ECLI:NL:TADRARL:2021:317 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 21-782/AL/GLD

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2021:317
Datum uitspraak: 13-12-2021
Datum publicatie: 02-02-2022
Zaaknummer(s): 21-782/AL/GLD
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over de kwaliteit van dienstverlening in alle onderdelen kennelijk ongegrond. Aan verweerder kan met betrekking tot het verweerschrift en de totstandkoming daarvan geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 13 december 2021
in de zaak 21-782/AL/GLD
naar aanleiding van de klacht van:

klaagster
over:
verweerder

De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) van 24 september 2021 met kenmerk K 20/17, door de raad ontvangen op 24 september 2021, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 0 tot en met 05.5. Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de e-mail met bijlagen van klaagster van 17 oktober 2021.

1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Klaagster is met haar werkgever verwikkeld geweest in een arbeidsrechtelijk geschil in verband met de door de werkgever voorgestelde beëindiging van klaagsters arbeidsovereenkomst middels een vaststellingsovereenkomst (hierna: VSO). In februari 2019 heeft klaagster zich tot het kantoor van verweerder gewend voor bijstand. Op dat moment heeft een gesprek plaatsgevonden tussen klaagster en verweerder.
1.2 Bij e-mail van 18 april 2019 heeft klaagster aan verweerder laten weten niet akkoord te gaan met de VSO.
1.3 Bij e-mail van 19 april 2019 heeft verweerder gereageerd en onder meer geschreven:

“In uw geval heb ik nog geen redenen gezien om aan te nemen dat er aan uw zijde of aan de zijde van [werkgever] sprake is van ernstige verwijtbaarheid. In dat geval kan de rechter dus niet veel meer dan wel of niet ontbinden. Komt er wel een ontbinding, dan zal in principe de transitievergoeding moeten worden betaald.

In feite is dit laatste geen ander resultaat dan wat nu al door uw werkgever wordt aangeboden met de VSO. Het is dus naar alle waarschijnlijkheid alleen zinvol om het op een gerechtelijke procedure aan te laten komen als u werkelijk als (enige) doel heeft om de arbeidsovereenkomst te behouden en de werkzaamheden voor [werkgever] voort te zetten. Daarbij teken ik aan, dat ik op voorhand natuurlijk niet kan inschatten of dat een haalbaar doel is. (…)

Voor het overige verwijs ik u kortheidshalve naar mijn eerdere advies aan u.”

1.4 Bij e-mail van 23 april 2019 heeft verweerder onder meer aan klaagster geschreven:

“U geeft aan dat u graag de zaak aan de rechter voorgelegd ziet worden, zodat u daar uw verhaal kunt doen. Tegelijkertijd geeft u aan welke wensen u heeft ten aanzien van het beëindigingsvoorstel.

Tijdens ons eerste gesprek heb ik u uitgelegd dat als uw werkgever en u samen een overeenkomst sluiten ter beëindiging van het dienstverband, er geen rechtszaak komt. Dus als u hoe dan ook de zaak aan de rechter wilt (laten) voorleggen, heeft het geen zin om te overleggen over een overeenkomst.

1.5 Op 8 mei 2019 is door de werkgever een verzoekschrift tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met klaagster ingediend bij de kantonrechter.
1.6 Bij e-mails van 24 mei 2019 en 10 juni 2019 heeft klaagster aan verweerder een reactie (eerste en tweede deel) op het door de werkgever ingediende verzoekschrift gezonden. Ook heeft klaagster in haar e-mail van 24 mei 2019 gevraagd een datum te prikken om het verweer door te nemen.
1.7 Bij brief van 6 juni 2019 heeft verweerder klaagster op de hoogte gesteld van de op 22 augustus 2019 geplande zitting en het feit dat voor 9 augustus 2019 een verweerschrift kan worden ingediend.
1.8 Op 12 augustus 2019 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen klaagster en verweerder.
1.9 Bij e-mails van 12 augustus 2019 (9.04 en 11.03 uur) heeft klaagster een derde en vierde deel verweerschrift aan verweerder gezonden.
1.10 Diezelfde dag (10:13 uur) heeft verweerder aan klaagster onder meer geschreven:

