ECLI:NL:TADRARL:2021:31 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 20-729

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2021:31
Datum uitspraak: 01-03-2021
Datum publicatie: 11-03-2021
Zaaknummer(s): 20-729
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over de eigen advocaat kennelijk ongegrond, deels geen sprake van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen, deels sprake van onvoldoende onderbouwing.  

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 1 maart 2021

in de zaak 20-729/AL/MN

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 25 september 2020 met kenmerk Z 812183 HH/SD, door de raad ontvangen op 25 september 2020, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 10.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Klager is op 14 oktober 2014 in hoger beroep strafrechtelijk veroordeeld wegens witwassen. Daarbij is een bedrag van € 217.929,59 op een Zwitserse bankrekening, alsmede een contant bedrag van € 14.861,80 verbeurd verklaard. Bij arrest van 22 december 2015 heeft de Hoge Raad klagers cassatieberoep verworpen.

1.2    Klager heeft zich in februari 2016 tot verweerder gewend in verband met de vrijgave van de Zwitserse bankrekening. Verweerder heeft klager vervolgens bijgestaan op basis van een toevoeging.

1.3    Uit de opdrachtbevestiging van verweerder van 4 februari 2016 blijkt het volgende:

“(…) Hetgeen thans nog wel resteert is de vrijgave van de bankrekening na aftrek van hetgeen de Staat der Nederlanden te vorderen heeft.
Mijn werkzaamheden hebben dus uitsluitend betrekking op overleg/contact met het OM in Nederland opdat – tegelijk met de vrijgave van de bankrekening in Zwitserland – het resterende bedrag aan u  kan worden uitgekeerd. Dit lijkt mij veel praktischer dan direct in contact te treden met de Zwitserse bank Credit Suisse. (…)”

1.4    Op 22 juli 2016 is namens verweerder in een e-mail aan klager onder meer het volgende geschreven:

“(…) Wellicht ten overvloede merk ik op dat – als achteraf blijkt dat uw vermogen meer bedraagt dan ca. € 21.000,00 – de toevoeging achteraf door de Raad voor rechtsbijstand kan worden ingetrokken. Dit heeft dan weer tot gevolg dat u de werkzaamheden van [verweerder] alsnog bij u in rekening zal worden gebracht. (…)”

1.5    Op 13 december 2016 vraagt klager in een e-mail aan verweerder onder meer:

“(…) Ik maak op uit u schrijven dat mijn toevoeging is verlopen? (…)”

1.6    Op 15 december 2016 heeft verweerder in een e-mail aan klager onder meer geschreven dat de toevoeging niet verlopen is.

1.7    Op 4 juli 2017 heeft verweerder klager geïnformeerd over de van de officier van justitie ontvangen informatie. Een dag later heeft klager gereageerd en gevraagd of het niet beter is een verzoekschrift in te dienen.

1.8    Op 4 augustus 2018 heeft klager in een e-mail aan verweerder onder meer geschreven:

“(…) ik vraag u nogmaals om u afspraken na te komen, die u verscheidene keren niet ben na gekomen (…) Ik heb u in het verleden al eens gevraagd om een verzoekschrift in te dienen bij de rechtbank. Wat is daar op uw antwoord. (…)”

1.9    Op 6 augustus 2018 heeft verweerder in een e-mail aan klager onder meer geschreven:

“(…) U vraagt mij – nogmaals? – om afspraken na te komen? Kunt u mij eerst uitleggen welke afspraken ik niet zou nakomen? (…)”

1.10    Klager heeft diezelfde dag als volgt gereageerd:

“De afspraak die u met de officier heeft.”

1.11    Verweerder heeft diezelfde dag gereageerd en onder meer geschreven:

“(…) Dus – als ik het goed begrijp – kom ik een afspraak met u volgens u niet na omdat de officier haar afspraak naar mij toe niet nakomt? (…)”

1.12    Op 27 september 2018 heeft verweerder een e-mail ontvangen van dhr. S uit Zwitserland. Dit naar aanleiding van verweerders bericht van 24 september 2018.

