ECLI:NL:TADRARL:2021:326 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 20-720/AL/MN
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2021:326 |
---|---|
Datum uitspraak: | 28-06-2021 |
Datum publicatie: | 08-02-2022 |
Zaaknummer(s): | 20-720/AL/MN |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. De voorzitter verklaart een klacht over de eigen advocaat kennelijk ongegrond. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 28 juni 2021
in de zaak 20-720/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over
verweerster
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 16 september 2020 met kenmerk 990154, door de raad ontvangen op diezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 15. Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de e-mails van klaagster van 3 juni 2020, 16 september 2020, 9 november 2020 en de -mail van verweerster van 19 januari 2021.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Op 17 oktober 2018 is er een eerste gesprek geweest tussen klaagster en verweerster.
Klaagster wilde advies over de vraag hoe haar rechten op het pensioen van haar ex-echtgenoot
veilig kon worden gesteld.
1.2 Voordat verweerster deze zaak is gaan behandelen, is klaagster door verschillende
andere advocaten en adviseurs bijgestaan.
1.3 Op 14 november 2018 heeft verweerster een brief aan klaagster gezonden waarin
zij aangeeft dat zij het dossier heeft ontvangen. Klaagster heeft vervolgens een voorschot
betaald, waarna verweerster de werkzaamheden heeft aangevangen.
1.4 Bij brief van 16 november 2018 heeft klaagster een aantal vragen aan verweerster
gesteld.
1.5 Bij brief van 7 december 2018 heeft verweerster haar uitgebreide bevindingen van
de zaak en een plan van aanpak aan klaagster gezonden en heeft zij aan klaagster gevraagd
of zij het daar mee eens is.
1.6 Bij brief van 21 december 2018 heeft verweerster een verslag van haar gesprek
met de pensioenadviseur van klaagster, haar nadere bevindingen en wederom een plan
van aanpak aan klaagster gezonden.
1.7 Op 14 maart 2019 heeft verweerster de volgende e-mail aan de wederpartij gezonden:
“Geachte confrère,
Inmiddels zijn we een paar maanden verder en is er nog altijd geen duidelijkheid over
het pensioen dat uw cliënt aan cliënte moet voldoen. Stukken zijn nog niet verstrekt
en een pensioenvoorstel is er ook niet, terwijl met ingang van 1 april (eigenlijk
1 januari jl.) betaald moet worden. Ondertussen betaalde uw cliënt wel de partneralimentatie.
Heel ingewikkeld is het niet: uw cliënt heeft de informatie althans kan die vrij eenvoudig
verkrijgen. Lukt het niet meteen via mijnpensioenoverzicht.nl, dan kan hij ook alvast
de upo’s toezenden Bovendien kan uw cliënt wel al reageren op onder andere de vraag
over de indexering, maar dat gebeurt ook niet. Omdat de tijd verstrijkt en het bijna
1 april is, verzoek ik u mij in ieder geval nog deze week te bevestigen dat uw cliënt
uiterlijk binnen 1 week na heden álle gevraagde informatie verstrekt mét pensioenvoorstel
en bovendien bevestigt dat hij met ingang van 1 april a.s. in ieder geval het bedrag
van € 1.984,68 per maand gaat overmaken aan cliënte, welk bedrag dan vervolgens met
terugwerkende kracht verhoogd moet worden, dit naar aanleiding van de stukken die
uw cliënt moet verstrekken. Het definitieve bedrag zal dan in de weken na volgende
week duidelijk worden. Gebeurt dit niet (en ontvang ik ook niet uw bevestiging), dan
laat uw cliënt cliënte geen andere keuze dan de rechter te vragen uw cliënt te veroordelen
de juiste informatie af te geven en de juiste bedragen te voldoen, en mij lijkt dat
ook uw Clint die heisa met alle kosten van dien liever voorkomt. Dus actie is nu toch
echt nodig!”
1.8 Bij brieven aan klaagster van 11 juli en 19 juli 2019 heeft verweerster - zakelijk
weergegeven - onder meer uiteengezet dat een gang naar de rechter niet haar voorkeur
heeft en dat wellicht niet de Nederlandse maar de Belgische rechter bevoegd is.
1.9 In het dossier bevinden zich verschillende andere brieven tussen klaagster en
verweerster over de onderhavige zaak.
