ECLI:NL:TADRARL:2021:335 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 21-103/AL/MN
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2021:335 |
---|---|
Datum uitspraak: | 06-12-2021 |
Datum publicatie: | 18-02-2022 |
Zaaknummer(s): | 21-103/AL/MN |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | In deze zaak klaagt klager over de dienstverlening door verweerder. Zo heeft verweerder verzuimd tijdig een verweerschrift in te dienen in klagers echtscheidingsprocedure zodat er hoger beroep moest worden ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank. De raad beoordeelde dit als onzorgvuldig. Voorts verwijt klager verweerder dat hij een door klager zelf geschreven hoger beroepschrift naar eigen inzicht heeft herschreven. Dit verwijt is ongegrond. Verweerder is verantwoordelijk voor de in te dienen processtukken en heeft het processtuk tevoren nog aan klager toegezonden. Die heeft er toen geen bezwaar tegen gemaakt. Het verwijt dat verweerder geen financiële stukken heeft overgelegd is niet terecht nu is gebleken dat er geen financiële stukken waren. Het verwijt van klager dat verweerder ten onrechte het standpunt in heeft genomen dat de beschikking voorlopige voorzieningen door de echtscheidingsbeschikking terzijde was gesteld en dus niet via een kort geding kon worden afgedwongen, is terecht. De echtscheiding was toen nog niet ingeschreven. Verweerder heeft erkend dat dit fout was. Dat verweerder prutswerk heeft verricht en daarom de kosten terzake griffierecht, uittreksels etc. niet in rekening mag brengen is onjuist en daarom is dat onderdeel van de klacht ongegrond. Voor de gegrond verklaarde onderdelen van de klacht legt de raad een waarschuwing op. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 6 december
2021
in de zaak 21-103/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:
klager
gemachtigde: mr. S.
over
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 21 april 2020 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement
Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 3 februari 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z1130651 BLL/HH/SD
van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 11 oktober 2021. Daarbij
was verweerder aanwezig. Klager en zijn gemachtigde hebben tijdens de zitting de klacht
telefonisch toegelicht. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op
de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en
de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klager was advocaat in Rotterdam. Zijn (oude) praktijkvennootschap is op 17 juli
2018 in staat van faillissement verklaard. Op 17 augustus 2018 is klager voor onbepaalde
tijd geschorst in de uitoefening van zijn praktijk. Verweerder is toen waarnemer geworden.
De schorsing is met ingang van 15 juli 2019 opgeheven. Met ingang van die datum heeft
klager zich verbonden aan het kantoor van verweerder. Later is klager de praktijk
gaan uitoefenen onder de naam Van Leeuwen Law Firm.
2.3 Klagers toenmalige echtgenote heeft op 24 augustus 2018 een verzoekschrift tot
echtscheiding met nevenvorderingen ingediend bij de rechtbank Rotterdam. Klager heeft
verweerder verzocht in deze procedure zijn belangen te behartigen. Verweerder heeft
zich op 27 september 2018 gesteld en een aanhouding verkregen voor het indienen van
een verweerschrift tot 2 november 2018. Op 2 november 2018 heeft verweerder opnieuw
een uitstel verzocht. Dit is niet verleend zodat er geen verweerschrift is ingediend.
2.4 Op 9 januari 2019 heeft in deze zaak een mondelinge behandeling plaats gevonden.
Bij beschikking van 27 maart 2019 heeft de rechtbank een omgangsregeling vastgesteld
betreffende het minderjarig kind van partijen.
2.5 Bij beschikking van 10 mei 2019 heeft de rechtbank de echtscheiding uitgesproken
en de verzoeken van de ex-echtgenote wegens gebrek aan verweer toegewezen.
2.6 Op 9 augustus 2019 is tegen voormelde beschikking door verweerder hoger beroep
ingesteld bij het Hof Den Haag. Bij verzoekschrift van 4 september 2019 heeft verweerder
het Hof verzocht voorlopige voorzieningen te treffen. Dit verzoekschrift is op 2 oktober
2019 behandeld. Bij beschikking van 4 december 2019 zijn de verzoeken afgewezen.
2.7 Medio december 2019 heeft klager zich tot een andere advocaat gewend en sindsdien
heeft verweerder klager niet langer bijgestaan. Op 7 januari 2020 heeft verweerder
zich onttrokken aan de hoger beroepsprocedure.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) niet tijdig een verweerschrift in te dienen tegen het echtscheidingsverzoek van
klagers echtgenote waardoor klager genoodzaakt was hoger beroep in te stellen tegen
de beschikking van de rechtbank Rotterdam.