1.13    Klager heeft op 28 september 2018 in een e-mail aan verweerder onder meer geschreven:

“(…) Dit is na mij mening, net als de brief die u gestuurd heeft zonder machtiging naar de officier, werk voor niets. Of u moet daar anders over denken. Maar naar mij mening is het afwachten, en het zo goedkoop mogelijk houden. Anders krijg ik het vermoeden dat er op deze manier weinig gaat overblijven. (…)”

1.14    Verweerder heeft diezelfde dag gereageerd en onder meer geschreven:

“(…) Uit de gang van zaken blijkt overigens dat het info-verzoek aan [dhr. S] dus NIET nodeloos is geweest of werk voor niets.(…)”

1.15    Klager heeft diezelfde dag in een e-mail laten weten dat hij niet op kosten gejaagd wil worden en niet buiten de toevoeging wil komen.

1.16    Verweerder heeft op 1 oktober 2018 in een e-mail aan klager onder meer het volgende geschreven:

“(…) U wekt de suggestie (indruk) dat (nodeloze) werkzaamheden worden verricht om aldus u op extra kosten te jagen? Tevens wilt u “”niet buiten de toevoeging”” komen? (…) Alle werkzaamheden in enig dossier worden vooraf besproken met de cliënt. Als u – ondanks mijn advies – geen verdere correspondentie meer wenst te zenden naar Zwitserland is dat uw eigen keuze. (…)”

1.17    Op 15 oktober 2018 heeft klager in een e-mail aan verweerder onder meer het volgende geschreven:

“(…) Maar om nu brieven te sturen naar een officier om de rendementen op te vragen. Buiten het verhaal machtiging, vond ik werk voor niets, maar dat ter zijden.(…)”

1.18    Verweerder heeft diezelfde dag gereageerd en onder meer geschreven:

“Ik heb uw mails/telefonische verzoeken aldus begrepen dat u wenst dat ik zo weinig mogelijk tijd meer in de zaak zal stoppen. Ik begrijp dit en zal dit respecteren. (…)”

1.19    Op 27 december 2018 heeft verweerder in een e-mail aan klager onder meer het volgende geschreven:

“(…) Voorafgaand merk ik op dat ik niet weer uitgebreid zal ingaan op de niet onderbouwde punten die u hebt aangevoerd. Ik heb hier geen tijd voor.
Ik wijs slechts op uw mailbericht d.d. 28 september jl. (ik wil niet op kosten worden gejaagd, terwijl u toch tot nu toe slechts een eigen bijdrage hebt betaald) (…)”

1.20    Op 25 februari 2019 is namens verweerder in een e-mail aan klager onder meer het volgende geschreven:

“(…) Op 22 februari jl. is de brief van [verweerder] met bijlagen naar de Zentrale Inkassostelle der Gerichtee verzonden. Het faxen is helaas niet gelukt met het vermelde faxnummer in combinatie met het landnummer 0041. (…)”

1.21    Op 6 maart 2019 heeft verweerder in een e-mail aan klager onder meer het volgende geschreven:

“(…) Terzijde merk ik op dat door ondergetekende – vanaf 2016 – ca. 15 uren in dit dossier zijn besteed, terwijl hiervoor nog geen enkel bedrag is vergoed. (bijdrage toevoeging is ca. 50,- per uur) Slechts als u uit de opbrengst tenminste e.10.000,- zult ontvangen kunt u van mij nog een nota tegemoet zien.(…)”

1.22    Op 6 maart 2019 is namens verweerder een brief met bijlagen aan klager verstrekt. In reactie daarop heeft klager diezelfde dag laten weten de toelichting af te wachten. Namens verweerder is klager diezelfde dag verzocht de brief eerst zelf te lezen en dan contact op te nemen met verweerder. Klager heeft diezelfde dag laten weten geen kaas te hebben gegeven van Zwitsers recht en geen Duits te kunnen en daarom de verwoording van verweerder af te wachten.

