ECLI:NL:TADRARL:2021:310 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 21-626/AL/MN
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2021:310 |
---|---|
Datum uitspraak: | 29-11-2021 |
Datum publicatie: | 25-01-2022 |
Zaaknummer(s): | 21-626/AL/MN |
Onderwerp: | Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarbij klager geen belang heeft |
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Raadsbeslissing. Klager wordt niet-ontvankelijk verklaard in zijn klacht omdat hij daarbij geen eigen belang heeft. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 29 november
2021
in de zaak 21-626/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over
verweerder
tot 21 april 2021 advocaat te Hilversum
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 5 maart 2021, aangevuld op 26 maart, 2 en 16 april 2021 heeft klager bij de
deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de
deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 23 juli 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z 1354967 HH/SD van
de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 4 oktober 2021. Gelijktijdig
zijn de klachtzaken 20-844, 20-845 en 21-064 tussen dezelfde partijen behandeld. Alleen
verweerder is bij de zitting aanwezig geweest. Van de behandeling is proces-verbaal
opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de in
de dekenbrief en op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 9. Ook heeft
de raad kennisgenomen van de op 6 september 2021 ontvangen brief van verweerder met
één productie.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en
de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klager is al jarenlang verwikkeld in een (v)echtscheiding en de afwikkeling daarvan.
De echtscheiding is uitgesproken op 7 december 2016.
2.3 De ex-echtgenote van klager werd bijgestaan door mr. L. en - tot diens schorsing
in de praktijkuitoefening vanaf 23 september 2019 - ook door verweerder.
2.4 Vanaf 23 september 2019 tot en met 3 januari 2021 (met uitzondering van de periode
tussen 21 september 2020 en 11 oktober 2020) is verweerder geschorst geweest in de
uitoefening van de praktijk. In de periode(n) van de schorsingen werd de ex-echtgenote
bijgestaan door advocaten uit Rotterdam en Den Haag, die als waarnemers van verweerder
optraden.
2.5 Verweerder had tot zijn schorsing per 26 april 2021 de hoedanigheid van advocaat.
Daarnaast is verweerder belastingadviseur en accountant AA.
2.6 Klager heeft vanaf maart 2018 meerdere klachten tegen verweerder ingediend. De
klachten I, III, IV en V van klager zijn op 7 oktober 2019 aan de Raad van Discipline
ter kennis gebracht. De klachten VII en VIII van klager zijn op 5 november 2020 aan
de Raad van Discipline doorgeleid. Vervolgens is klacht X op 20 januari 2021 aan de
Raad van Discipline ter kennis gebracht. De onderhavige klacht is klacht XI.
2.7 Op 1 maart 2021 heeft de gevoegde mondelinge behandeling bij de raad plaatsgevonden
omtrent voormelde door klager tegen verweerder gerichte klachten I, III, IV en V.
2.8 Per e-mail van de plaatsvervangend griffier namens de voorzitter van de Raad van
Discipline van 5 maart 2021 is de deken verzocht in klachtdossiers (VII, VIII en X)
een bespreking te voeren met klager en verweerder. Tevens is aangegeven dat verweerder
ter zitting van 1 maart 2021 had toegezegd niet langer meer op te treden als advocaat
(of in welke andere hoedanigheid dan ook) voor de ex-echtgenote van klager.
2.9 Op 4 maart 2021 heeft verweerder de ex-echtgenote van klager in een procedure
tegen klager als advocaat bijgestaan tijdens de mondelinge behandeling bij de kantonrechter
in de rechtbank Amsterdam. Als gemachtigde voor de ex-echtgenote van klager stond
een van de advocaten uit Den Haag vermeld, die (voorheen) als waarnemer van verweerder
had opgetreden.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) op de zitting van 1 maart 2021 van de raad tijdens de behandeling van andere klachten
tegen hem te beloven dat hij de ex-echtgenote van klager niet meer zou bijstaan, noch
als advocaat noch in andere hoedanigheid, maar zijn cliënte in weerwil van deze belofte
toch tijdens een zitting bij de kantonrechter op 4 maart 2021 als advocaat bij te
staan;
b) tijdens de onder a genoemde zitting (kennelijk) niet de waarheid te spreken en/of
niet oprecht te zijn jegens klager en de raad, hetgeen in strijd is met de integriteit
en waarmee verweerder het vertrouwen in de advocatuur heeft beschaamd;
c) zich niet aan de onder a genoemde belofte te houden door zich steeds niet volledig
terug te trekken uit de zaken van de ex-echtgenote tegen klager;
d) in strijd met de waarheid een op 22 april 2021 door verweerder tegen de advocaat
van klager ingediende klacht bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement
Amsterdam te stellen, dat hij zich niet meer kon herinneren tijdens de zitting van
de raad op 1 maart 2021 te hebben gezegd dat hij niet meer voor de ex-echtgenote van
klager in zaken tegen klager zou optreden, terwijl die uitlating schriftelijk is bevestigd
door de raad.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.
Klachtonderdelen a) en b)
4.2 Verweerder erkent dat hij tijdens de behandeling van diverse andere klachten van
klager tegen hem tijdens de zitting van 1 maart 2021 heeft meegedeeld dat hij zich
als advocaat van zijn cliënte zou terugtrekken. Ter zitting van de raad heeft hij
toegelicht dat hij tijdens de eerdere zitting bij de raad vergeten was dat op 4 maart
2021 een zitting bij de kantonrechter gepland stond en dat hij tijdens de zitting
van 1 maart 2021 onder druk stond van de voorzitter van de raad. Op 3 maart 2021 heeft
hij met zijn cliënte afgesproken dat hij zich als advocaat in al haar zaken ging onttrekken.
Omdat zijn cliënte wilde dat hij die kantonzaak voor hem deed en niemand op zo’n korte
termijn in staat was om die zitting van hem over te nemen, heeft hij deze enige zitting
in het belang van zijn cliënte nog voor haar gedaan.
Klachtonderdelen c) en d)
4.3 Volgens verweerder heeft klager geen eigen belang bij deze klachtonderdelen zodat
hij daarin niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
5 BEOORDELING
5.1 De raad zal eerst onderzoeken of klager voldoende eigen en rechtstreeks belang
heeft bij zijn klacht. Uitgangspunt is dat het in de Advocatenwet voorziene recht
om een klacht in te dienen tegen een advocaat niet aan eenieder toekomt, maar slechts
aan degene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in
zijn belang is of kan worden getroffen. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke
procedure is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken, die op grond
van artikel 46f Advocatenwet de bevoegdheid heeft tegen een advocaat gerezen bezwaren
ter kennis van de raad te brengen.
5.2 Naar het oordeel van de raad heeft klager niet gesteld en is de raad uit de stukken
ook niet gebleken dat klager een eigen belang heeft bij de klachtonderdelen. De door
verweerder ter zitting van de raad op 1 maart 2021 gedane toezeggingen heeft hij gedaan
jegens de voorzitter van de raad die partijen daarna voor bemiddeling naar de deken
heeft verwezen. Voor zover verweerder over de zitting van 1 maart 2021 uitlatingen
heeft gedaan in de klachtzaak tegen de advocaat van klager, betreft dat klager niet.
Op grond hiervan zal de raad klager niet-ontvankelijk verklaren in zijn klacht. Aan
een inhoudelijke behandeling komt de raad niet meer toe.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn klacht.
Aldus beslist door mr. M.H. van der Lecq, voorzitter, mrs. A.C.H. Jansen, W.W. Korteweg, leden, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 29 november 2021.
griffier voorzitter
Verzonden d.d. 29 november 2021