1.10 Op 4 augustus 2019 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerster.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster
het volgende.
a) Klaagster in de overtuiging te brengen dat omtrent de pensioenverevening c.a. geprocedeerd
kan worden bij de Nederlandse rechter, zoals verweerster eerder benoemde in correspondentie
van februari/maart 2019 naar de advocaat van de wederpartij.
b) Klaagster pas op 19 juli 2019 schriftelijk te adviseren dat een procedure omtrent
de pensioenverevening c.a. enkel in België kan plaatsvinden, terwijl verweerster al
vanaf november/december 2018 wist dat de wederpartij woonachtig is in België.
c) De vragen die klaagster in november 2018 stelde omtrent de kans van slagen van
een procedure met betrekking tot pensioenverevening c.a. pas in maart 2019, maar eigenlijk
pas op 19 juli 2019, te beantwoorden en klaagster (nader) te adviseren.
3 VERWEER
3.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar
nodig, op het verweer ingaan.
4 BOORDELING
4.1 De voorzitter hanteert als uitgangspunt dat de tuchtrechter mede tot taak heeft
de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd.
Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die
de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met
de keuzes waarvoor de advocaat bij de behandeling van de zaak kan komen te staan.
De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak
behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan, zijn niet onbeperkt, maar
worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering
van datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele
standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame
en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (HvD
5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32).
4.2 Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische
kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele
standaarden. De voorzitter toetst daarom of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid
die van een redelijk bekwame en redelijke handelende advocaat in de gegeven omstandigheden
mag worden verwacht (HvD 3 april 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:80).
4.3 De zaak van klaagster betreft – kort gezegd – een poging om haar rechten op het
pensioen van haar ex-echtgenoot veilig te stellen. Klaagster noemt in haar klacht
verschillende punten die bij de behandeling van haar zaak in haar ogen niet goed zijn
gegaan. Zij noemt daarbij zowel handelingen van verweerster als van andere advocaten
en adviseurs die haar zaak hebben behandeld voordat verweerster haar bijstond. In
de onderhavige klachtzaak maakt klaagster verweerster drie specifieke verwijten.
Klachtonderdelen a) en b)
4.4 Klachtonderdelen a) en b) lenen zich voor een gezamenlijke behandeling. Klaagster
verwijt verweerster dat zij klaagster - met haar e-mail van 14 maart 2019 - in de
overtuiging heeft gebracht dat er met betrekking tot haar pensioenverevening bij de
Nederlandse rechter kon worden geprocedeerd, terwijl zij haar bij e-mail van 19 juli
2019 heeft medegedeeld dat zo’n procedure enkel in België kan plaatsvinden.
4.5 De voorzitter overweegt hierover als volgt. In de e-mail van verweerster van 14
maart 2019 verzoekt verweerster de wederpartij (onder meer) om haar de ontbrekende
stukken te verstrekken. Deze e-mail eindigt met de passage dat als de wederpartij
niet op haar verzoek ingaat, klaagster geen ander keuze heeft dan de rechter te vragen
om de wederpartij te veroordelen de informatie af te geven. Anders dan klaagster heeft
betoogd, heeft verweerster in deze e-mail niet aangegeven dat er bij de Nederlandse
rechter kan worden geprocedeerd; over de bevoegdheid van de Nederlandse rechter wordt
in deze e-mail niets gesteld. Ook kon klaagster uit deze e-mail niet de conclusie
trekken dat de (kennelijk door klaagster gewenste) gang naar de rechter al zou worden
ingezet. Integendeel, met deze brief wordt juist beoogt om een gang naar de rechter
te voorkomen. Deze e-mail is ter goedkeuring in concept aan klaagster voorgelegd voordat
deze is verzonden. Na deze e-mail van 14 maart 2019 is er veelvuldig contact geweest
tussen klaagster en verweerster en tussen verweerster en de wederpartij. Gebleken
is dat verweerster vanaf het begin met klaagster heeft overlegd over de aanpak van
de zaak en niet is gebleken dat klaagster zich daarin niet kon vinden.
4.6 De voorzitter is gelet op het bovenstaande van oordeel dat niet is gebleken van
enig tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerster. De voorzitter zal daarom
beide klachtonderdelen kennelijk ongegrond verklaren.
Klachtonderdeel c)
4.7 Klaagster verwijt verweerster dat zij pas in maart 2019, maar meer in het bijzonder
op 19 juli 2019, heeft gereageerd op de vragen die klaagster al in november 2018 aan
verweerster stelde over de kans van slagen van slagen van een procedure.
4.8 De voorzitter overweegt dat verweerster met haar brieven van 7 december 2018 en
21 december 2018 wel degelijk uitgebreid en tijdig heeft gereageerd op klaagsters
brief van november 2018. Dat klaagster van mening is dat zij geen volledig antwoord
heeft gekregen op al haar vragen, maakt niet dat verweerster daarmee niet heeft gehandeld
zoals een behoorlijk advocaat betaamt. De voorzitter zal daarom ook dit klachtonderdeel
kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk
ongegrond.
Aldus beslist door mr. J.R. Veerman, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2021.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 28 juni 2021