1.23    Op 7 maart 2019 heeft verweerder in een e-mail aan klager onder meer het volgende geschreven:

“(…) Als ik de toelichting goed wil vertalen kost mij dit 2/3 uur. Het beste zou zijn om hiervoor een vertaler in te schakelen. Hieraan zijn echter weer kosten verbonden, die vermoedelijk niet onder de toevoeging vallen. (…)”

1.24    Op 11 maart 2019 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

1.25    Op 12 maart 2019 heeft klager in een e-mail aan verweerder onder meer het volgende geschreven:

“(…) Ik heb 2 keer geprobeerd u klachten behandelaar te spreken om mijn punten voor te leggen. Maar die was er niet. Na een gesprek met [mw. D] heb ik u nog een kans gegeven om mij zaak nog op toevoeging te doen. Maar u gaat maar door met mij niet te behandelen zoals een bekwaamde advocaat dat zou moeten doen.(…)”

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.

1)    Verweerder heeft klagers zaak anders gedaan dan zoals met klager afgesproken, nadat de toevoeging was verleend.

2)    Verweerder heeft niet met klager gecommuniceerd of overlegd voordat een e-mail of brief naar een derde werd gestuurd.

3)    Verweerder heeft brieven gestuurd om informatie in te winnen zonder klagers machtiging, zodat verweerder werk voor niets deed.

4)    Verweerder heeft brieven gestuurd naar de verkeerde persoon.

5)    Verweerder heeft brieven gestuurd waarvan de inhoud niet juist is.

6)    Verweerder heeft officieren van justitie belachelijk gemaakt in zijn e-mails, waardoor de officier van justitie niet meer reageert.

7)    Verweerder heeft klager verplicht om conceptbrieven te sturen c.q. goed te keuren, die verweerder heeft opgesteld maar waar klager niet achter staat.

8)    Verweerder is zijn beloften in e-mails aan derden niet nagekomen.

9)    Verweerder rekt klagers zaak waardoor mogelijk (wettelijke) termijnen zullen worden overschreden.

10)    Verweerder heeft klager meegedeeld dat hij als cliënt met een toevoeging niet veel te zeggen heeft.

11)    Verweerder heeft faxen naar Zwitserland gestuurd zonder kengetal met als gevolg dat er een brief wordt gestuurd, maar niet aangetekend, waardoor mogelijk (wettelijke) termijnen zullen worden overschreden.

12)    Verweerder vraagt naast de toevoeging ook geld aan klager om het proces sneller te laten verlopen.

13)    Verweerder heeft klager geen informatie verstrekt ten aanzien van brieven uit Zwitserland.

14)    Verweerder is zeer agressief in zijn communicatie met klager.

15)    Verweerder is onzorgvuldig omgegaan met zaken op basis van een toevoeging.

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd.

4    BEOORDELING

Ad klachtonderdeel 1

4.1    Klager verwijt verweerder dat hij de zaak anders heeft gedaan dan zoals met klager was afgesproken. Klager stelt dat was afgesproken dat een rechtshulpverzoek in Zwitserland/een verzoek bij de Zwitserse justitie zou worden ingediend.

4.2    Uit de opdrachtbevestiging van 4 februari 2016 volgt dat is afgesproken dat verweerders werkzaamheden uitsluitend betrekking zouden hebben op overleg/contact met het Nederlandse Openbaar Ministerie. In de opdrachtbevestiging is niets opgenomen over een (rechtshulp)verzoek in Zwitserland. Dat verweerder een dergelijk verzoek niet heeft gedaan, is dan ook niet onbegrijpelijk, nu een dergelijk verzoek geen onderdeel uitmaakte van de aan verweerder verstrekte opdracht.

4.3    Dat klager op een later moment wenste dat de zaak anders moest worden ingestoken dan aanvankelijk overeengekomen, maakt niet dat verweerder niet heeft gehandeld zoals afgesproken. Dat verweerder heeft aangegeven dat klager zich voor een andere aanpak van de zaak tot een andere advocaat diende te melden, is niet onbegrijpelijk en niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.

4.4    Dat verweerder klagers zaak anders heeft gedaan dan afgesproken is de voorzitter dan ook niet gebleken. Dit klachtonderdeel wordt kennelijk ongegrond verklaard.

