ECLI:NL:TADRARL:2021:338 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 21-282/AL/MN
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2021:338 |
---|---|
Datum uitspraak: | 19-07-2021 |
Datum publicatie: | 18-02-2022 |
Zaaknummer(s): | 21-282/AL/MN |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht over de eigen advocaat kennelijk ongegrond. Klaagster heeft onvoldoende onderbouwd dat verweerder tekort is geschoten in zijn bijstand aan klaagster. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 19 juli 2021
in de zaak 21-282/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 22 maart 2021 met kenmerk Z 1244455 HH/SD, door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 9.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Klaagster is tolk/vertaler van beroep.
1.2 Op 7 juni 2019 heeft klaagster zich tot verweerder gewend met het verzoek voor
haar als benadeelde partij op te treden op de zitting van de rechtbank op 2 juli 2019.
Een asielzoeker werd ervan verdacht klaagster zwaar lichamelijk letsel te hebben toegebracht,
althans haar te hebben mishandeld. Afgesproken is dat verweerder zich zou beperken
tot de schadevordering, die hij op 1 juli 2019 heeft ingediend. Het spreekrecht is
namens klaagster uitgeoefend door een medewerkster van Slachtofferhulp.
1.3 In juni 2019 en op 1 juli 2019 heeft e-mailcontact plaatsgevonden tussen klaagster
en verweerder over de onderbouwing van klaagsters vordering. Op 7, 19 en 28 juni 2019
hebben klaagster en verweerder met elkaar gesproken op het kantoor van verweerder.
1.4 Bij vonnis van 16 juli 2019 heeft de rechtbank de asielzoeker vrijgesproken en
klaagster niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering. Er is geen hoger beroep ingesteld.
1.5 Bij brief van 12 november 2019 heeft verweerder klaagster meegedeeld dat haar
zaak is afgewikkeld en dat het dossier zal worden gearchiveerd.
1.6 Op 9 september 2020 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
1.7 Bij e-mail van 18 september 2020 heeft de secretaresse van verweerder klaagster
een factuur gestuurd voor het opvragen van het dossier uit het archief en klaagster
meegedeeld dat zij na betaling van de factuur het dossier kan komen ophalen op het
kantoor.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder
het volgende.
a) Verweerder heeft op de zitting van 2 juli 2019 klaagsters zaak als benadeelde partij
niet goed voorbereid en klaagsters vorderingen niet bepleit.
b) Verweerder is onbereikbaar geweest, waardoor voor en na de zitting van 2 juli 2019
geen voor- of nabespreking heeft plaatsgevonden.
c) Verweerder weigert het dossier aan klaagster af te geven, althans de originele
stukken uit het dossier, terwijl klaagster verweerder hier al voor de zomer van 2020
om heeft verzocht.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar
nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 De voorzitter stelt voorop dat bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening
aan een cliënt rekening moet worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft
met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals
over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak
voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door
de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen
worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene
wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.
Klachtonderdeel a)
4.2 Klaagster verwijt verweerder allereerst dat hij op de zitting van 2 juli 2019
niet goed was voorbereid en zich namens klaagster niet heeft verweerd, waardoor de
asielzoeker nog vrij rond loopt.
4.3 Verweerder heeft aangevoerd dat de zitting zo goed is voorbereid als de door klaagster
verstrekte informatie dat toeliet. Klaagster heeft zich minder dan vier weken voor
de zitting tot verweerder gewend. Hij heeft de zaak een aantal keer op kantoor met
klaagster besproken en klaagster om bewijsstukken gevraagd. Klaagster bleek verweerder
steeds geen, onvolledige of onjuiste informatie te geven. Daardoor was het pas kort
voor de zitting mogelijk om een niet evident onjuiste vordering in te dienen. De zitting
zelf is prima gegaan. Verweerder heeft op de zitting de vordering van klaagster toegelicht
en vragen daarover van de rechtbank beantwoord. De slachtofferverklaring is door een
medewerkster van Slachtofferhulp voorgelezen en toegelicht en de officier van justitie
was verantwoordelijk voor het strafrechtelijke gedeelte, aldus nog steeds verweerder.
