ECLI:NL:TADRARL:2021:329 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 21-590/AL/OV/D

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2021:329
Datum uitspraak: 23-07-2021
Datum publicatie: 18-02-2022
Zaaknummer(s): 21-590/AL/OV/D
Onderwerp: Artikel 60 b e.v., subonderwerp: Artikel 60 c Advocatenwet
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Toewijzing verzoek ex artikel 60c Advocatenwet. Volgens artikel 60c Advocatenwet kan de voorzitter van de raad, op verzoek van de deken, tot het instellen van een onderzoek naar de toestand waarin de praktijk van een advocaat zich bevindt besluiten, indien de deken aanwijzingen heeft dat een situatie als bedoeld in artikel 60b lid 1 Advocatenwet zich voordoet. Het is de voorzitter op grond van het dossier en de behandeling ter zitting genoegzaam gebleken dat er sprake is van een gerechtvaardigd vermoeden dat verweerder tijdelijk of blijvend er geen blijk van geeft zijn praktijk behoorlijk uit te oefenen. Verweerder heeft de aan het verzoek ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden ook niet betwist. Het verzoek van de deken tot nader onderzoek en aanwijzing van een rapporteur ligt dan ook voor toewijzing gereed.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 23 juli 2021
in de zaak 21-590/AL/OV/D
naar aanleiding van het verzoek ex artikel 60c Advocatenwet van:

mr. C.A.M. Luttikhuis
in zijn hoedanigheid van deken van de orde van advocaten in het arrondissement Overijssel
deken
over
verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 12 juli 2021, door de raad op diezelfde datum ontvangen, heeft de deken een verzoek ex artikel 60c Advocatenwet ingediend jegens verweerder. 
1.2 Het verzoek is behandeld ter zitting met gesloten deuren van 23 juli 2021 in aanwezigheid van de deken. Verweerder was - hoewel behoorlijk opgeroepen - niet aanwezig.
1.3 De voorzitter heeft kennisgenomen van het in 1.1 genoemde dossier.

2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van het dekenbezwaar gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaring, uit van de volgende feiten.
2.2 Verweerder voert sinds 1 januari 2018 een eenmanskantoor in B. onder de naam K. Advocatuur.
2.3 De deken heeft een signaal van de rechtbank ontvangen met betrekking tot de gezondheid van verweerder, onder meer doordat verweerder ter zitting onwel is geworden en met een ambulance moest worden opgehaald. Daarnaast heeft verweerder in de periode daarna geregeld zittingen afgezegd met een beroep op zijn gezondheidstoestand, waarbij vervanging steeds geen optie zou zijn. Ook is hij als advocaat van een benadeelde partij in het strafproces niet ter zitting verscheen (met een beroep op ziekte) en heeft hij de vordering met de stukken ter onderbouwing daarvan niet (tijdig) aangeleverd.
2.4 De deken heeft in mei 2021 twee klachten, afkomstig van derden, ontvangen. In die nog lopende klachtonderzoeken, heeft verweerder toegegeven onvoldoende professionele distantie te hebben betracht. In die zaken zouden klagers niet op de hoogte zijn gebracht over (de stand van zaken van) lopende procedures. Tevens zou verweerder, zonder klager daarvan op de hoogte te hebben gebracht, een andere advocaat hebben ingeschakeld om de belangen van klager te behartigen. Vervolgens zou deze advocaat op advies van verweerder de rechtbank hebben voorgehouden dat de cliënt wegens gezondheidsredenen niet aanwezig kon zijn. In de tweede klachtzaak heeft verweerder toegegeven een fout te hebben gemaakt door voor zijn cliënt geen procedure te hebben opgestart.
2.5 Naar aanleiding van bovenstaande signalen en klachten heeft verweerder op 25 mei 2021 een bericht van de deken gekregen dat er op 14 juni 2021 een kantoorbezoek zal plaatsvinden. Verweerder is tevens verzocht om stukken ten behoeve van dit kantoorbezoek aan te leveren. Op 2 juni 2021 heeft verweerder een herinnering voor dit kantoorbezoek gekregen en is hem verzocht om uiterlijk 4 juni 2021 de gevraagde stukken aan te leveren. Op 9 juni 2021 heeft verweerder aangegeven dat hij op 14 juni 2021 niet beschikbaar is. Op 16 juni 2021 is het kantoorbezoek verplaatst naar 29 juni 2021 en is hem verzocht om de stukken uiterlijk 17 juni 2021 toe te zenden. Op 22 juni 2021 heeft verweerder het kantoorbezoek om gezondheidsredenen afgezegd. Hij heeft daarbij aangegeven dat hij zich eerst zal laten testen bij de GGD en toegezegd dat hij de gevraagde stukken diezelfde dag zal toezenden. Op 23 juni 2021 is aan verweerder bericht dat de stukken niet ontvangen waren en is hem wederom verzocht om hiervoor alsnog zorg te dragen. Op 28 juni 2021 is aan verweerder bericht dat het kantoorbezoek zal worden verplaatst omdat hij de gevraagde stukken niet heeft aangeleverd. Na die datum heeft de deken niets meer van verweerder vernomen.

