ECLI:NL:TADRARL:2021:302 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 20-682/AL/GLD
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2021:302 |
---|---|
Datum uitspraak: | 22-11-2021 |
Datum publicatie: | 25-01-2022 |
Zaaknummer(s): | 20-682/AL/GLD |
Onderwerp: | Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in overige hoedanigheden |
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Verweerder wordt beklaagd in zijn hoedanigheid van leidinggevende van de kantoorgenoot die de zaak van klaagster heeft behandeld. In de aan klaagster bij de opdracht ook overhandigde algemene voorwaarden is de kantoorklachtenprocedure genoemd, zodat klaagster daarvan op de hoogte kon zijn. Niet aannemelijk is geworden dat klaagster een formele klacht bij verweerder over zijn kantoorgenoot heeft ingediend in zijn hoedanigheid van (ook) klachtenfunctionaris heeft ingediend. Geen regel verplicht een advocaat/leidinggevende om op een beklagbrief over een kantoorgenoot ook zelf te reageren. Ongegrond. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 22 november
2021
in de zaak 20-682/AL/GLD
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 4 november 2019 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het
arrondissement Gelderland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 9 september 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K 19/140 van de
deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 4 oktober 2021. Daarbij was
verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op
de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 12.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en
de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klaagster is een vereniging van eigenaars. Het beheer van klaagster werd uitgevoerd
door BKS Beheer BV in de persoon van de heer S (hierna verder: de beheerder).
2.3 Op 23 augustus 2018 heeft klaagster zich tot het kantoor van verweerder gewend
voor rechtsbijstand in een geschil met bouwconcern BAM.
2.4 Per e-mail van 5 september 2018 heeft een kantoorgenoot van verweerder aan (de
vertegenwoordiger van) klaagster het volgende geschreven:
“Indien de kwestie tegen BAM meer (nieuwe) punten omvat, kan ik mij voorstellen dat de VvE het wenselijk acht om eerst een afspraak hier op kantoor te hebben om een en ander te bespreken. In dat geval zal ik samen met mevrouw [V] bij deze afspraak aanwezig zijn. Deze afspraak zal dan tegen vergoeding van uitsluitend het uurtarief (€ 250,- excl. btw) van mevrouw [V] plaatsvinden. Mijn uren worden dan niet in rekening gebracht. (…)
Voor de volledigheid voeg ik alvast de algemene voorwaarden die van toepassing bij. Indien de VvE akkoord is met bovengestelde voorwaarden, verneem ik graag een akkoord voor de afspraak op maandag 24 september aanstaande om 10:30 uur. (…).”
In de algemene voorwaarden is in artikel 8 de kantoorklachtenregeling opgenomen:
‘Bij eventuele klachten kan de opdrachtgever een beroep doen op de kantoorklachtenregeling door mondelinge en/of schriftelijke kennisgeving van de klacht bij de klachtenfunctionaris, te bereiken per e-mail (klachtenfunctionaris@[kantoornaam]) of telefonisch via het secretariaat [nummer]. De volledige klachtenregeling is op verzoek verkrijgbaar. Klachten als bedoeld in de kantoorklachtenregeling die na behandeling niet zijn opgelost kunnen worden voorgelegd aan de bevoegde rechter van het arrondissement Gelderland.”
2.5 Op 24 september 2018 heeft de hiervoor genoemde bespreking op het kantoor van
verweerder plaatsgevonden met een afvaardiging van de klaagster.
2.6 In de periode daarna tot april 2019 heeft mr. V klaagster bijgestaan in het geschil
met de BAM. Mr. V was toen in dienst bij de maatschap van het advocatenkantoor, waarvan
verweerder één van de partners is. Verweerder is, samen met mr. B, ook als klachtenfunctionaris
aangesteld.
2.7 Eind mei 2019 is namens klaagster een brief aan mr. V geschreven. Daarin heeft
klaagster zich beklaagd over de kwaliteit van de door mr. V verleende rechtsbijstand.
2.8 Mr. V heeft, na intern overleg met onder meer verweerder, schriftelijk inhoudelijk
richting klaagster gereageerd. In diezelfde periode is er regelmatig contact tussen
verweerder en de beheerder geweest.
2.9 Op 20 juni 2019 heeft mr. V de beheerder laten weten dat zij al inhoudelijk had
gereageerd op de brief van eind mei 2019 van klaagster.
2.10 Daarna heeft regelmatig (telefonisch en schriftelijk) contact plaatsgevonden
tussen verweerder en de beheerder over de twee nog openstaande declaraties van klaagster.
