ECLI:NL:TADRARL:2021:34 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 20-894

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2021:34
Datum uitspraak: 01-03-2021
Datum publicatie: 11-03-2021
Zaaknummer(s): 20-894
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij kennelijk ongegrond. Van te laat executeren of het niet correct uitvoeren van een vonnis is geen sprake.  

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 1 maart 2021

in de zaak 20-894/AL/GLD

naar aanleiding van de klacht van:

klager  

over:

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) van 23 november 2020 met kenmerk K 20/65, door de raad ontvangen op 23 november 2020, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 23.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Klager is bij beschikkingen van de rechtbank Midden-Nederland van 27 oktober 2017 en 30 oktober 2017, wegens gewichtige redenen, ontslagen als bewindvoerder van verschillende personen (hierna: benadeelden).

1.2    P staat de benadeelden sindsdien bij als bewindvoerder. Verweerster staat P bij.

1.3    Bij beschikking van 12 juni 2018 heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 27 oktober 2017 bekrachtigd.

1.4    Op 28 januari 2019 heeft P, namens de benadeelden, een procedure aanhangig gemaakt bij de rechtbank Midden-Nederland, onder meer tot vaststelling van de schade die de benadeelden hebben geleden door slecht bewind van klager.

1.5    Bij verzoekschrift van 31 januari 2019 heeft verweerster, namens P, een verzoek ingediend tot het leggen van conservatoir beslag op de woning van klager en derdenbeslag bij onder meer de ABN-AMRO. Diezelfde dag heeft P verlof gekregen van de voorzieningenrechter voor het leggen van conservatoir (derden)beslag tot een bedrag van € 122.263,12.

1.6    Bij beschikking van 31 oktober 2019 heeft de kantonrechter klager veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelden van in totaal € 16.451,08 en de proceskosten ad € 2.965,-. In de bijlage bij de schikking van de kantonrechter in zaak 7507931 UT VERZ 19-1803 van 31 oktober 2019 is onder meer het volgende opgenomen:

“(…) De kantonrechter stelt vast dat [klager] dus nog aanspraak kan maken op dit bedrag. Hij heeft in deze procedure geen aanspraak gemaakt op betaling van dit bedrag maar de bewindvoerder heeft verklaard dat dit bedrag in mindering is gebracht op de schade. (…) De kantonrechter gaat er daarom vanuit dat de bewindvoerder heeft bedoeld te zeggen dat het bedrag verrekend kan worden met de schade. (…)”

1.7    Nadat de ABN AMRO de beschikking van de rechtbank van 31 oktober 2019 van klager heeft ontvangen, heeft de ABN AMRO verweerster per e-mail van 20 december 2019 verzocht om een afdrachtverzoek.

1.8    Op 3 januari 2020 heeft verweerster gereageerd en onder meer geschreven:

“(…) Wij zitten nog even de hoger beroepsperiode uit voordat het beslag (deels) kan worden omgezet in een executoriaal beslag.
Mijn opdrachtgever overweegt nog om in hoger beroep te gaan en van de wederpartij is het tot op heden niet bekend. (…)”

1.9    Op 28 januari 2020 heeft P per e-mail aan verweerster laten weten niet in hoger beroep te gaan.

1.10    Bij brief van 12 februari 2020 heeft verweerster de deurwaarder schriftelijk de opdracht gegeven om tot executie van de beschikking van 31 oktober 2019 over te gaan.

1.11    Bij e-mail van 14 februari 2020 heeft de deurwaarder laten weten dat de opdracht in behandeling wordt genomen.

1.12    Op 5 mei 2020 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

1.13    Bij dagvaarding van 28 mei 2020 heeft klager P aangeklaagd ten aanzien van lasterlijke aanklacht, onrechtmatig handelen, valsheid in geschrifte en meineed.

