ECLI:NL:TADRARL:2021:300 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 20-631/AL/MN

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2021:300
Datum uitspraak: 05-07-2021
Datum publicatie: 25-01-2022
Zaaknummer(s): 20-631/AL/MN
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen: Beslissing op verzet
Inhoudsindicatie: Verzetbeslissing. Verzet ongegrond. 

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 5 juli 2021
in de zaak 20-631/AL/MN
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 4 januari 2021 op de klacht van:

klaagster
gemachtigde: Mr. S.
over
verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 15 januari 2020 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Op 20 augustus 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z 1066934/MV van de deken ontvangen.
1.3 Bij beslissing van 4 januari 2021 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Deze beslissing is op diezelfde datum verzonden aan partijen.
1.4 Op 26 januari 2021 heeft de gemachtigde namens klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De raad heeft het verzetschrift op 29 januari 2021 ontvangen.
1.5 Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 28 mei 2021. Daarbij waren namens klaagster haar directeur en gemachtigde aanwezig. Ook verweerster was aanwezig.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en van het verzetschrift.  Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mail met bijlagen van verweerster van 14 mei 2021.

2 VERZET
2.1 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in:
a) ten onrechte heeft de voorzitter onder 4.2 geoordeeld dat verweerster jegens klaagster niet de grenzen heeft overschreden van de haar toekomende vrijheid als advocaat van de wederpartij van klaagster door te miskennen dat verweerster nooit aan de rechtbank haar eigen derdengeldenrekening had mogen aanbieden voor betaling aan de ontbonden huwelijksgemeenschap in de langlopende echtscheidingsprocedure tussen partijen, waarin verweerster optrad voor de wederpartij van klaagster. Een advocaat behoort immers gebruik van een derdenrekening slechts behoedzaam aan te bieden en verweerster had dat in dit geval niet had mogen doen. Zij heeft dat echter weloverwogen wel gedaan zonder daarin haar eigen verantwoordelijkheid te nemen;
b) ten onrechte heeft de voorzitter dan ook de beoordelingsmaatstaf ‘advocaat van de wederpartij’ gehanteerd, waarmee de voorzitter heeft miskend dat verweerster zich door haar aanbod als bedoeld onder a) juist in de positie heeft gemanoeuvreerd dat zij daardoor partijdig belangenbehartiger van de (deelgenoten in de) gemeenschap van goederen werd, dus ook van (de DGA van) klaagster. Ondanks tijdige betaling op de derdengeldenrekening heeft verweerster het vonnis van de rechtbank aan klaagster laten betekenen als enerzijds op dat moment de ‘gemeenschappelijke advocaat’ van partijen, maar anderzijds ook nog altijd als de advocaat van de wederpartij van klaagster in de nog altijd voortdurende ernstige echtscheidingszaak tussen die partijen;
c) ten onrechte heeft de voorzitter voorts miskend dat verweerster met haar handelen zoals onder a) en b) omschreven in strijd met de artikelen 6.19 tot en met 6.23 van de Verordening op de advocatuur heeft gehandeld. Verweerster heeft bovendien klaagster niet op eigen initiatief en op behoorlijke wijze op de hoogte gehouden van de op de derdengeldenrekening ontvangen gelden en gemeld waar die gelden op welk moment en onder welke omstandigheden aan welke personen zouden worden uitbetaald.
2.2 Tegen de vaststaande feiten en de klachtomschrijving komt klaagster in verzet niet op.

3 FEITEN EN KLACHT
Voor de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter.

4 BEOORDELING
4.1 Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten.
4.2 De raad is van oordeel dat de door klaagster aangevoerde verzetgronden niet slagen; de voorzitter heeft bij de beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en heeft rekening gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval. Hij heeft de klacht dus terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden.
4.3 Omdat het verzet tegen de beslissing van de voorzitter ook verder geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor nader onderzoek naar de klacht. De raad zal het verzet daarom ongegrond verklaren.

BESLISSING
De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. A.E. Zweers, voorzitter, mrs. G.H.H. Kerkhof, H.J. Voors, leden, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 5 juli 2021.

Griffier                          Voorzitter

Verzonden d.d. 5 juli 2021