2.11 Per e-mail van 27 augustus 2019 heeft verweerder aan de beheerder laten weten
dat indien de declaraties niet alsnog door klaagster worden voldaan, hij een incassoprocedure
jegens klaagster zal starten.
2.12 Op 2 september 2019 heeft verweerder via de beheerder een ongedateerde brief
van het bestuur van klaagster ontvangen. In die brief heeft het bestuur van klaagster
zijn verbazing uitgesproken over de door verweerder aangekondigde incassoprocedure.
Volgens klaagster diende verweerder zelf eerst nog inhoudelijk te reageren op hun
brief van eind mei 2019 aan mr. V. Ook heeft het bestuur zich in deze brief beklaagd
dat het op de kantoorwebsite de klachtenprocedure niet kon vinden en over het feit
dat het geen reactie had ontvangen op het via de kantoorwebsite verzonden contactformulier.
2.13 In de loop van de middag van 2 september 2019 heeft verweerder naar aanleiding
van de van het bestuur van klaagster ontvangen brief telefonisch contact met de beheerder
opgenomen en de bestuurder meegedeeld dat hij de incassoprocedure tegen klaagster
in gang ging zetten. Kort daarna heeft de beheerder namens klaagster aan verweerder
laten weten dat de openstaande declaraties betaald zouden worden, wat is gebeurd.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) als kennelijk beslissingsbevoegde leidinggevende niet gezorgd te hebben voor een
adequate klachtenprocedure dan wel klachten- of geschilleninstantie, terwijl de klachtenregeling
op de kantoorwebsite niet te vinden was;
b) als kennelijk beslissingsbevoegde leidinggevende op geen enkele wijze inhoudelijk
te reageren op de klachten van klaagster over de onvoldoende kwaliteit van de door
mr. V aan klaagster verleende dienstverlening, maar enkel met de beheerder van klaagster
over zijn openstaande declaraties te spreken.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.
Klachtonderdeel a)
4.2 Volgens verweerder is onjuist dat niet is gezorgd voor een adequate kantoorklachtenregeling.
In artikel 8 van de algemene voorwaarden wordt verwezen naar hun kantoorklachtenregeling.
Op 5 september 2018 heeft een kantoorgenoot de vertegenwoordiger van klaagster bericht
wat het uurtarief van mr. V was en heeft tevens de algemene voorwaarden toegezonden
die op de verstrekte opdracht van toepassing zijn geweest. Daarnaast was en is de
kantoorklachtenregeling ook terug te vinden op de kantoorwebsite.
4.3 Verweerder betwist verder dat via de kantoorwebsite een contactformulier van klaagster
is ontvangen op het algemene kantoormailadres met een verzoek om informatie over de
kantoorklachtenprocedure. Ook in de contacten met zijn contactpersoon, de beheerder,
is niet gevraagd naar de klachtprocedure bij zijn kantoor, aldus verweerder.
Klachtonderdeel b)
4.4 Volgens verweerder heeft de beheerder in juni 2019 contact met hem opgenomen met
het bericht dat klaagster kennelijk niet tevreden was over de inhoudelijke dienstverlening
van mr. V. Ook is hem toen gevraagd of de openstaande declaraties van klaagster gematigd
konden worden. Verweerder heeft daarop aan de beheerder laten weten dat klaagster
de inhoudelijke klachten met mr. V moest bespreken en dat er geen reden voor matiging
van de declaraties was. Op de reactie van de beheerder dat (het bestuur van) klaagster
alleen met de leidinggevenden van mr. V wilde praten, heeft hij herhaald dat het praktischer
en efficiënter was om de kennelijk bestaande onvrede met hun advocaat zelf te bespreken.
4.5 Verweerder stelt dat mr. V rond die tijd, na intern overleg ook met hem, inhoudelijk
heeft gereageerd op de brief van mei 2019 van klaagster. Dat heeft mr. V op 20 juni
2019 ook nog aan de beheerder laten weten. Van de beheerder heeft hij daarna geen
enkel signaal meer ontvangen dat er nog altijd onvrede bij klaagster was, zodat hij
dat punt als afgehandeld heeft beschouwd. In zijn daaropvolgende contacten met de
beheerder is het alleen nog gegaan over de twee nog openstaande declaraties van klaagster.
