ECLI:NL:TADRARL:2021:290 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 21-018/Al/MN

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2021:290
Datum uitspraak: 15-11-2021
Datum publicatie: 12-01-2022
Zaaknummer(s): 21-018/Al/MN
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Klacht tegen advocaat van de wederpartij. Verweerster heeft zich onnodig grievend uitgelaten, als bedoeld in Gedragsregel 7, door in haar appelschrift zonder verdere feitelijke onderbouwing opnieuw te suggereren dat sprake is van onder meer psychopathie, terwijl uit de onderzoeken in eerste aanleg niets in die richting naar voren is gekomen. Klacht deels gegrond. Waarschuwing.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 15 november 2021
in de zaak 21-018/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:

klager
over
verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1    Op 27 maart 2020 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2    Op 11 januari 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z 1105785/MV/SD van de deken ontvangen.
1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 6 september 2021. Daarbij waren klager en verweerster aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 9. Ook heeft de raad kennisgenomen van het e-mailbericht met bijlagen van verweerster van 23 augustus 2021 en het e-mailbericht met bijlage van verweerster van 30 augustus 2021.

2    FEITEN
2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2    Klager en zijn ex-partner (hierna: de vrouw) hebben diverse procedures gevoerd inzake onder meer de zorgregeling met betrekking tot hun minderjarige kinderen. Verweerster heeft opgetreden als advocaat van de vrouw.
2.3    Klager heeft op 16 juni 2014 bij de rechtbank Amsterdam een verzoekschrift ingediend met diverse verzoeken ten aanzien van het gezag en de zorg- en opvoedingstaken van hun kinderen.
2.4    Bij beschikking van 5 november 2014 heeft de rechtbank Amsterdam op verzoek van de vrouw een persoonlijkheidsonderzoek naar de beide partners door een deskundige gelast en onderzoeksvragen vastgesteld. Het psychologisch onderzoek is uitgevoerd door psycholoog drs. W. Zij heeft in haar rapport geconcludeerd dat er geen indicaties zijn voor een psychiatrisch onderzoek bij klager.
2.5    De rechtbank heeft in haar beschikking van 24 februari 2016 geconstateerd dat door psycholoog drs. W niet, althans niet volledig, is voldaan aan de oorspronkelijke opdracht en dat daarom een psychiatrisch onderzoek dient plaats te vinden. Psychiater dr. S. heeft vervolgens een psychiatrisch onderzoek bij klager verricht.
2.6    Naar aanleiding van het psychiatrisch rapport van psychiater S. heeft verweerster de rechtbank verzocht opnieuw een deskundigenonderzoek ten aanzien van klager te bevelen, omdat is verzuimd om het complete dossier aan psychiater S. te doen toekomen. De rechtbank Amsterdam heeft in de beschikking van 20 april 2017 dit verzoek afgewezen. Verder heeft de rechtbank de conclusie van psychiater S. overgenomen dat er ten aanzien van klager geen aanwijzingen zijn voor enigerlei psychiatrische symptomen of persoonlijkheidsproblematiek. Vervolgens heeft de rechtbank bepaald dat partijen gezamenlijk met de uitoefening van het gezag worden belast en heeft zij een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken bepaald.
2.7    Verweerster heeft namens de vrouw bij appelschrift van 19 juli 2017 beroep ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam tegen de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 20 april 2017.
2.8    Het hof Amsterdam heeft bij tussenbeschikking van 27 februari 2018 psychiater S. als deskundige benoemd om een aanvullend deskundigenbericht uit te brengen.
2.9    Op 25 juni 2018 heeft verweerster een wrakingsverzoek ingediend tegen de raadsheren van het gerechtshof Amsterdam. De wrakingskamer van het gerechtshof Amsterdam heeft op 6 december 2018 de cliënte van verweerster niet-ontvankelijk verklaard in haar wrakingsverzoek.
2.10    De mondelinge behandeling van de zaak bij het gerechtshof Amsterdam is op 15 maart 2019 voortgezet. De vrouw was bij deze zitting niet aanwezig. Op verzoek van verweerster heeft het hof besloten de inhoud van de zaak tijdens die zitting niet te bespreken en in een tussenbeschikking te beslissen over de punten die voorlagen met betrekking tot het deskundigenrapport van psychiater S.
2.11    In de beschikking van 23 april 2019 heeft het hof Amsterdam het verzoek van verweerster om het deskundigenrapport en het aanvullende deskundigenrapport van psychiater S. buiten beschouwing te laten en een nieuw psychiatrisch onderzoek te gelasten, afgewezen. Verder heeft het hof bepaald dat de mondelinge behandeling zal worden voortgezet op een nader te bepalen datum.
2.12    Op 5 november 2019 heeft bij het hof Amsterdam de inhoudelijke behandeling van de zaak plaatsgevonden.
2.13    Op 16 december 2019 heeft verweerster namens haar cliënte een wrakingsverzoek ingediend tegen de raadsheren van het gerechtshof Amsterdam. Bij beslissing van 17 februari 2020 heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking afgewezen. De wrakingskamer heeft het verzoek van de raadsheren om te bepalen dat een volgend wrakingsverzoek niet in behandeling genomen zal worden, afgewezen.
2.14    Het gerechtshof Amsterdam heeft in maart 2020 einduitspraak gedaan.