3 VERZOEK
3.1 De deken verzoekt om op de meest korte termijn te komen tot een onderzoek naar de wijze van praktijkvoering, de omvang van de praktijk in relatie tot de beschikbaarheid en ondersteuning van verweerder, de waarneming, de financiële situatie van het kantoor en naar al datgene dat dienstig kan zijn om een verantwoord beeld te krijgen van het functioneren van verweerder als advocaat, mede in het licht van de op hem rustende verplichtingen uit hoofde van de wet en van toepassing zijnde regelgeving en de zorg voor zijn cliënten.
3.2 De deken stelt voor om als onderzoeker/rapporteur te benoemen mr. Q., voormalig advocaat te Z. Ter zitting heeft mr. Q. zich (telefonisch) bereid verklaard om als onderzoeker/rapporteur op te treden.

4 VERWEER
4.1    Verweerder heeft geen verweer gevoerd.

5 BEOORDELING
5.1 Volgens artikel 60c Advocatenwet kan de voorzitter van de raad, op verzoek van de deken, tot het instellen van een onderzoek naar de toestand waarin de praktijk van een advocaat zich bevindt besluiten, indien de deken aanwijzingen heeft dat een situatie als bedoeld in artikel 60b lid 1 Advocatenwet zich voordoet.
5.2 Het is de voorzitter op grond van het dossier en de behandeling ter zitting genoegzaam gebleken dat er sprake is van een gerechtvaardigd vermoeden dat verweerder tijdelijk of blijvend er geen blijk van geeft zijn praktijk behoorlijk uit te oefenen. Verweerder heeft de aan het verzoek ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden ook niet betwist.
5.3 Het verzoek van de deken tot nader onderzoek en aanwijzing van een rapporteur ligt dan ook voor toewijzing gereed.

BESLISSING
De voorzitter van de raad van discipline:
1.    wijst het verzoek toe;
2.    benoemt mr. Q., voormalig advocaat te Z., wonende te W, tot onderzoeker/rapporteur;
3.    bepaalt dat de rapporteur binnen vier weken na dagtekening van deze beslissing zich een oordeel vormt over de wijze van praktijkvoering, de omvang van de praktijk in relatie tot de beschikbaarheid en ondersteuning van verweerder, de waarneming, de financiële situatie van het kantoor en naar al datgene dat dienstig kan zijn om een verantwoord beeld te krijgen van het functioneren van verweerder als advocaat, mede in het licht van de op hem rustende verplichtingen uit hoofde van de wet en van toepassing zijnde regelgeving en de zorg voor zijn cliënten;
4.    bepaalt dat de rapporteur ten behoeve van het onderzoek de beschikking krijgt over het dossier zoals dat aan de voorzitter ter beschikking is gesteld;
5.    draagt verweerder op de rapporteur, alsmede de eventueel door hem aangewezen personen die hem vergezellen, toegang te verlenen tot de plaats waar hij zijn praktijk uitoefent en alle gevraagde inlichtingen te verschaffen die de rapporteur nodig oordeelt voor zijn onderzoek en rapporteur inzage te verschaffen in dossiers, boeken, bescheiden en andere gegevensdragers, betrekking hebbend op de praktijk van verweerder;
6.    machtigt de rapporteur om, zo nodig met behulp van de sterke arm, zich inzage te verschaffen in de onder 5. genoemde gegevensdragers;
7.    bepaalt dat de rapporteur zijn werkzaamheden zal uitvoeren tegen betaling van een vergoeding van € 200,-- per uur (exclusief btw en reiskosten), met een maximumbedrag van € 5.000,-- (exclusief btw en reiskosten) en dat de rapporteur, indien nodig, hangende het onderzoek een gemotiveerd verzoek tot de voorzitter kan richten om het maximumbedrag te verhogen;
8.    bepaalt dat deze vergoeding ten laste van verweerder komt, zoals artikel 60d lid 4 Advocatenwet bepaalt;
9.    draagt verweerder op de voet van artikel 60d lid 2 Advocatenwet op om het onder sub 7 genoemde maximumbedrag aan honorarium (€ 5.000,-- exclusief btw en reiskosten) te storten op een door de rapporteur aan te wijzen rekening, zulks binnen een week nadat de rapporteur het rekeningnummer aan verweerder heeft opgegeven.

Aldus beslist door mr. J.U.M. van der Werff, voorzitter, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2021.

Griffier                                                                   Voorzitter

Verzonden d.d. 23 juli 2021