“Zoals gezegd verwacht ik dat de rechter wel zal concluderen tot een verstoorde arbeidsverhouding. En dat geldt temeer als we van elke opmerking van [werkgever] een punt maken. M.i. is de enige kans om een ontbinding te voorkomen (wat u aangaf graag te willen), om ons zoveel mogelijk te bespreken tot de kern (notulen en gevolgen) en daarbij te concluderen dat een voortzetting van het dienstverbond op andere locaties dan [locatie] prima mogelijk is. Misschien dat we de rechter daar dan in mee kunnen krijgen. Inzetten op een ontbinding met een extra vergoeding naast de al aangeboden beëindigingsvergoeding is volgens mij geen haalbare zaak en zal hooguit worden gezien als een bevestiging van de gestelde verstoorde arbeidsverhouding.”

1.11 Op 12 augustus 2019 (18.45 uur) heeft verweerder een concept verweerschrift aan klaagster gezonden.
1.12 Op 13 augustus 2019 heeft klaagster een eerste reactie op het concept verweerschrift aan verweerder gezonden.  Op 14 augustus 2019 heeft klaagster per e-mail een tweede reactie aan verweerder gezonden en hem onder meer laten weten dat het concept niet sterk genoeg is.
1.13 Op 15 augustus 2019 (12.08 uur) heeft verweerder in een e-mail aan klaagster onder meer geschreven:

“Uw beide reacties op mijn concept-verweerschrift heb ik globaal bekeken. Eigenlijk wilt u dat ik het hele verweer herschrijf en bij alles (en nog meer) aangeeft hoe slecht [werkgever] u behandeld heeft. Ik begrijp niet wat u daarmee wilt bereiken. Als ik uw opmerkingen in het verweerschrift zou zetten, is dat slechts de bevestiging dat er sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding. De rechter zal dan ontbinden en u de aangeboden vergoeding toekennen, zo is mijn verwachting. Wij hadden afgesproken dat we daar niet op zouden inzetten, maar dat we zouden proberen in te zetten om een afwijzing van het verzoek tot ontbinding. (…)

Ik ben niet bereid om het hele verweerschrift te herschrijven en al uw opmerkingen daarin te gaan verwerken. (…)

Als u dit niet wilt en u daadwerkelijk wilt inzetten op de voortzetting van het dienstverband, dan adviseer ik u toch om uit te gaan van het verweer zoals ik dat in concept aan u had toegezonden en ter zitting ook niet meer op alles wat er gebeurd is in te gaan.

Ik hoor graag van u welke richting u op wilt. Daarbij teken ik aan, dat we het verweer eigenlijk maandag al hadden moeten indienen.”

1.14 Bij e-mail van 15 augustus 2019 (13.11 uur) heeft klaagster aan verweerder onder meer geschreven:

“Wat belangrijkste is om aan te tonen de steken [werkgever] heeft gelaten (behandeld heeft}. Ik wil inderdaad aantonen hoe slechts het gegaan is. (…) Er is een verstoorde relatie. Daar komen we niet onderuit (….). Als de rechter ontbindt na het lezen van mijn verweer dan is dat maar zo.”

1.15 Verweerder heeft diezelfde dag (13.47 uur) gereageerd en onder meer geschreven:

“Dit is niet wat wij vorige week dinsdag hebben besproken en afgesproken. Als het u er alleen om te doen is om uw eigen verhaal aan de rechter voor te leggen, dan staat u dat uiteraard vrij. Dan stel ik voor dat ik de rechtbank en [advocaat wederpartij] bericht dat wij de zitting met name daarvoor willen benutten en dat ook u van mening bent dat er sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding die maakt dat het dienstverband moet eindigen. Met het concept dat ik voor u had opgesteld, zal ik dan verder niets doen.”