Ad klachtonderdelen 2, 4 t/m 6, 10 en 13

4.5    De voorzitter overweegt dat de bewijslast voor de klacht op klager rust. Het is dan ook aan klager om zijn stellingen met (schriftelijke) bewijzen te onderbouwen.

4.6    Klager heeft allereerst slechts in zijn algemeenheid gesteld dat verweerder niet met klager heeft gecommuniceerd voor hij een mail stuurt aan een derde. Klager heeft daarbij geen enkel concreet voorbeeld genoemd. De voorzitter kan de juistheid van klagers stelling bij gebrek aan bewijs dan ook niet vaststellen.

4.7    Datzelfde geldt voor het verwijten onder klachtonderdelen 4 tot en met 6, 10 en 13. Het is de voorzitter uit de klacht en de toelichting daarop niet duidelijk geworden om welke brieven en/of daarin genoemde bedragen dit zou moeten gaan, bij gebreke van concrete voorbeelden. Het is de voorzitter ook niet gebleken dat verweerder een officier van justitie belachelijk heeft gemaakt, aan klager heeft meegedeeld dat hij als cliënt met een toevoeging niet veel te zeggen heeft of dat hij aan klager geen informatie heeft verstrekt ten aanzien van brieven uit Zwitserland. De voorzitter kan de juistheid van klagers stellingen niet vaststellen, vanwege het gebrek aan onderbouwing daarvan.

4.8    De klachtonderdelen 2, 4, 5, 6, 10 en 13 worden daarom kennelijk ongegrond verklaard.

Ad klachtonderdeel 3

4.9    Klager verwijt verweerder dat hij brieven heeft gestuurd om informatie in te winnen zonder klagers machtiging, zodat verweerder werk voor niets heeft gedaan. Klager doelt daarbij op de brief van verweerder van 24 september 2018 aan dhr. S.

4.10    De voorzitter overweegt dat verweerder niet gehouden is expliciet toestemming te vragen voor elke door hem te verrichten handeling. Het is de voorzitter uit de overgelegde stukken bovendien niet gebleken dat klager bezwaar heeft gemaakt tegen verzending van voornoemde brief. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is geen sprake. Dit klachtonderdeel is daarom kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel 7

4.11    De voorzitter begrijpt dit klachtonderdeel als volgt. Klager verwijt verweerder dat hij hem heeft verplicht om conceptbrieven van verweerder goed te keuren, waar klager niet achter staat. Uit de overgelegde stukken blijkt dat verweerder inderdaad conceptbrieven ter goedkeuring aan klager heeft voorgeleid. Van enige verplichting tot goedkeuring is echter niet gebleken. Evenmin is gebleken dat klager tegen zijn zin brieven heeft goedgekeurd. De voorzitter zal dit klachtonderdeel dan ook ongegrond verklaren.

Ad klachtonderdeel 8

4.12    Klager verwijt verweerder dat hij zijn beloften in e-mails aan derden niet is nagekomen. Hij verwijst daarbij naar de e-mails van 6 augustus 2018.

4.13    De voorzitter overweegt dat uit de e-mails volgt dat de officier van justitie kennelijk een afspraak met verweerder niet nakwam. Dat feit kan niet tot de conclusie leiden dat verweerder een belofte niet is gekomen. Het niet nakomen van een belofte is bovendien niet per definitie tuchtrechtelijk laakbaar. Dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld, is de voorzitter dan ook niet gebleken. Ook dit klachtonderdeel wordt kennelijk ongegrond verklaard.

Ad klachtonderdeel 9

4.14    Klager verwijt verweerder dat hij klagers zaak rekt waardoor mogelijke (wettelijke) termijnen zullen worden overschreden.

4.15    De voorzitter overweegt dat klager zijn stelling met betrekking tot het rekken van de zaak op geen enkele wijze heeft onderbouwd. Dat de zaak lang duurt, betekent niet dat verweerder de zaak aan het rekken is. Voor zover daarvan al sprake zou zijn, geldt dat het feit dat mogelijk termijnen zullen worden overschreden geen tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen oplevert. Pas als (wettelijke) termijnen daadwerkelijk zijn overschreden, kan sprake zijn van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. Ook dit klachtonderdeel wordt kennelijk ongegrond verklaard.