5 BEOORDELING
5.1 De raad stelt vast dat verweerder in de onderhavige zaak niet is opgetreden als
de belangenbehartiger van klaagster, maar dat klager zich tot verweerder heeft gewend
als leidinggevende van mr. V, de advocaat die de zaak van klaagster heeft behandeld.
Volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline blijft het advocatentuchtrecht
gelden ook voor een advocaat die in een andere hoedanigheid optreedt. Indien de advocaat
zich bij de vervulling van die andere hoedanigheid zodanig gedraagt (dan wel misdraagt)
dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt ondermijnd, zal in het algemeen
sprake zijn van een handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat
betaamt, waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.
5.2 De raad zal de vraag moeten beantwoorden of de gedragingen van verweerder bij
de vervulling van zijn taak als leidinggevende van mr. V op zichzelf beoordeeld zodanig
ernstig zijn, dat sprake is van een schending van het vertrouwen in de advocatuur.
Daarvan is de raad niet gebleken. Meer in het bijzonder overweegt de raad naar aanleiding
van de verschillende klachtonderdelen als volgt.
Klachtonderdeel a)
5.3 De juistheid van het verwijt dat verweerder als leidinggevende van mr. V niet
voor een adequate klachtenprocedure c.q. geschilleninstantie heeft gezorgd is, tegenover
de gemotiveerde betwisting daarvan door verweerder, niet komen vast te staan. Een
adequate klachtenprocedure bestaat immers wel op het kantoor van verweerder en wordt
genoemd in artikel 8 van de algemene voorwaarden. In het midden kan blijven of de
klachtenprocedure ook duidelijk vindbaar op de kantoorwebsite is nu onbetwist vaststaat
dat de algemene voorwaarden door een kantoorgenoot aan klaagster zijn gemaild. Dat
betekent dat klaagster met de inhoud van de kantoorklachtenprocedure van het kantoor
van verweerder bekend had kunnen zijn. Dat klaagster of haar beheerder bij verweerder,
of bij iemand anders van zijn kantoor, heeft verzocht om toezending van de volledige
klachtenregeling kan de raad, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door verweerder,
niet vaststellen.
5.4 Op grond van het voorgaande treft verweerder naar het oordeel van de raad in deze
geen tuchtrechtelijk verwijt, zodat de raad klachtonderdeel a) ongegrond zal verklaren.
Klachtonderdeel b)
5.5 Verweerder heeft aangevoerd dat hij van zijn (enige) contactpersoon bij klaagster,
de beheerder, in juni 2019 had vernomen dat in mei 2019 een brief door klaagster aan
mr. V was gestuurd vanwege onvrede over haar werkzaamheden. Verweerder heeft de beheerder
doorverwezen naar mr. V en mocht dat naar het oordeel van de raad ook zo doen. Geen
regel verplicht een advocaat/leidinggevende om op een dergelijke beklagbrief ook zelf
inhoudelijk te reageren. De raad is gebleken dat verweerder deze kwestie van klaagster
daarna op zorgvuldige wijze heeft aangepakt. Intern heeft hij zijn medewerkster begeleid
bij het opstellen van haar inhoudelijke reactie op de aan haar gerichte brief en die
brief is door mr. V zowel aan klaagster en de beheerder gestuurd. Verweerder heeft
onweersproken gesteld dat hij daarna van de beheerder heeft begrepen dat hij niets
meer hoefde te doen met de eerdere onvrede van klaagster over mr. V., zodat hij ervan
uit mocht gaan dat van hem op dat punt verder geen actie meer werd verlangd.
5.6 Voor de raad is uit de stukken en het verhandelde niet aannemelijk geworden dat
door klaagster een formele klacht over mr. V bij verweerder in zijn hoedanigheid van
klachtenfunctionaris is ingediend, zodat daarover niet behoeft te worden beslist.
5.7 Op grond van vorenstaande omstandigheden is de raad niet gebleken dat verweerder
zich in zijn hoedanigheid van leidinggevende dusdanig heeft misdragen dat daardoor
het vertrouwen in de advocatuur is ondermijnd. Nu van een tuchtrechtelijk verwijtbaar
handelen door verweerder geen sprake is geweest, zal de raad ook klachtonderdeel b)
ongegrond verklaren.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht ongegrond.
Aldus beslist door mr. M.H. van der Lecq, voorzitter, mrs. A.C.H. Jansen, W.W. Korteweg,
leden, bijgestaan door de griffier en uitgesproken in het openbaar op 22 november
2021.
griffier voorzitter
Verzonden d.d. 22 november 2021