1.16 Bij e-mail van 15 augustus 2019 (14:50 uur) heeft klaagster onder meer aan verweerder laten weten dat ze zich niet kan vinden in hoe het concept is opgesteld en dat de werkgever haar geld schuldig is, waarbij klaagster vraagt of ze daar een tweede rechtszaak voor moet beginnen.
1.17 Bij e-mail van 15 augustus 2019 (15:29 uur) heeft verweerder onder meer aan klaagster geschreven:

“Als u een loonvordering meent te hebben, kan ik die nu niet (meer) in deze procedure inbrengen. U kunt daar eventueel later nog een aparte procedure voor starten. (…)

Mijns inziens doet u er verstandig aan om het verweer te beperken tot hetgeen ik in het concept heb opgeschreven. Wilt u dat niet, dan zal ik het verweerschrift (uiteraard) niet indienen en zullen we op de zitting e.e.a. aan de rechter moeten voorhouden.”

1.18 Bij e-mail van 15 augustus 2019 (18:45 uur) heeft klaagster aan verweerder geschreven dat ze een second opinion heeft gevraagd. Ook heeft klaagster verschillende aanpassingen voorgesteld en verweerder verzocht het verweer zo aan te passen. Verder schrijft klaagster onder meer:

“Ik hoef niet een aparte procedure te beginnen voor mijn loonvordering. Toch hoef ik niet mee akkoord te gaan met het voorstel van [werkgever].”

1.19 Bij e-mail van 16 augustus 2019 (10:55 uur) heeft verweerder aan klaagster onder meer geschreven:

“Kort en goed raad ik u andermaal aan om aan te sluiten bij het concept verweerschrift dat ik eerder aan u toezond. Onjuistheden in dat verweerschrift moeten er natuurlijk wel uit (…). Waarbij ik andermaal aanteken, dat als u wérkelijk wilt inzetten op een voortzetting van het dienstverband, ik u aanraad om juist niet op elk punt in te gaan en slechts de belangrijke één of twee pijnpunten kort toe te lichten.”

1.20 Bij e-mail van 16 augustus 2019 (14:17 uur) heeft verweerder een aangepast concept verweerschrift aan klaagster gezonden.
1.21 Op 16 augustus 2019 (14.41 uur) heeft klaagster gereageerd en verschillende opmerkingen en aanvullingen aan verweerder gestuurd. Bij e-mail van 16 augustus 2019 (16.10 uur) heeft klaagster aan verweerder een bijlage met opmerkingen en aanvullingen gestuurd en daarbij onder meer geschreven:

“Wat ik wil (wel/niet ontslag):
• Het geld dat dit jaar niet uitbetaald is. Bedrag kunnen we altijd discussiëren later. (…)
• Mijn reiskosten. (…)
• [Werkgever] betaalt mijn juridische kosten”

1.22 Verweerder heeft diezelfde dag (16.41 uur) gereageerd en onder meer geschreven:

“In de bijlage gaat u andermaal op een aantal punten in, zonder dat mij duidelijk wordt wat er dan uit het verweerschrift zou moeten worden verwijderd of wat er in zou moeten én met welk doel dat dan zou moeten zijn. Zie ook mijn eerdere e-mails. Ik kan en zal dat op deze manier niet verwerken. (…)

k heb u afgelopen periode herhaaldelijk zeer uitvoerig geadviseerd over wat we kunnen doen. We hebben vorige week tijdens ons bespreking afgesproken waar we op inzetten (voortzetting dienstverband) en daarop heb ik voor u een concept verweerschrift geschreven. (…)

Ik komt tot de conclusie dat u zich uiteindelijk niet kunt vinden in mijn verweerschrift en het doel dat we daarmee nastreven. Daar staat tegenover dat ik uw reacties niet kan verwerken, althans niet in die zin dat we dan nog voor het doel gaan dat het dienstverband wordt voortgezet. Ik heb de indruk dat u mijn adviezen niet of slechts ten dele ter hare wilt nemen, waardoor we niet op één lijn komen te zitten voor wat betreft het te voeren verweer. Wellicht bent u inmiddels van mening veranderd en wilt u niet langer inzetten op behoud van het dienstverband. (…)