Toelichting:
Nadat verweerder zich had gesteld heeft hij aan de advocaat van de echtgenote voorgesteld
om te overleggen. Pas op 23 oktober 2018 heeft deze advocaat gereageerd met de mededeling
dat zij geen 4-gesprek wenste. Klager heeft verweerder er herhaaldelijk op gewezen
dat er niet langer gewacht kon worden met het indienen van een verweerschrift tevens
inhoudende verzoeken van klager. Verweerder heeft klager gezegd dat zijn verzoeken
kansloos waren. Pas op 2 november 2018 heeft verweerder een uitstelverzoek ingediend
met als klemmende reden dat er mediation zou moeten plaatsvinden, terwijl de echtgenote
dat voorstel uitdrukkelijk had afgewezen. De rechtbank heeft het verzoek van verweerder
niet gehonoreerd.
b) een door klager zelf geschreven hoger beroepschrift naar eigen inzicht te herschrijven
en na te laten bij het beroepschrift financiële stukken over te leggen.
Toelichting:
De appeltermijn van de beschikking van de rechtbank van 10 mei 2019 eindigde op 9
augustus 2019. Pas op 8 augustus 2019 heeft verweerder het door klager opgestelde
beroepschrift gecontroleerd en dat herschreven. Op 9 augustus 2019 heeft verweerder
het beroepschrift ingediend. De financiële stukken waren van belang voor klagers vordering
tot het vaststellen van een substantiële partneralimentatie. Hij had door zijn schorsing
geen inkomen meer.
c) na te laten om bij het verzoekschrift aan het Hof tot het treffen van voorlopige
voorzieningen van 4 september 2019 financiële stukken te overleggen. Daardoor werden
het verzoek tot het vaststellen van (voorlopige)partneralimentatie afgewezen alsmede
het verzoek tot nihil stelling van de kinderalimentatie wegens het ontbreken van een
financiële onderbouwing.
Toelichting:
Pas op de zitting van 2 oktober 2019 waarbij het verzoekschrift werd behandeld kwam
klager er achter dat er geen financiële stukken waren ingediend.
d) geen kort geding aan te spannen tegen de ex-echtgenote over de omgangsregeling
omdat de beschikking voorlopige voorzieningen door de echtscheidingsbeschikking terzijde
zou zijn gesteld en dus niet via een kort geding kon worden afgedwongen.
Toelichting:
Bij beschikking van 27 maart 2019 heeft de rechtbank bij wege van voorlopige voorziening
een omgangsregeling vastgesteld betreffende het minderjarig kind van partijen. Die
omgangsregeling werd door klagers ex-echtgenote gesaboteerd. Klager wenste de omgangsregeling
middels dwangsommen af te dwingen. Volgens verweerder was die beschikking door de
uitspraak van de echtscheiding op 10 mei 2019 terzijde gesteld. Dit was niet juist.
Omdat de echtscheiding nog niet was ingeschreven bleef de beschikking van 27 maart
2019 van kracht. Dit bleek uit de beschikking van het Hof van 4 december 2019 naar
aanleiding van het door klager ingediende verzoekschrift van 4 september 2019.
e) akkoord te gaan met een datum voor een behandeling in het hoger beroep terwijl
klager bezig was een andere advocaat in te schakelen.
Toelichting:
Bij email van 9 december 2019 heeft verweerder klager bericht dat er een mondelinge
behandeling zou plaatsvinden op 8 januari 2020. Verweerder was met deze datum akkoord
gegaan terwijl hij wist dat klager op zoek was naar een andere advocaat.
f) facturen te sturen terwijl hij de belangen van klager niet op adequate wijze had
behartigd.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.
Klachtonderdeel a)
4.2 Verweerder voert aan dat de echtscheidingsprocedure tegen klager plaatsvond in
een hele hectische tijd. Hij heeft er toen alles aangedaan om te voorkomen dat klagers
werkmaatschappij failliet zou gaan. De Belastingdienst wilde echter geen uitstel meer
verlenen. Tegen het faillissementsvonnis is hoger beroep ingesteld. Bij beslissing
van 17 augustus 2018 van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag is klager
geschorst. Eind augustus 2018 meldde klager aan verweerder dat hij mishandeld was.
Verweerder heeft klager toen onderdak aangeboden in het woongedeelte van zijn kantoor.
Omdat klager aangaf zijn huwelijk te willen redden heeft verweerder in eerste instantie
aangestuurd op uitstel. Tot zijn teleurstelling ging de advocaat van de echtgenote
niet akkoord met een tweede uitstel. Verweerder had zich niet gerealiseerd dat diens
medewerking nodig was. Klager, ook advocaat, heeft hem hier ook niet op gewezen.
