderdelen geen onderscheid maken tussen de rol van verweerder en de rol van mr. De L.
5.8 De raad stelt voorop dat er geen overeenkomst of afspraak tussen verweerder en klaagster tot stand is gekomen op grond waarvan direct een factuur mag worden verzonden als sprake is van een resultaat van meer dan € 12.500. Dat aanbod is door verweerder gedaan maar daarop heeft klaagster gereageerd dat uren in rekening mogen worden gebracht als de toevoeging is ingetrokken. Die aanvaarding door klaagster wijkt daarmee af van het aanbod. Wat wel kennelijk is afgesproken, komt overeen met het uitgangspunt bij een toevoeging dat pas bij de cliënt gedeclareerd mag worden als de toevoeging is ingetrokken. Immers, door allerlei redenen kan bij resultaat toch aanspraak worden gemaakt op de toevoeging, onder meer als de vordering niet inbaar blijkt. 
5.9 Voorts stelt de raad voorop dat uit Gedragsregel 19 en de toelichting daarop, alsmede uit artikel 6.19 lid 4 Voda volgt dat van verrekening met derdengelden alleen sprake kan zijn als de cliënt daartegen geen bezwaar heeft.
5.10 De klachtonderdelen vloeien voort uit het aan advocaat te maken verwijt dat hij a) onvoldoende kennis en begrip heeft van de toevoegingsregels door te denken dat een toevoeging van rechtswege vervalt bij resultaat en b) een verkeerde lezing van de brief van de Raad voor rechtsbijstand van 1 oktober 2018, namelijk staat daarin niet dat de toevoeging is ingetrokken (alleen maar dat mogelijk sprake is van resultaat).
5.11 Op grond van de erkenning van dit handelen door verweerder en de vaststaande feiten, stelt de raad vast dat a) verweerder ten onrechte de eerste factuur heeft gestuurd b) verweerder ten onrechte allerlei voorstellen heeft gedaan voor verrekening met derdengelden en deze derdengelden niet direct aan klaagster heeft doorbetaald en c) verweerder ten onrechte beslag heeft gelegd op zijn eigen derdengeldrekening, althans verkeerde informatie in het desbetreffende verzoekschrift heeft opgenomen, namelijk dat de toevoeging al was ingetrokken, wat dus niet waar was op dat moment.
5.12 Dat handelen van verweerder is in strijd met artikel 9.19 Voda en artikel 46 Advocatenwet, zoals uitgewerkt in gedragsregel 19, waarbij verzwarend geldt dat verweerder meermaals is gewaarschuwd door het ordebureau maar zonder verder onderzoek naar toevoegingsregels het beslag heeft doorgezet en niet direct tot uitbetaling derdengelden is overgegaan.
5.13 Op grond van het bovenstaande zal de raad deze klachtonderdelen gegrond verklaren.

6 MAATREGEL
6.1 Zoals hiervoor is overwogen, was verweerder niet op de hoogte van de regels omtrent toevoegingen. Door dat gebrek aan kennis heeft verweerder in strijd met de Voda en de gedragsregels gefactureerd terwijl de toevoeging nog niet was ingetrokken en voorstellen gedaan voor verrekening met derdengelden en deze derdengelden niet direct aan hun cliënte doorbetaald. Dit handelen van verweerder is laakbaar en in strijd met de kernwaarde deskundigheid. Daarbij komt dat verweerder meermaals is gewaarschuwd door het ordebureau maar zonder verder onderzoek naar toevoegingsregels het beslag heeft doorgezet en niet direct tot uitbetaling van de derdengelden is overgegaan. In het voordeel van verweerder houdt de raad er rekening mee dat verweerder het gegrond verklaarde handelen grotendeels heeft erkend en de klachtwaardigheid daarvan heeft onderkend. Ook houdt de raad er rekening mee dat verweerder niet eerder door de tuchtrechter is veroordeeld. Rekening houdend met alle omstandigheden is de raad van oordeel dat de oplegging van een berisping passend en geboden is.  

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 50,- aan forfaitaire reiskosten van klaagster,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan forfaitaire reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klaagster. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer 20-149/AL/MN.

BESLISSING
De raad van discipline:
Met betrekking tot de klacht van klager
-    verklaart de klacht niet-ontvankelijk;
Met betrekking tot de klacht van klaagster
- verklaart de klachtonderdelen e) en g) gegrond;
- verklaart klachtonderdelen a), b), c), d) en f) ongegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van berisping op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

Aldus beslist door mr. J.R. Veerman, voorzitter, mrs. E.J.C. de Jong, W.W. Korteweg. C.W.J. Okkerse en E.M.G. Pouls, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 29 november 2021.

Griffier                                          Voorzitter

Verzonden d.d. 29 november 2021