4.4 De voorzitter overweegt als volgt. Tegenover het gemotiveerde verweer van verweerder
heeft klaagster haar klacht niet onderbouwd. Zo heeft zij niet toegelicht waaruit
blijkt dat verweerder de zitting niet goed had voorbereid of wat verweerder op de
zitting had moeten aanvoeren maar dat niet heeft gedaan. Anders dan klaagster kennelijk
veronderstelt, is verweerder niet verantwoordelijk voor de vrijspraak door de rechtbank.
Het openbaar ministerie is immers verantwoordelijk voor de strafrechtelijke kant van
de zaak.
4.5 De conclusie uit het voorgaande is dat klachtonderdeel a) kennelijk ongegrond
is.
Ad klachtonderdeel b)
4.6 In klachtonderdeel b) verwijt klaagster verweerder dat hij voor en na de zitting
van 2 juli 2019 onbereikbaar voor klaagster was, waardoor er geen voor- en nabespreking
heeft plaatsgevonden.
4.7 Verweerder heeft aangevoerd dat er bijna dagelijks contact is geweest. Er zijn
ongeveer 20 schriftelijke contacten geweest. In de drie weken voor de zitting heeft
verweerder klaagster drie keer op zijn kantoor gesproken. Verder heeft hij op 6, 19,
26 en 28 juni en 1 juli telefonisch contact met klaagster gehad en ook na het vonnis
van 16 juli 2019 is er e-mailcontact geweest en heeft verweerder klaagster telefonisch
gesproken, aldus verweerder.
4.8 De voorzitter overweegt als volgt. Klaagster heeft niet betwist dat zij e-mailcontact
met verweerder heeft gehad, ook na het vonnis van de rechtbank van 16 juli 2019. Evenmin
heeft zij betwist dat zij voorafgaand aan de zitting drie keer op het kantoor van
verweerder is geweest. Dat klaagster verweerder meerdere keren heeft geprobeerd te
bellen en dat hij haar niet heeft teruggebeld, heeft klaagster niet met stukken onderbouwd
en dit blijkt ook niet uit de e-mails die klaagster aan verweerder heeft gestuurd.
4.9 De conclusie uit het voorgaande is dat ook klachtonderdeel b) kennelijk ongegrond
is.
Klachtonderdeel c)
4.10 Klaagster verwijt verweerder tot slot dat hij weigert het dossier aan klaagster
af te geven.
4.11 Verweerder heeft aangevoerd dat het dossier in november 2019 is gearchiveerd.
Op 17 augustus 2020 heeft klaagster telefonisch het dossier opgevraagd bij het secretariaat
van het kantoor van verweerder. Aangegeven is dat het dossier in een extern archief
ligt en dat voor het opvragen ervan kosten in rekening zullen worden gebracht. Bij
e-mail van 18 september 2020 heeft de secretaresse van verweerder klaagster verzocht
de factuur voor het opvragen van het dossier te voldoen en haar meegedeeld dat zij
daarna het dossier kan komen ophalen op het kantoor van verweerder, aldus nog steeds
verweerder.
4.12 De voorzitter overweegt als volgt. Tegenover het gemotiveerde verweer van verweerder
heeft klaagster haar klacht niet onderbouwd. Zo heeft klaagster geen stukken overgelegd
waaruit blijkt dat zij haar dossier al (ruim) voor 17 augustus 2020 bij verweerder
heeft opgevraagd en dat verweerder toen heeft geweigerd het dossier aan haar af te
geven. Verweerder heeft het dossier een maand na het opvragen daarvan door klaagster
aan klaagster beschikbaar gesteld. Dat is voldoende tijdig, ook gelet op de zomervakantie.
Dat verweerder daarbij de voorwaarde heeft gesteld dat klaagster de kosten voor het
opvragen van het dossier uit het archief moet betalen, is voorts niet onredelijk.
4.13 De conclusie uit het voorgaande is dat klachtonderdeel c) kennelijk ongegrond
is.
BESLISSING
De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in
alle onderdelen kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. M.F.J.N. van Osch, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. S. el Bouazzati-van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2021.
Griffier Voorzitter
Bij afwezigheid van mr. S. el Bouazzati-van Excel
is deze beslissing ondertekend door
mr. W.B. Kok (plaatsvervangend griffier)
Verzonden d.d. 19 juli 2021