Klachtonderdeel b)
4.3 Verweerder ontving van klager op 2 augustus 2019 het eerste gedeelte van het concept
van het hoger beroepschrift. Deel twee volgde op 8 augustus 2019. Nog diezelfde dag
heeft verweerder het hoger beroepschrift gecorrigeerd en aan klager teruggestuurd.
Omdat klager zijn financiële administratie niet op orde had heeft verweerder geen
financiële stukken kunnen overleggen ter onderbouwing van de vordering tot vaststelling
van partneralimentatie en van het verweer tegen de vordering van de echtgenote tot
vaststelling van kinderalimentatie.
Klachtonderdeel c)
4.4 Verweerder voert aan dat het aan de cliënt is om diens advocaat de benodigde stukken
te verstrekken. De jaarstukken van klager zijn pas begin 2020 gereed gemaakt. Ook
heeft hij nooit actuele stukken betreffende inkomsten en uitgaven van klager ontvangen.
Verweerder kon niet anders aangeven dan dat klager binnen het kantoor van verweerder
werkzaam was als zelfstandig ondernemer en door zijn familie werd onderhouden.
Klachtonderdeel d)
4.5 Als verweerder een kort geding had aangespannen dan zou de ex-echtgenote vrijwel
zeker een wijzigingsverzoek van de voorlopige voorzieningen hebben ingediend, temeer
daar de voorlopige voorzieningen niet op tegenspraak waren vastgesteld. Voorts betwist
verweerder dat een voorzieningenrechter een dwangsom zou hebben opgelegd ter nakoming
van de omgangsregeling. Verweerder erkent dat hij toentertijd in de veronderstelling
verkeerde dat de beschikking voorlopige voorzieningen van 27 maart 2019 zijn gelding
had verloren omdat er in de bodemprocedure op 10 mei 2019 een echtscheidingsbeschikking
was gewezen. In de beschikking voorlopige voorzieningen was immers een regeling opgenomen
die liep tot 13 juli 2019. Voorts was volgens verweerder een kort geding niet de geëigende
weg omdat de ex-echtgenote wel wilde meewerken aan een omgangsregeling, alleen op
een andere wijze. Na de zitting van 2 oktober 2019 wenste klager dat verweerder geen
verdere actie ondernam voor wat betreft de omgang.
Klachtonderdeel e)
4.6 Pas per email van 9 december 2019 heeft klager kenbaar gemaakt dat hij betwijfelde
of verweerder zijn belangen in de echtscheidingsprocedure zou moeten behartigen. Daarvoor
is dat niet gebeurd en omdat de zaak voortvarend moest worden behandeld is verweerder
akkoord gegaan met de zittingsdatum van 2 januari 2020. Op 23 december 2019 heeft
mr. A. zich als opvolgend advocaat bij verweerder gemeld.
Klachtonderdeel f)
4.7 Verweerder heeft klager declaraties gestuurd voor voorgeschoten kosten, de verschuldigde
eigen bijdragen, griffierechten en uittreksels.
5 BEOORDELING
5.1 Klager klaagt over de dienstverlening door verweerder. Bij de beoordeling van
klachten over de dienstverlening door een advocaat hanteert de raad als uitgangspunt
dat de tuchtrechter ook tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen.
Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die
de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met
de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan.
Die vrijheid en die keuzes zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen
die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden
gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen
de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Daarbij wordt opgemerkt dat binnen
de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen,
schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. De raad toetst daarom of verweerder
heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijke handelende
advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (HvD 3 april 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:80).
Klachtonderdeel a)
5.2 Dit klachtonderdeel betreft het verwijt van klager dat verweerder niet tijdig
een verweerschrift heeft ingediend tegen het echtscheidingsverzoek van klagers toenmalige
echtgenote. De raad is van oordeel dat dit verwijt terecht is. Verweerder had kennis
moeten hebben van het in deze zaken geldende procesreglement en moeten weten dat bij
gebreke van instemming van de wederpartij de rechtbank slechts om klemmende redenen
een (tweede) uitstel zou verlenen voor het indienen van een verweerschrift. Uit het
feit dat verweerder aangeeft dat hij zich niet gerealiseerd had dat hij de instemming
van de wederpartij nodig had voor het verkrijgen van een uitstel, blijkt dat hij onvoldoende
kennis had van de voorgeschreven gang van zaken bij het indienen van een verweerschrift
in echtscheidingsprocedures. Verweerder is verantwoordelijk voor een goede gang van
zaken in deze procedure. Mocht het al zo zijn dat klager hem niet heeft geattendeerd
op bedoelde regel, dan kan hem dat niet baten. Klager is er verantwoordelijk voor
dat er tijdig een verweerschrift wordt ingediend. Hij heeft kortom onvoldoende zorgvuldigheid
betracht bij het tijdig voeren van verweer tegen de echtscheidingsvordering. Dit onderdeel
van de klacht is gegrond.
