ECLI:NL:TADRARL:2021:319 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 21-805/AL/MN
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2021:319 |
---|---|
Datum uitspraak: | 29-11-2021 |
Datum publicatie: | 02-02-2022 |
Zaaknummer(s): | 21-805/AL/MN |
Onderwerp: | Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht |
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. De klacht is buiten de driejaarstermijn van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet door klager ingediend. Van een verschoonbare termijnoverschrijding is niet gebleken. Klacht is niet-ontvankelijk. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
Van 29 november 2021
in de zaak 21-805/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 5 oktober 2021 met kenmerk Z 1352395/BD/SD, door de raad digitaal ontvangen op dezelfde datum, en van de in de dekenbrief en op de inventarislijst genoemde bijlagen.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Klaagster is gemeenteraadslid bij de gemeente N (geweest).
1.2 De cliënt van verweerder heeft zich tot verweerder gewend in zijn hoedanigheid
van plaatsvervangend voorzitter van het presidium en de gemeenteraad van gemeente
N.
1.3 Op 23 september 2011 heeft verweerder een brief aan klaagster gestuurd. Daarin
heeft hij haar namens zijn cliënt aansprakelijk gesteld en haar gesommeerd een artikel
over zijn cliënt te rectificeren.
1.4 Op 31 oktober 2011 heeft verweerder voor werkzaamheden als advocaat een declaratie
gestuurd naar het Presidium van de gemeente N.
1.5 Op 12 november 2017 is een artikel gepubliceerd door een lokale partij in gemeente
N, waarvan verweerder fractievoorzitter is. In dat artikel wordt gerefereerd aan de
brief die gerectificeerd moest worden.
1.6 Op 2 maart 2021 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT
De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
op 11 november 2011 een declaratie, waaraan de nodige gebreken kleven, ten onrechte
te sturen aan het Presidium van de gemeente N.
3 VERWEER
De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van de klacht:
4.1 Het meest verstrekkende verweer van verweerder is dat klaagster niet-ontvankelijk
is in haar klacht omdat zij buiten de wettelijke termijn heeft geklaagd.
4.2 Op grond van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet wordt een klacht door de voorzitter
niet-ontvankelijk verklaard indien (sub a) de klacht wordt ingediend na verloop van
drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis
heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking
heeft. In lid 2 is bepaald dat niet-ontvankelijk verklaring op grond van het bepaalde
in lid 1 achterwege blijft indien de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs
pas na het verstrijken van de driejaartermijn bekend zijn geworden. In dat geval verloopt
de termijn voor het indienen van de klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen
redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken. De voorzitter zal aan de hand
van deze maatstaf beoordelen of klaagster ontvankelijk is in haar klacht.
4.3 Uit de overgelegde stukken is de voorzitter gebleken dat verweerder op 31 oktober
2011 een declaratie aan het Presidium van de gemeente, waar klaagster kennelijk toen
gemeenteraadslid was, heeft gestuurd voor werkzaamheden die hij als advocaat heeft
verricht. Als onbetwist heeft verweerder aangevoerd dat klaagster op 12 november 2017
bekend was met de betaling van die declaratie uit 2011, zoals blijkt uit een op 12
november 2017 geschreven artikel. De in artikel 46 g lid 1 sub a Advocatenwet genoemde
termijn is dan ook in ieder geval op 12 november 2017 aangevangen. De klacht is echter
pas op 2 maart 2021 door klaagster bij de deken ingediend en daarmee ruim buiten de
genoemde termijn van drie jaar.
4.4 Klaagster heeft echter aangevoerd dat op de in haar visie te korte klaagtermijn
van drie jaar in dit geval een uitzondering heeft te gelden. Volgens klaagster is
onmogelijk dat verweerder namens het Presidium opdracht voor zijn werkzaamheden heeft
gekregen, omdat het Presidium de agendacommissie van de gemeenteraad is. Verweerder
wist of had als oud-raadslid van een buurgemeente kunnen weten dat een Presidium van
een gemeente niet de bevoegdheid heeft om een opdracht aan een advocaat te geven.
Dergelijke zaken spelen zich volgens klaagster vaak in achterkamers af en blijven
daarom verborgen, waardoor advocaten daardoor ten onrechte met gemeenschapsgeld betaald
worden. Klaagster kon door deze omstandigheden niet binnen de klaagtermijn van drie
jaar bekend zijn met het tuchtrechtelijk verwijtbare handelen van verweerder, zodat
zij alsnog moet worden ontvangen in haar klacht, aldus klaagster.
4.5 Naar het oordeel van de voorzitter slaagt dit beroep van klaagster op de verschoonbare
termijnoverschrijding van artikel 46g lid 2 Advocatenwet niet. Nog daargelaten of
klaagster al een eigen persoonlijk belang heeft bij deze klacht, was klaagster in
elk geval op 12 november 2017 op de hoogte van het volgens haar klachtwaardige gedrag
van verweerder. Dat geldt dus als startpunt van de verjaringstermijn zowel in het
geval van lid 1 als lid 2. Door niet daarna binnen de drie jaarstermijn, dan wel de
termijn van één jaar overeenkomstig het tweede lid, een klacht tegen verweerder in
te dienen, terwijl voorts van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verschoonbaar
zou kunnen zijn dat de klacht buiten de termijn is ingediend niet is gebleken, is
de klacht van klaagster op grond van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet niet-ontvankelijk.
Aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht komt de voorzitter dus niet meer toe.
BESLISSING
De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46g, lid 1 onder a
Advocatenwet, niet-ontvankelijk.
Aldus beslist door mr. M.F.J.N. van Osch, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 29 november 2021.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 29 november 2021