Kort en goed: nu we niet op één lijn komen voor wat betreft het te voeren verweer en het doel dat we nastreven, kan ik niet tot indiening van het verweerschrift zoals ik dat voor u heb opgesteld overgaan. Daarvoor het ik immers tenminste uw volmondige instemming nodig. Een ander verweerschrift kan en zal ik niet (meer) opstellen. Wat ons denk ik rest, is dat we naar de zitting gaan zonder dat er een verweerschrift is ingediend en dat u ter plekke uw verhaal aan de rechter vertelt. Daar waar er juridische complicaties of vragen rijzen, kan ik daar uiteraard wel op ingaan.”

1.23 Op 16 augustus 2019 (17.23 uur) heeft klaagster aan verweerder een bijlage met aanpassingen gestuurd en daarbij geschreven:

“De meeste van deze punten heb ik eerder deze week doorgegeven. En de merendeel zijn belangrijk en aantal zou schadelijk voor mij kunnen zijn, tenzij die aangepast wordt.”

1.24 In een daaropvolgende e-mail van klaagster van 16 augustus 2019 (17.28 uur) heeft zij aan verweerder geschreven:

“Uw bent duidelijk boos en ik ook want als je mijn antwoorden op het concept eerder deze week had gelezen, zou ik hier niet met koppijn op het laatste moment zitten. We zijn veel te laat aan mijn verweer begonnen.”

1.25 Op 18 augustus 2019 (12.27 uur) heeft klaagster in een e-mail aan verweerder onder meer geschreven:

“Intussen, heb ik tweemaal punten betreft het concept doorgegeven waarvan het belangrijk is om die te veranderen of aanpassen. Ik begrijp niet waarom die moeilijkheden voor u veroorzaakt. (…)

Ik erken er is een verstoorde arbeidsrelatie. Zonder meer maar niet wegens mij.

Klopt ik wil voor mijn baan vechten. Dit omdat ik nog twee jaar moet werken en de kans dat ik weer aan de slag kom ik heel klein. (…) Ik was en ben heel bewust de rechter zal waarschijnlijk ontbinden maar ik wil absoluut niet mijn baan houden ten kosten van mijn verweer niet volledig is.”

1.26 Op 19 augustus 2019 (9.39 uur) heeft klaagster in een e-mail aan verweerder geschreven:

“Ik heb de punten in uw concept die gecorrigeerd moeten worden nogmaals aangepast. Hopelijk is het nu duidelijk.
Verder is het alleen nodig om aan te geven het geld die ik nog te goed heb en de opsommingen betreft wel/niet contact en de twee gesprekken.”

1.27 Verweerder heeft diezelfde dag (11:28 uur) gereageerd en onder meer geschreven:

“In uw e-mail van gisteren bevestigt u dat er kennelijk een misverstand is ontstaan over uw doel in deze procedure. Het gaat u erom om aan te tonen dat uw werkgever steken heeft laten vallen. Tegelijkertijd erkent u de verstoorde arbeidsverhouding én wilt u uw dienstverband laten voorbestaan omdat u het inkomen nodig heeft. (…)

De verwijten die u gemaakt worden (enkel) pareren met verwijten aan het adres van uw werkgever, kan slechts als een bevestiging van de verstoorde verhouding worden gezien. (…) de rechtbank kan in zo’n geval niet anders beslissen dan dat het dienstverband wordt ontbonden. (….)

In mijn verweerschrift had ik - naar aanleiding van het doel van voortzetting van het dienstverband zoals we dat in overleg hadden vastgesteld - de grenzen opgezocht van wat we m.i. nog wel naar voren zouden kunnen brengen én daarbij toch nog de mogelijkheid open houdend om de ontbinding afgewezen te krijgen. Met mijn concept verweerschrift zou dat laatste al lastig zijn geweest, maar ik heb daar voor u op in willen zetten.