Klachtonderdeel b)
5.3 Voorts verwijt klager verweerder dat hij een door klager zelf geschreven hoger
beroepschrift naar eigen inzicht heeft herschreven. Bovendien heeft verweerder naar
klagers mening ten onrechte geen financiële stukken bij het hoger beroepschrift overgelegd.
Dit onderdeel van de klacht is naar het oordeel van de raad ongegrond. Verweerder
is verantwoordelijk voor de stukken die door hem worden ingediend. Het stond hem daarom
vrij om het concept van klager, ook al was die zelf advocaat, aan te passen. Verweerder
heeft gesteld dat hij het hoger beroepschrift nadat hij het heeft herschreven, aan
verweerder heeft toegezonden. Niet gebleken is dat klager toentertijd bezwaar heeft
gemaakt tegen de inhoud van het beroepschrift. Met betrekking tot het overleggen van
financiële stukken overweegt de raad dat niet is gebleken dat er toentertijd relevante
financiële stukken door klager aan verweerder zijn verstrekt die niet door verweerder
zijn ingediend. Gebleken is dat er pas in 2020 jaarrekeningen, belastingaangiftes
en dergelijke zijn opgemaakt. Dat was nadat het hoger beroep was ingesteld.
Klachtonderdeel c)
5.4 Dit onderdeel van de klacht gaat erover dat verweerder heeft nagelaten om bij
het verzoekschrift aan het Hof tot het treffen van voorlopige voorzieningen van 4
september 2019 financiële stukken te overleggen. De raad verwijst naar hetgeen hiervoor
onder punt b is overwogen. Niet is gebleken dat er ten tijde van het indienen van
het verzoek aan het Hof tot het treffen van voorlopige voorzieningen relevante financiële
stukken beschikbaar waren. Dit klachtonderdeel is ongegrond.
Klachtonderdeel d)
5.5 Het verwijt van klager dat verweerder ten onrechte het standpunt in heeft genomen
dat de beschikking voorlopige voorzieningen van 27 maart 2019 door de echtscheidingsbeschikking
van 10 mei 2019 terzijde was gesteld en dus niet via een kort geding kon worden afgedwongen,
is terecht. Verweerder heeft erkend dat hij op dit punt tekort is geschoten. De overige
beweegredenen van verweerder om geen kort geding aan te spannen om de omgangsregeling
af te dwingen zijn daarom niet relevant. Dit onderdeel van de klacht gegrond.
Klachtonderdeel e)
5.6 Dat verweerder op 9 december 2019 akkoord is gegaan met een datum voor een behandeling
in het hoger beroep terwijl klager bezig was een andere advocaat in te schakelen,
is naar het oordeel van de raad geen klachtwaardige gedraging. Klager wenste een voortvarende
behandeling van de zaak. Als verweerder niet akkoord was gegaan had dat ongetwijfeld
vertraging van de procedure veroorzaakt. Bovendien had zich nog geen opvolgend advocaat
gemeld. Dat gebeurde pas op 23 december 2019. Dit onderdeel van de klacht is ongegrond.
Klachtonderdeel f)
5.7 Verweerder heeft klager een factuur gezonden die onbetwist zagen op voorgeschoten
kosten, de eigen bijdragen, griffierechten en uittreksels. Deze kosten is klager zondermeer
verschuldigd. Het betreft onder meer kosten die hoe dan ook in deze zaak gemaakt moesten
worden. Het verwijt dat verweerder prutswerk heeft verricht en daarom de kosten niet
in rekening mag brengen, treft geen doel en daarmee is dit klachtonderdeel eveneens
ongegrond.
6 MAATREGEL
6.1 De klachtonderdelen a) en d) zijn gegrond. Verweerder heeft op de daarbij beoordeelde
punten onvoldoende professioneel en onzorgvuldig gehandeld. Maar gezien de omstandigheid
dat verweerder klager als collega-advocaat in een voor klager zeer hectische periode
op verscheidene levels zeer ter wille is geweest, zal de raad volstaan met het opleggen
van een waarschuwing.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond
van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,-
aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden.
Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer
schriftelijk aan verweerder door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van
artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
b) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder a en
b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden,
overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse
Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline"
en het zaaknummer 21-103/AL/MN.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdelen a en d gegrond;
- verklaart klachtonderdelen b, c en e ongegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van een waarschuwing op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse
Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3.
Aldus beslist door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, mrs M. Tijseling en P.Th. Mantel, leden, bijgestaan door mr. J.M.G. Kuin-van den Akker als griffier uitgesproken in het openbaar op 6 december 2021.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 6 december 2021