3    KLACHT
3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a)    Zich onnodig grievend uit te laten door middel van beschuldigingen van grensoverschrijdend gedrag c.q. misbruik (met verwijzing naar Robert M.) en psychopathie.
Toelichting
Klager is van mening dat verweerster zich onnodig grievend heeft uitgelaten in haar appelschrift van 19 juli 2017 door hem daarin valselijk te beschuldigen van grensoverschrijdend gedrag en psychopathie, terwijl psychologische en psychiatrische onderzoeken in eerste aanleg hadden uitgewezen dat hiervan geen sprake was. Tevens heeft klager het als onnodig grievend ervaren dat verweerster een artikel over Robert M., die kinderen seksueel heeft misbruikt, heeft ingebracht in de procedure. Dit artikel is namelijk op 30 maart 2015 door de  rechtbank Amsterdam ontvangen. Klager heeft aangevoerd dat deze ernstige beschuldigingen voor hem en zijn kinderen de afgelopen jaren zeer belastend zijn geweest.
b)    Misbruik te maken van het procesrecht door twee keer een wrakingsverzoek in te dienen.
Toelichting
Klager is van mening dat verweerster vanaf het eerste moment alle mogelijkheden heeft benut om de procedures en onderzoeken zo lang mogelijk te rekken, met als enige doel om de beperkte omgang tussen klager en de kinderen zo lang mogelijk in stand te houden. Ook de wrakingsverzoeken zijn met dit doel ingediend.
c)    Zich een dag voor de zitting ziek te melden en de advocaat van klager daarover niet gelijktijdig in te lichten.
Toelichting
Klager heeft verwezen naar een e-mailbericht van 13 september 2019 waarin zijn advocaat heeft aangegeven dat hij niet gelijktijdig met het gerechtshof Amsterdam door verweerster is geïnformeerd over haar verzoek om uitstel. Verweerster heeft in haar e mailbericht van 13 september 2019 aan de advocaat van klager verwezen naar een fax hierover, maar hij heeft deze fax nooit ontvangen.
d)    Haar cliënte niet mee te nemen naar een zitting voor een inhoudelijke behandeling omdat verweerster ervan uit was gegaan dat het een regiezitting betrof, als gevolg waarvan de zitting werd uitgesteld.
Toelichting
Verweerster is er ten onrechte van uitgegaan dat de zitting van het gerechtshof Amsterdam van 15 maart 2019 een regiezitting betrof. De voorzitter heeft ook tijdens de zitting laten weten verbaasd te zijn dat de vrouw er niet was. Het hof is derhalve van plan geweest om de zaak op 15 maart 2019 inhoudelijk te behandelen. Door de handelwijze van verweerster is weer verdere vertraging in de zaak ontstaan.