Ik heb nu uw opmerkingen van vanmorgen zo goed mogelijk in het verweerschrift verwerkt. Zie de bijlage. (…) Ik denk niet dat we met dit (vernieuwde) verweerschrift tot een afwijzing van het verzoek tot ontbinding zullen komen. Hooguit als [werkgever] zelf zover wil gaan in een onderhandeling met ons. Maar ook die kans schat ik uiterst klein. Ik meen hiermee echter aan uw verzoek aan mij te hebben voldaan en zal zo meteen tot indiening van het verweer zoals dat er nu ligt overgaan. (…)

Ik denk niet dat het bijvoegen van de e-mails waar u in rood naar verwijst zinvol is. Mocht [werkgever] ter zitting onze opmerkingen op die punten betwisten, dan kunnen we dan alsnog die e-mails laten zien. (…)

Tot slot wil ik graag nog opmerkingen dat ik het zeer spijtig vind dat we afgelopen week een verschil van visie hebben gekregen. Tijdens onze bespreking hebben we goede afspraken gemaakt. Op 12 augustus heb ik die nog expliciet aan u bevestigd. U kiest er uiteindelijk voor om een andere weg te bewandelen. Dat is uiteraard uw goed recht, maar maakt wel dat ik u als advocaat niet meer goed kan begeleiden. Het verweer dat u wilt voeren en de manier waarop u dat wilt doen, maken het naar mijn mening nagenoeg onmogelijk om serieus in te zetten op de voortzetting van het dienstverband. Ik denk dat dat inmiddels wel duidelijk is. Ik zal het verweer, hoewel ik daar dus niet achter kan staan, wel voor u indienen en zal u ook begeleiden ter zitting. Daar waar u ter zitting zelf nog wilt ingaan op de genoemde of andere voorvallen, laat ik dat graag aan u over.”

1.28 Diezelfde dag om 14.48 uur heeft klaagster een aantal opmerkingen/aanvullingen aan verweerder gezonden.
1.29 Bij e-mail van 19 augustus 2019 (17:51 uur) heeft verweerders secretaresse klaagster een kopie van het verweerschrift gezonden, zoals ingediend bij de rechtbank.
1.30 Op 22 augustus 2019 heeft de mondelinge behandeling bij de rechtbank plaatsgevonden.
1.31 Bij beschikking van de rechtbank van 30 augustus 2019 heeft de kantonrechter de arbeidsovereenkomst tussen klaagster en de werkgever ontbonden met ingang van 1 oktober 2019, waarbij de werkgever is veroordeeld tot betaling aan klaagster van een vergoeding (inclusief transitievergoeding) van € 10.000,- bruto. In de beschikking is overwogen dat klaagster heeft erkend dat de arbeidsverhouding verstoord is, dat partijen het erover eens zijn dat de arbeidsovereenkomst per 1 oktober 2019 dient te eindigen en dat partijen het erover eens zijn dat klaagster aanspraak heeft op een vergoeding van € 10.000,- bruto (inclusief transitievergoeding).
1.32 Op 4 februari 2020 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende.
a) Verweerder is veel te laat begonnen met het opstellen van het verweerschrift, waardoor het verweerschrift incompleet en rommelig was. Er hebben maar twee gesprekken bij verweerder op kantoor plaatsgevonden. Als het tweede gesprek op kantoor eerder had plaatsgevonden, dan hadden nog veel meer punten in het verweerschrift kunnen worden opgenomen.
b) Verweerder heeft niet goed naar klaagster geluisterd. De werkgever heeft veel steken laten vallen en verweerder heeft niets met deze informatie gedaan en deze informatie ook niet in het verweerschrift opgenomen. Het was allemaal zeer onlogisch wat verweerder deed.
c) Klaagster heeft haar reactie op het verzoekschrift van de werkgever in veel detail en in verschillende fasen aan verweerder toegestuurd. Verweerder gebruikte het eerste deel van de reactie in het verweerschrift, maar de rest niet. Een advocaat dient de stukken naar wens van zijn cliënt aan te passen. Verweerder stuurde de rest van het concept verweerschrift naar klaagster, zonder naar de reactie en antwoorden betreffende het verweerschrift en de rest van de stukken te kijken.
d) Er zijn vervolgens veel en verschillende e-mails uitgewisseld, maar verweerder weigerde de rest van klaagsters reactie op het concept van het verweerschrift te gebruiken en in het definitieve verweerschrift op te nemen. Dit gaat met name om de verwijten aan het adres van de werkgever. Het door verweerder ingediende verweerschrift is onvolledig en zwak.
e) Verweerder heeft klaagster tijdens de mondelinge behandeling bij de kantonrechter niet goed ondersteund bij de schikkingsonderhandelingen. Tijdens de mondelinge behandeling werd er twee keer geschorst. De rechter stelde voor te gaan praten over een geldbedrag, hierbij rekening houdend met klaagsters leeftijd en medische omstandigheden. Verweerder en klaagster hebben hierover geen overleg gehad. Klaagster had haar ordner met stukken in de zaal van de rechter laten liggen. Zij wilde die gaan halen om een en ander uit te kunnen rekenen, maar verweerder ging voor de deur staan en maakte een gebaar van ‘het is niet nodig’. Verweerder is twee of drie keer naar de kamer van de werkgever gegaan. Eerst kwam hij terug met het voorstel van € 10.000,- en de tweede keer om voor te stellen dat klaagster niet in hoger beroep zou gaan.
2.2 Klaagster wenst een schadevergoeding voor het salaris en pensioen wat zij nu tekort komt, en ook een billijke vergoeding.

