ECLI:NL:TADRARL:2021:298 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 19-472/AL/MN

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2021:298
Datum uitspraak: 01-11-2021
Datum publicatie: 25-01-2022
Zaaknummer(s): 19-472/AL/MN
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Klacht over eigen advocaat. Verweerster is voor klager slecht bereikbaar geweest, heeft hem onvoldoende op de hoogte gehouden van de stand van zaken, heeft hem pas na een zitting daarover ingelicht en uitspraken onaanvaardbaar laat doorgestuurd. Alhoewel gezien de ernst van de gegrond verklaarde klachten een voorwaardelijke schorsing is overwogen, verweerster heeft haar eigen omstandigheden langdurig laten prevaleren boven de zorgplicht jegens klager, wordt gezien haar opstelling en het hervonden vertrouwen van klager in haar, volstaan met een berisping. 

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 1 november 2021
in de zaak 19-472/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:

klager
over
verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 5 december 2018 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Op 18 juli 2019 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z 744777/MV/sd van de deken ontvangen.
1.3 Door de omstandigheden rondom Covid-19 is de op 23 maart 2020 geplande zitting van de raad in deze klachtzaak geannuleerd. Per e-mail van 5 juni 2020 is door klager ingestemd met de schriftelijke afdoening door de raad van deze klachtzaak. Verweerster heeft daar vervolgens ook mee ingestemd. Daarbij is door beide partijen afstand gedaan van het recht op een zitting. Partijen zijn door de raad in de gelegenheid gesteld om nog een nadere schriftelijke toelichting te geven, maar hebben van die mogelijkheid geen gebruik gemaakt. Door interne miscommunicatie binnen de raad is de klachtzaak te lang blijven liggen waarvoor per e-mail van 5 augustus 2021 aan partijen excuses is aangeboden. 
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de in de aanbiedingsbrief en op de inventarislijst genoemde bijlagen.

2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
2.2 Klager is woonachtig in de Filipijnen. Verweerster heeft hem bijgestaan in een alimentatieprocedure en in een verdelingsprocedure in eerste aanleg en in hoger beroep.
2.3 Per e-mail van 24 mei 2018 heeft klager verweerster onder meer nadere informatie gegeven over zijn stripcollectie in verband met de lopende procedure en haar gemeld niet akkoord te gaan met het voorstel van zijn ex-partner.
2.4 Per e-mail van 12 augustus 2018 heeft klager onder meer het volgende aan verweerster geschreven:

“Eind mei !!!! heb ik je een e-mail gestuurd en ik heb nog geen reactie mogen ontvangen. Ook ben ik niet op de hoogte van de uitspraak van de rechter in de laatste rechtzaak. Dat kan natuurlijk niet. Ik ben nog steeds bezig een aantal verklaringen te verkrijgen van mensen die verklaren dat er wel degelijk strips waren. Echter er hebben een of twee mensen afgehaakt omdat ze wilden weten hoe zo’n verklaring er uit moet zien en wat er in moet staan. Dat is wat ik je in mei heb gevraagd. Zou je aub antwoord willen geven en mij willen informeren over de voortgang.”

2.5 Per e-mail van 18 augustus 2018 aan verweerster heeft klager zich afgevraagd hoe hij met haar in contact moet komen na haar maandenlange stilzwijgen en heeft gemeld dat hij overweegt om een klacht tegen haar in te dienen.
2.6 Per e-mail van 22 augustus 2018 heeft klager bij het kantoor van verweerster een klacht over verweerster ingediend en het kantoor aansprakelijk gesteld voor zijn financieel nadeel.
2.7 Per e-mail van 27 augustus 2018 heeft de compagnon van verweerster aan klager laten weten dat hij de klacht van klager van 22 augustus 2018 met verweerster had besproken en dat zij daarop diezelfde week nog zal reageren.
2.8 Bij haar e-mail van 31 augustus 2018 aan klager heeft verweerster in de verdelingskwestie een al op 13 juni 2018 gewezen beschikking als bijlage meegezonden. In haar e-mail heeft zij klager het volgende geschreven:

“Ik heb verzaakt, waarvoor mijn excuses. De afgelopen periode is het op kantoor een gekkenhuis geweest. (…) Daarnaast heb ik in de privésfeer een crisis gehad. Hier had jij natuurlijk niet de dupe van mogen worden, maar ik wil je uitleggen waarom het zo gelopen is.

De rechtbank heeft in de verdelingskwestie een vonnis gewezen. (…) Ik heb je al eerder aangekondigd dat ik verwachtte dat de uitkomst zo zou zijn. Ik kan hoger beroep namens jou aantekenen, maar het is moeilijk te voorspellen of jou dat uiteindelijk meer gaat opleveren. (…)

Voorts heeft de zitting in de alimentatiezaak twee weken geleden plaatsgevonden. Ik heb jou voorafgaand aan die zitting nog geprobeerd te bereiken en ook tijdens de zitting nog. Dat laatste op verzoek van de rechter die de zaak behandelt. Dat is helaas niet gelukt. De rechter heeft nog geen uitspraak gedaan, maar zij wilde weten of er van jouw kant bereidheid was om tot een minnelijke regeling te komen. (…).