4    VERWEER
4.1    Verweerster heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.
Klachtonderdeel a)
Verweerster heeft naar voren gebracht dat een zaak als de onderhavige alleen goed voor het voetlicht kan worden gebracht als de vermoedens van haar cliënte benoemd worden. Het gaat om vermoedens waarvan bekend is dat als ze kloppen, het ingewikkeld is om de problematiek boven water te krijgen. Inherent hieraan is dat het voor een wederpartij ingewikkeld is om dit soort zaken zwart op wit op papier te zien staan. Dat ontslaat verweerster evenwel niet van haar plicht een zaak als deze naar beste kunnen voor haar cliënte te behartigen. Verder heeft verweerster erop gewezen dat haar uitlatingen niet als onnodig grievend kunnen worden opgevat, aangezien uit de stukken blijkt dat de toon van verweerster aanzienlijk genuanceerder is geweest dan de toon van de advocaat van klager. Voor wat betreft het artikel van Robert M., heeft verweerster aangevoerd dat zij zich niet kan herinneren dat zij dit artikel in het geding heeft gebracht en dat dit ook niet blijkt uit het door haar overgelegde roljournaal.
Klachtonderdeel b)
4.2    Verweerster heeft aangevoerd dat zij zich beide keren genoodzaakt heeft gezien om een wrakingsverzoek in te dienen. Zij heeft het eerste wrakingsverzoek ingediend omdat het gerechtshof niet reageerde op haar diverse verzoeken om zich uit te laten over een omissie van de deskundige, terwijl een zitting gepland was. De reden voor het tweede wrakingsverzoek was dat verweerster het gerechtshof meermaals om een proces-verbaal van de zitting had verzocht en een verzoek om een extra zitting had gedaan, zonder dat het gerechtshof hierop heeft gereageerd.
Klachtonderdeel c)
4.3    Verweerster heeft betwist dat zij de advocaat van klager niet gelijktijdig met het gerechtshof heeft bericht over haar ziekmelding. Zij heeft daarvoor verwezen naar het door haar overgelegde faxbericht van 12 september 2019 aan de advocaat van klager.
Klachtonderdeel d)
4.4    Verweerster heeft aangevoerd dat zij ervan is uitgegaan dat de zitting van 15 maart 2019 een regiezitting zou zijn op basis van de schriftelijke reactie van de raadsheren op haar eerste wrakingsverzoek. De aanwezigheid van haar cliënte was om die reden niet noodzakelijk. Ter zitting bleek dat de nieuwe voorzitter het niet zo nauw nam met de tekst van zijn voorganger en hij ontstemd was over het feit dat haar cliënte niet aanwezig was, maar uiteindelijk heeft het hof wel besloten om een regiezitting te houden.

5    BEOORDELING
5.1    Allereerst stelt de raad vast dat het gaat om een handelen van de advocaat van de wederpartij van klager. Volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline komt aan een advocaat van de wederpartij van klager een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder redelijk doel. De raad zal het optreden van verweerster derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.
Klachtonderdeel a)
5.2    Klager verwijt verweerster in dit klachtonderdeel dat zij zich onnodig grievend jegens hem  heeft uitgelaten in haar appelschrift door hem daarin te beschuldigen van grensoverschrijdend gedrag c.q. misbruik en psychopathie. Naar aanleiding van dezelfde stellingen van verweerster in eerste aanleg hebben zowel een psycholoog als een psychiater deskundigenonderzoek verricht en zijn beiden tot de conclusie gekomen dat er geen aanwijzingen zijn voor enigerlei psychiatrische symptomen of persoonlijkheidsproblematiek bij klager. De rechtbank heeft in haar beschikking van 20 april 2017 deze conclusie overgenomen en het verzoek van verweerster om opnieuw een deskundigenonderzoek te bevelen afgewezen. Vervolgens heeft verweerster in haar appelschrift haar uitdrukkelijke suggestie dat bij klager sprake is van psychopathie en grensoverschrijdend gedrag herhaald. De raad acht deze stellingen in het appelschrift suggestief van aard en niet feitelijk onderbouwd, terwijl dit wel verwacht mag worden bij dergelijke ernstige beweringen, temeer daar in eerste aanleg al twee deskundigen hebben geconcludeerd dat er geen aanwijzingen zijn dat deze terecht zijn gemaakt. Hoewel een advocaat een grote mate van vrijheid heeft in de wijze waarop hij de belangen van zijn cliënt behartigt, zoals overwogen in 5.1, is de raad van oordeel dat door in haar appelschrift zonder verdere feitelijke onderbouwing opnieuw te suggereren dat sprake is van psychopathie en/of grensoverschrijdend gedrag c.q. misbruik, terwijl uit de onderzoeken in eerste aanleg niets in die richting naar voren is gekomen, verweerster zich jegens klager onnodig grievend en onnodig escalerend heeft uitgelaten. Verweerster had zich in haar appelschrift moeten beperken tot bezwaren tegen de wijze waarop de deskundigenrapporten tot stand waren gekomen. Nu verweerster in strijd heeft gehandeld met Gedragsregel 7, zal klachtonderdeel a) in zoverre gegrond worden verklaard.     
5.3    Voor zover in klachtonderdeel a) verweerster het verwijt wordt gemaakt dat zij een artikel over Robert M. heeft ingebracht in de procedure, overweegt de raad als volgt. Tijdens de zitting heeft verweerster aangevoerd dat zij zich niet kan herinneren dat zij dit artikel heeft ingebracht in de procedure, maar dat zij dat zeer onwaarschijnlijk acht, aangezien zij altijd processtukken inbrengt met een begeleidend schrijven dan wel een voorblad en tevens voorziet van een productienummer. Uit het door verweerster overgelegde roljournaal blijkt niet dat het artikel is ingebracht. Tegen deze achtergrond heeft de raad niet kunnen vaststellen dat verweerster het door klager bedoelde artikel over Robert M. in de procedure heeft ingebracht. In zoverre zal de raad klachtonderdeel a) ongegrond verklaren.
Klachtonderdeel b)
5.4    De raad is niet gebleken van misbruik van procesrecht, dan wel anderszins verwijtbaar tuchtrechtelijk heeft gehandeld. Het staat verweerster in beginsel vrij om als partijdige belangenbehartiger van haar cliënte een wrakingsverzoek in te dienen. Verweerster heeft in haar verweer duidelijk kunnen aangeven wat haar beweegredenen voor beide wrakingsverzoeken zijn geweest. De raad constateert verder dat de wrakingskamer in het tweede wrakingsverzoek van verweerster geen aanleiding heeft gezien om het verzoek van de gewraakte raadsheren om te bepalen dat een volgend wrakingsverzoek niet in behandeling zal worden genomen, toe te wijzen. Nu verweerster naar het oordeel van de raad de grenzen van de aan haar toekomende onder 5.1 omschreven vrijheid als advocaat van de wederpartij niet heeft overschreden, zal klachtonderdeel b) ongegrond worden verklaard.
Klachtonderdeel c)
5.5    Verweerster heeft een kopie van een faxbericht aan de advocaat van klager van 12 september 2019 overgelegd. Hieruit blijkt dat verweerster de advocaat van klager, onder toezending van de gelijktijdige fax aan het hof en de brief van haar huisarts, op de hoogte heeft gesteld van haar verzoek om uitstel van de op 16 september 2019 gepande zitting. Verweerster heeft hiermee het verwijt in klachtonderdeel c) feitelijk weerlegd en daarom zal klachtonderdeel c) ongegrond worden verklaard.
Klachtonderdeel d)
5.6    Vaststaat dat de raadsheren in hun schriftelijke reactie op het eerste wrakingsverzoek van verweerster hebben gemeld dat zij een regiezitting wilden houden alvorens de zaak mondeling te behandelen. Verweerster heeft aangevoerd dat zij haar beslissing om haar cliënte niet mee te nemen naar de zitting hierop heeft gebaseerd. Naar het oordeel van de raad valt het verweerster niet tuchtrechtelijk te verwijten dat zij onder deze omstandigheid heeft besloten haar cliënte niet mee te nemen naar de zitting. Klachtonderdeel d) zal dan ook ongegrond worden verklaard.