3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4 BEOORDELING
4.1 De voorzitter neemt bij de beoordeling van de klacht als uitgangspunt dat, gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet, de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (zie Hof van Discipline 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32). Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. De tuchtrechter toetst daarom of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijke handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. (HvD 3 april 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:80).
Ad klachtonderdelen a) t/m d)
4.2 Nu al deze klachtonderdelen zien op het verweerschrift en de totstandkoming daarvan, zal de voorzitter deze klachtonderdelen gezamenlijk behandelen.
4.3 Uit de overgelegde stukken blijkt dat klaagster en verweerder aanvankelijk hebben afgesproken in het verweerschrift in te zetten op voortzetting van de arbeidsovereenkomst in plaats van beëindiging daarvan. Verweerder heeft klaagster vervolgens op 12 augustus 2019 een (eerste) concept verweerschrift gezonden, uitgaande van dat uitgangspunt. Uit de daaropvolgende correspondentie tussen klaagster en verweerder blijkt dat klaagster veel aanpassingen en toevoegingen wenste, waarbij diverse incidenten en/of gebeurtenissen met betrekking tot de werkgever moesten worden opgenomen. Verweerder heeft klaagster er vervolgens meermaals op gewezen dat dit strijdig was met het hiervoor genoemde doel en dat de rechter dan niet anders kon dan de arbeidsovereenkomst ontbinden. Klaagster volhardde echter in haar visie, waarop verweerder het verweerschrift uiteindelijk heeft aangepast en ingediend, hoewel hij daar zelf niet achter stond.
4.4 De voorzitter overweegt dat verweerder een uitgebreid verweerschrift heeft geschreven, waarbij hij een selectie heeft gemaakt van relevante feiten en argumenten. Van een advocaat mag immers verwacht worden dat hij de minder relevante punten weglaat. Dat verweerder niet alles uit klaagsters commentaar heeft overgenomen, is dan ook niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Verweerder heeft, als dominus litus, een eigen verantwoordelijkheid bij de aanpak van de zaak. Hij was niet gehouden het verweerschrift klakkeloos aan te passen conform klaagsters eisen. Verweerder heeft zijn verantwoordelijkheid genomen en klaagster steeds geadviseerd en gewezen op de (mogelijke) consequenties van haar wensen en aanpassingen. Dat verweerder niet goed naar klaagster heeft geluisterd en niets met de door haar aangedragen informatie heeft gedaan, is de voorzitter niet gebleken. Verweerder heeft het concept verweerschrift immers meermalen aangepast naar aanleiding van het commentaar van klaagster en uiteindelijk zelfs een verweerschrift ingediend overeenkomstig het verzoek van klaagster, alhoewel hij daar zelf niet achter stond. Dat het uiteindelijk ingediende verweerschrift incompleet, rommelig, zwak en/of onvolledig was, is door klaagster gesteld maar door haar onvoldoende onderbouwd. Het enkele feit dat verweerder niet alle door klaagster voorgestelde aanpassingen heeft overgenomen, kan niet tot die conclusie leiden.