Ad klachtonderdeel 11

4.16    Klager verwijt verweerder dat hij faxen naar Zwitserland heeft gestuurd zonder kengetal, met als gevolg dat er een niet aangetekende brief wordt verstuurd, waardoor mogelijk (wettelijke) termijnen zullen worden overschreden.

4.17    Op 25 februari 2019 is namens verweerder aan klager meegedeeld dat verweerders brief is verzonden naar Zwitserland, maar dat het niet gelukt is de brief te faxen naar het vermelde faxnummer in combinatie met het landnummer. Dat het niet gelukt is de brief te faxen is niet tuchtrechtelijk laakbaar. Verder geldt ook hier dat het mogelijk overschrijden van termijnen geen tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen oplevert. Dit klachtonderdeel wordt dan ook kennelijk ongegrond verklaard.

Ad klachtonderdeel 12

4.18    Klager verwijt verweerder dat hij naast de toevoeging ook geld aan klager vraagt om het proces sneller te laten verlopen.

4.19    Klager verwijst daarbij allereerst naar een e-mail van verweerder van 7 maart 2019, waarin verweerder meldt dat de kosten van een vertaler vermoedelijk niet onder de toevoeging vallen. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is geen sprake. Verweerder handelt juist door te benoemen dat de kosten van een vertaler mogelijk niet onder de toevoeging vallen en dus extra kosten voor klager met zich mee zullen brengen.

4.20    Klager verwijst verder naar de e-mails van verweerder van 22 juli 2016 en 6 maart 2019. In beide e-mails meldt verweerder dat de toevoeging kan worden ingetrokken als achteraf blijkt dat klager te veel vermogen heeft, in welk geval klager alsnog een nota zal ontvangen van verweerder. Ook hier geldt dat van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen geen sprake is en dat het juist zorgvuldig is dat verweerder deze mogelijkheid benoemt.

4.21    De voorzitter heeft (ook anderszins) niet kunnen vaststellen dat verweerder klager om geld heeft gevraagd naast de toevoeging. Dit klachtonderdeel wordt dan ook kennelijk ongegrond verklaard.

Ad klachtonderdeel 14

4.22    Klager verwijt verweerder dat hij zeer agressief is in zijn communicatie met klager. De voorzitter kan evenwel niet vaststellen dat verweerder agressief is geweest in zijn communicatie. Verweerder is wellicht direct en soms kortaf in zijn communicatie, maar meer dan dat is het niet. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is geen sprake. Dit klachtonderdeel wordt dan ook kennelijk ongegrond verklaard.

Ad klachtonderdeel 15

4.23    Klager verwijt verweerder dat hij onzorgvuldig is omgegaan met zaken op basis van toevoeging. Klager stelt dat verweerder de klant met een toevoeging verkeerd en oneerlijk voorlicht en de toevoeging in rekening brengt zonder de zaak te doen met de uitleg dat de toevoeging is verlopen, terwijl verweerder de toevoeging toch gedeclareerd heeft.

4.24    De voorzitter overweegt ook hier dat de bewijslast voor de klacht op klager rust. Klager maakt verweerder (ernstige) verwijten zonder die verwijten met stukken te onderbouwen. Dat verweerder onzorgvuldig is geweest en klager verkeerd of oneerlijk heeft voorgelicht is de voorzitter op basis van de overgelegde stukken niet gebleken. Evenmin is de voorzitter gebleken dat verweerder de toevoeging in rekening heeft gebracht zonder de zaak te doen. De voorzitter zal ook dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond verklaren.

Tot slot

4.25    Indien en voor zover klager heeft bedoeld ook nog andere klachten voor te leggen aan de tuchtrechter, geldt dat hij niet heeft voldaan aan zijn plicht als klager om de klacht duidelijk en ondubbelzinnig te formuleren.

4.26    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.F.J.N. van Osch, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op

1 maart 2021.

Griffier                                                                 Voorzitter

Bij afwezigheid van mr. C.M. van de Kamp is deze beslissing ondertekend door mr. M.M. Goldhoorn (griffier)

Verzonden d.d. 1 maart 2021