6    MAATREGEL
6.1    Klachtonderdeel a) is gegrond voor zover deze de uitlatingen van verweerster in haar appelschrift over grensoverschrijdende gedrag c.q. misbruik en psychopathie betreffen. De raad rekent verweerster aan dat klager door haar uitlatingen in het appelschrift  onnodig lang belast is geweest met deze ernstige beschuldigingen en tevens dat haar handelwijze een nodeloos escalerend effect heeft gehad op het conflict tussen partijen. Gelet echter op het zelfinzicht dat verweerster tijdens de zitting van de raad heeft getoond, waarbij zij heeft aangegeven dat zij het achteraf bezien beter anders had kunnen aanpakken, kan naar het oordeel van de raad worden volstaan met de maatregel van waarschuwing.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1    Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.
7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a)    € 50,- aan forfaitaire reiskosten van klager,
b)    € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c)    € 500,- kosten van de Staat.
7.3    Verweerster moet het bedrag van € 50,- aan forfaitaire reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.
7.4    Verweerster moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer 21-018/AL/MN.

BESLISSING
De raad van discipline:
-    verklaart klachtonderdeel a) gegrond voor zover dit de beschuldigingen van grensoverschrijdend gedrag c.q. misbruik en psychopathie betreft;
-    verklaart klachtonderdeel a) ongegrond voor zover dit het inbrengen van het artikel over Robert M. betreft;
-    verklaart de klachtonderdelen b), c) en d) ongegrond;
-    legt aan verweerster de maatregel van waarschuwing op;
-    veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;
-    veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
-    veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4;

Aldus beslist door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, mrs. E.J.C. de Jong en P.J.F.M. de Kerf, leden, bijgestaan door mr. W.E. Markus-Burger als griffier en uitgesproken in het openbaar op 15 november 2021.

Griffier                                            Voorzitter

Verzonden d.d. 15 november 2021