4.5 Gelet op het feit dat verweerder op 6 juni 2019 aan klaagster heeft laten weten dat de zitting op 22 augustus 2019 zou plaatsvinden en dat tot 9 augustus 2019 een verweerschrift ingediend kon worden is het verweerschrift rijkelijk laat opgesteld, dat geeft de voorzitter klaagster na. Maar vervolgens blijkt uit de feiten niet dat dit enige consequentie heeft gehad en/of dat klaagster als gevolg daarvan nadeel heeft ondervonden. Het door verweerder opgestelde concept verweerschrift is uitvoerig becommentarieerd en vervolgens aangepast en ingediend. Dit commentaar en de daarop gevolgde aanpassingen zijn in belangrijke mate terug te voeren op de gewijzigde inzichten van klaagster en niet te wijten aan de kwaliteit van het oorspronkelijke concept. Dat verweerder wellicht al maanden eerder had willen beginnen met het verweerschrift, maakt dat niet anders.  
4.6 Voor zover klaagster verweerder verwijt dat er maar twee gesprekken met verweerder op kantoor hebben plaatsgevonden, geldt dat de voorzitter niet inziet wat daaraan tuchtrechtelijk verwijtbaar zou zijn. Dat meer gesprekken nodig waren, is op geen enkele wijze onderbouwd en bovendien is er veelvuldig per e-mail tussen klaagster en verweerder gecorrespondeerd.
4.7 Gelet op het voorgaande is de voorzitter van oordeel dat aan verweerder met betrekking tot het verweerschrift en de totstandkoming daarvan geen tuchtrechtelijk verwijt valt te maken. De klachtonderdelen a tot en met d zullen daarom kennelijk ongegrond worden verklaard.
Ad klachtonderdeel e)
4.8 Verweerder heeft betwist dat hij klaagster tijdens de mondelinge behandeling niet goed heeft ondersteund. De stellingen van klaagster met betrekking tot de schikkingsonderhandelingen zijn ook niet met stukken onderbouwd. De voorzitter kan de juistheid van klaagster stellingen op dit punt dan ook niet vaststellen. In dergelijke gevallen, waarin de lezingen van partijen omtrent de inhoud van de klacht uiteen lopen en niet goed kan worden vastgesteld welke van beide lezingen het meest aannemelijk is, kan die klacht in beginsel niet gegrond worden verklaard. Dit berust niet hierop dat het woord van klaagster minder geloof verdient dan het woord van verweerder, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld eerst voldoende aannemelijk moet zijn dat het verweten handelen feitelijk heeft plaatsgevonden. Klachtonderdeel e zal op grond van het voorgaande kennelijk ongegrond worden verklaard.
Tot slot
4.9 Met betrekking tot de door klaagster gewenste schadevergoeding merkt de voorzitter op dat door verweerder onbetwist is gesteld dat de loonvordering in een aparte procedure kan worden gevorderd. Reeds daarom zal het verzoek tot vergoeding van schade worden afgewezen, nog daargelaten dat de mogelijkheden tot toewijzing van schadevergoedingsvorderingen in het tuchtrecht in zijn algemeenheid beperkt zijn.
4.10 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING
De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. J.U.M. van der Werff, voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 13 december 2021.

Griffier                                               Voorzitter

Bij afwezigheid van mr. C.M. van de Kamp
is deze beslissing ondertekend door
mr. M.M. Goldhoorn (griffier)

Verzonden d.d. 13 december 2021