Ik weet niet hoe jij er inmiddels instaat, of jij wil proberen om tot een eindregeling te komen of dat jij nog verder wil gaan met bijvoorbeeld het hoger beroep. Als jij dat zou willen en als we dat kunnen plannen, zou ik je volgende week graag telefonisch willen spreken. (…).”

2.9 Per e-mail van 12 december 2018 heeft de secretaresse van verweerster aan klager de beschikking van 11 september 2018 van de rechtbank inzake de alimentatieprocedure toegezonden, zonder nadere toelichting.
2.10 Per e-mail van 21 december 2018 heeft verweerster klager onder meer geschreven:

“Ik heb kennisgenomen van de klacht die jij tegen mij hebt ingediend en ik kan niet anders zeggen dan dat je gelijk hebt. Ik ben onvoldoende bereikbaar geweest voor je en ik heb je onvoldoende op de hoogte heb gehouden van de zaken die voor jou lopen. Dat jij mij hier al vaker op hebt moeten wijzen, maakt dat ik me dit nog meer aantrek. Ik begrijp dat je in mij teleurgesteld bent. (…)

Voor wat betreft de (lopende) procedures bericht ik je als volgt.

Ik heb op 12 september 2018 namens jou hoger beroep aangetekend tegen het vonnis van 13 juni 2018 van de rechtbank Rotterdam met betrekking tot de boedelverdeling. (…)

Wij hebben het vonnis al inhoudelijk besproken en jij hebt mij begin oktober jl. een mail gestuurd met jouw opmerkingen over het vonnis. (…)

Voorts heb jij inmiddels de beschikking van rechtbank Breda met betrekking tot de wijziging van de partneralimentatie ontvangen. De rechtbank heeft de partneralimentatie met ingang van 1 december 2010 op nihil gesteld. Vanaf die datum ben jij haar dus geen partneralimentatie meer verschuldigd. De rechtbank heeft het verzoek dat ik namens jou heb ingediend dus volledig toegewezen. (…) Wat mij betreft is dit dan ook een heel goed resultaat. (…)

Ik vertrouw erop je voor dit moment voldoende te hebben geïnformeerd. Ik hoop dat ik ons contact kan herstellen en we vanaf nu een goede samenwerking zullen hebben.”

2.11 Op 11 maart 2019 heeft in de hoger beroep procedure een comparitie van partijen plaatsgevonden. Verweerster is daarbij voor klager opgetreden.

3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) slecht bereikbaar te zijn;
b) klager niet te informeren omtrent de uitspraak van de rechtbank in de alimentatie procedure;
c) klager niet te informeren omtrent de status van de hoger beroep procedure inzake de boedelverdeling;
d) niet te reageren op de door klager per e-mail op 22 augustus 2018 ingediende klacht.

4 VERWEER
Klachtonderdelen a) tot en met c)
4.1 Verweerster erkent dat zij slecht bereikbaar voor klager is geweest en dat zij hem onvoldoende op de hoogte heeft gehouden van de ontwikkelingen in de zaken die zij voor hem heeft gedaan. Op 31 augustus 2018, en opnieuw in haar e-mail van 21 december 2018, heeft zij daarvoor haar excuses aan klager aangeboden en hem uitgelegd waarom het zo is gelopen. Verweerster ziet in dat zij anders had moeten handelen.
4.2 Bij haar e-mail van 31 augustus 2018 heeft zij aan klager de beschikking in de verdelingskwestie gemaild en heeft zij hem ingelicht over de kansen en risico’s van het instellen van hoger beroep daartegen. Op 12 september 2018 heeft zij namens klager hoger beroep ingesteld. Begin oktober 2018 heeft klager haar een e-mail gestuurd met zijn reactie op de uitspraak en is de uitspraak door hen besproken. Dat dit zo is gegaan, blijkt volgens verweerster uit haar e-mail van 21 december 2018 aan klager. Daarin heeft zij klager verder laten weten dat het gerechtshof een comparitie van partijen zal bepalen. Zij is bij die comparitie op 11 maart 2019 ook aanwezig geweest.
4.3 Op 12 december 2018 heeft haar secretaresse de beschikking in de alimentatiekwestie aan klager gestuurd.
Klachtonderdeel d)
4.4 Verweerster stelt dat zij klager heeft laten weten dat zij zijn klacht van 22 augustus 2018 met haar toenmalige werkgever, inmiddels compagnon, heeft besproken en dat hij haar heeft aangesproken op haar gedrag. Dat blijkt zo ook uit de e-mail van 27 augustus 2018 van haar compagnon aan klager. Ze heeft intern besproken hoe zij haar handelen in de toekomst kan verbeteren qua bereikbaarheid en het informeren van cliënten over de stand van zaken. Op 31 augustus 2018 heeft zij meteen gereageerd op zijn klacht. Ook in haar e-mail van 21 december 2018 is zij daar opnieuw op teruggekomen, aldus verweerster.