1.14    Bij vonnis van 7 oktober 2020 is klager door de kantonrechter in het ongelijk gesteld en veroordeeld in de kosten. In het vonnis het overwogen:

“(…) Voor zover [klager] heeft aangevoerd dat [P] de beschikking van 31 oktober 2019 heeft na te leven, heeft hij daarin gelijk, maar omdat [klager] in die procedure geen reconventionele vordering had ingesteld, heeft de kantonrechter slechts in de overwegingen vastgesteld dat [klager] recht heeft op een bepaald bedrag en vastgesteld dat dit bedrag kan worden verrekend. Uit de beslissing van de kantonrechter volgt, zoals [klager] terecht heeft betoogd, dat de bedragen waarop hij volgens de beschikking van 31 oktober 2019 recht heeft, niet zijn verrekend. Dat leidt gelet op het voorgaande niet tot de conclusie dat [P] in deze procedure een bedrag van € 2.172,91 aan [klager] moet betalen. (…)”

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende.

a)    Verweerster heeft zich niet gehouden aan artikel 722 Rv, waardoor het conservatoir beslag op klagers bankrekening bij de ABN AMRO en op klagers woning ruim vier maanden te laat is geëxecuteerd. Klager heeft hierdoor schade geleden.

b)    Verweerster heeft het vonnis van 31 oktober 2019 niet correct uitgevoerd en niet aan de deurwaarder gecommuniceerd dat er verrekend moest worden.

2.2    Ter toelichting op klachtonderdeel b stelt klager het volgende. Verweerster had met de deurwaarder moeten communiceren dat er naar aanleiding van het vonnis van 31 oktober 2019 een bedrag van € 2.172,92 verrekend moest worden.

3    VERWEER

3.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd.

4    BEOORDELING

4.1    De klacht richt zich tegen de advocaat van de wederpartij van klaagster. Dit betekent dat de klacht moet worden beoordeeld aan de hand van de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden begrensd indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten naar voren brengt waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet in ogenschouw worden genomen dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren.

Ad klachtonderdeel a)

4.2    Klager verwijt verweerster dat zij zich niet heeft gehouden aan artikel 722 Rv, waardoor het conservatoir beslag op klagers bankrekening en woning ruim vier maanden te laat is geëxecuteerd.

4.3    De voorzitter kan klager niet volgen in zijn stelling. Anders dan klager stelt voorziet artikel 722 Rv niet in een verplichting om binnen een bepaalde termijn over te gaan tot executie van het gelegde conservatoire beslag.

4.4    Klager stelt daarbij dat verweerster nooit heeft gereageerd op het schrijven van klagers advocaat van 5 december 2019. Uit de overgelegde stukken blijkt dat de brief van 5 december 2019 is gericht aan klager. Niet is gebleken dat deze brief ook aan verweerster is gestuurd. Dat zij niet heeft gereageerd, is daarom niet onbegrijpelijk.

4.5    Voor zover klager ook klaagt over het feit dat door verweerster voor ruim € 122.263,12 aan conservatoir beslag is gelegd, terwijl uiteindelijk maar € 16.739,92 aan schade is komen vast te staan, geldt het volgende. Verweerster heeft verlof gevraagd en gekregen om tot het bedrag van € 122.263,12 conservatoir beslag te mogen leggen. Dat de schade uiteindelijk op een lager bedrag is vastgesteld, maakt niet dat het conservatoire beslag onterecht gelegd is. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is geen sprake.

4.6    Dit klachtonderdeel wordt dan ook kennelijk ongegrond verklaard.

Ad klachtonderdeel b)

4.7    Klager verwijt verweerster dat zij het vonnis van 31 oktober 2019 niet correct heeft uitgevoerd met betrekking tot het verrekenen van de schade en niet aan de deurwaarder heeft gecommuniceerd dat er verrekend moest worden.

4.8    De voorzitter overweegt dat klager een door hem gestelde vordering op enkele benadeelden wil verrekenen met de proceskosten waarin hij is veroordeeld in de procedure jegens P. Van verrekening kan in dit geval geen sprake zijn, omdat geen sprake is van dezelfde wederpartij. Daarmee is niet voldaan aan de vereisten van artikel 6:127 BW. Dat verweerster onjuist gehandeld heeft is de voorzitter dan ook niet gebleken. Ook dit klachtonderdeel wordt daarom kennelijk ongegrond verklaard.

Conclusie

4.9    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. A.E. Zweers, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 1 maart 2021.

Griffier                                                                                  Voorzitter

Bij afwezigheid van mr. C.M. van de Kamp is deze beslissing ondertekend door mr. M.M. Goldhoorn (griffier)

Verzonden d.d. 1 maart 2021