5 BEOORDELING
5.1 In deze zaak staat de vraag centraal of verweerster de zaken van klager heeft behandeld met voldoende zorg voor de belangen van klager, als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. De raad neemt bij de beoordeling het volgende in aanmerking.
5.2 De raad hanteert als uitgangspunt dat de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor de advocaat bij de behandeling van de zaak kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan, zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (HvD 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32).
5.3 Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. De raad toetst daarom of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijke handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (HvD 3 april 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:80).
5.4 Voorts geldt dat de tuchtrechter bij de toetsing aan de normen die uit artikel 46 Advocatenwet volgen, niet gebonden is aan de gedragsregels maar dat die regels gezien het open karakter van de wettelijke normen ter invulling van deze normen wel van belang zijn.
Klachtonderdelen a) tot en met c)
5.5 Naar het oordeel van de raad heeft het handelen van verweerster niet voldaan aan de van haar als advocaat te verwachten kwaliteitseisen zoals hiervoor omschreven. Uit de overgelegde correspondentie, voor zover relevant opgenomen onder de feiten hiervoor, is de raad gebleken dat verweerster voor klager slecht bereikbaar is geweest en klager onvoldoende op de hoogte heeft gehouden van de stand van zaken in zijn zaken. Verweerster heeft dit ook erkend. Verweerster is daarnaast ook in haar zorg jegens klager tekortgeschoten door in haar e mail van 31 augustus 2018 aan klager te laten weten dat twee weken daarvoor een zitting in de alimentatieprocedure had plaatsgevonden, waarover zij klager kennelijk niet eerder had ingelicht. Daarnaast heeft verweerster onaanvaardbaar lang gewacht met het doorsturen van uitspraken in de zaken die zij voor klager behandelde waardoor zij klager onnodig lang in onzekerheid heeft gelaten. De beschikking in de boedelverdeling van 13 juni 2018 heeft zij pas op 31 augustus 2018 aan klager gemaild. De beschikking van 11 september 2018 in de alimentatieprocedure heeft verweerster drie maanden laten liggen en pas op 12 december 2018 door haar secretaresse aan klager laten mailen.
5.6 Op grond van het voorgaande is de raad van oordeel dat verweerster de belangen van klager met onvoldoende zorg heeft behartigd. Daarmee heeft zij tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens klager gehandeld. De raad zal de klachtonderdelen a), b) en c) gegrond verklaren.
Klachtonderdeel d)
5.7 Naar het oordeel van de raad heeft verweerster zowel met haar e-mail van 31 augustus 2018 als met haar e-mail van 21 december 2018 inhoudelijk gereageerd op de kantoorklacht van klager van 22 augustus 2018. Volgens klager heeft het kantoor van verweerster die klachtafhandeling ook niet goed opgepakt. Over deze aanvullende klacht kan door de raad nu niet worden geoordeeld, omdat die klacht geen onderdeel is geweest van het onderzoek van de deken in de onderhavige klacht.
5.8 Nu de feitelijke grondslag aan dit klachtonderdeel ontbreekt, wordt klachtonderdeel d) ongegrond verklaard.

6 MAATREGEL
6.1 Gezien de ernst van de gegrond verklaarde klachten heeft de raad de maatregel van voorwaardelijke schorsing van verweerster in de praktijkuitoefening overwogen. Verweerster heeft immers de zorg over haar eigen omstandigheden, zowel zakelijk als privé, gedurende langere tijd laten prevaleren boven de zorgplicht die zij jegens klager had. Klager heeft verweerster in haar drukke periode herhaaldelijk gevraagd om hem te informeren over zijn zaken en ook dat signaal heeft verweerster niet opgepakt. Ook na indiening door klager van zijn klacht bij haar kantoor op 22 augustus 2018 en haar excuses in haar e-mail van 31 augustus 2018 heeft verweerster de alimentatiebeschikking van kort daarna, van 11 september 2018, pas op 12 december 2018 aan klager laten doorsturen.
6.2 De raad ziet om de navolgende reden toch aanleiding om te volstaan met oplegging van een maatregel van berisping aan verweerster. Uit de stukken is de raad gebleken dat verweerster heeft ingezien dat haar handelwijze jegens klager niet toelaatbaar is geweest en dat zij haar werkwijze daarin moet veranderen. Blijkens haar e-mail van 21 december 2018 aan klager heeft zij opnieuw haar excuses gemaakt en haar werkzaamheden voor klager daarna met grote inzet opgepakt. Nu klager zijn vertrouwen in verweerster daarna heeft hervonden, zeker ook vanwege de erkenning door verweerster van haar gemaakte fouten, is de raad van oordeel dat in deze omstandigheden met een maatregel van berisping kan worden volstaan. 

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
b) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerster moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder a) en b) genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer 19-472/AL/MN.

BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdelen a), b) en c) gegrond;
- verklaart klachtonderdeel d) ongegrond;
- legt aan verweerster de maatregel van berisping op;
- veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.1;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3.

Aldus beslist door mr. A.R. Creutzberg, voorzitter, mrs. E.J.C. de Jong, W.W. Korteweg, P.J.F.M. de Kerf, M.J.J.M. van Roosmalen, leden, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 1 november 2021.

griffier                            voorzitter

Verzonden d.d. 1 november 2021