ECLI:NL:TADRARL:2021:286 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 20-916/AL/OV
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2021:286 |
---|---|
Datum uitspraak: | 04-10-2021 |
Datum publicatie: | 12-01-2022 |
Zaaknummer(s): | 20-916/AL/OV |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen (voormalig) eigen advocaat. Verweerder had op het moment waarop hem in verband met een op handen zijnde aandelenoverdracht expliciet om meer informatie werd gevraagd over de claim van Huawei, zijn kennis daarover moeten delen. Daarnaast heeft verweerder Gedragsregel 15 geschonden omdat hij beschikte over vertrouwelijke, zaaksgebonden informatie die relevant was voor de procedure waarin hij tegen zijn eigen cliënt optrad. Verder heeft verweerder zich ontijdig onttrokken, zijn geheimhoudingsplicht geschonden en is hij ten onrechte blijven doorprocederen in een zaak zonder zijn nieuwe formele opdrachtgever daarover te informeren. Klacht deels gegrond. Berisping. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 4 oktober
2021
in de zaak 20-916/AL/OV
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster 1
klaagster 2
tezamen ook: klaagsters
gemachtigde klaagsters: mr. V.
over
verweerder
gemachtigden: mrs. H. en W.
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 11 mei 2020 hebben klaagsters bij de deken van de Orde van Advocaten in
het arrondissement Overijssel (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 26 november 2020 heeft de raad het klachtdossier van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 5 juli 2021. Daarbij waren
aanwezig de bestuurder van klaagsters, een adviseur van klaagsters, de gemachtigde
van klaagsters, verweerder en zijn gemachtigden. Van de behandeling is proces-verbaal
opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de
op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5. Ook heeft de raad kennisgenomen
van de brief met bijlage van verweerder van 18 juni 2021, de brief met bijlagen van
de gemachtigde van klaagsters en de brief met bijlage van de gemachtigde van klaagsters
van 21 juni 2021.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Besloten vennootschap C. Group B.V. (hierna: C. Group) houdt alle aandelen
in het kapitaal van klaagster 1, een onderneming op het gebied van automatisering.
Verweerder is de advocaat van C. Group en klaagster 1. De aandelen van C. Group worden
gehouden door de heren G. en L.
2.3 Verweerder is als advocaat van klaagster 1 betrokken bij een civielrechtelijke
procedure van klaagster 1 tegen Huawei. Op 2 augustus 2017 heeft de rechtbank Overijssel,
locatie Zwolle, klaagster 1 veroordeeld tot betaling aan Huawei van een bedrag van
ruim € 500.000,-. Verweerder heeft namens zijn cliënte op 1 februari 2018 hoger beroep
ingesteld tegen dit vonnis. Verder heeft hij op 16 april 2019 een memorie van antwoord
in incidenteel appel ingediend.
2.4 Eind 2018 heeft automatiseringsbedrijf klaagster 2, waarvan de heer K. de bestuurder
is, C. Group benaderd om de aandelen in klaagster 1 te kopen, waarna partijen zijn
gaan onderhandelen.
2.5 Op 14 januari 2019 is verweerder door C. Group gevraagd om de Memorandum of
Understanding te beoordelen. Hierin staat onder meer bij de uitgangspunten vermeld
dat klaagster 1 schuldenvrij zal worden geleverd aan klaagster 2 en dat er geen (juridische)
procedures aanhangig zijn tegen klaagster 1. Deze uitgangspunten zijn ongewijzigd
gebleven.
2.6 Begin februari 2019 heeft verweerder als advocaat van klaagster 1 tevergeefs
getracht om met Huawei tot een schikking te komen. In dit kader heeft verweerder in
een e-mail aan de advocaat van Huawei klaagster 1 als noodlijdend voorgesteld en meegedeeld
dat klaagster 1 bezig is met een herstructurering waarbij wordt geprobeerd via derden
over middelen te beschikken om de vordering van Huawei te voldoen.
2.7 Tijdens het aan de levering van de aandelen voorafgaande onderzoek is geconstateerd
dat er tot november 2017 een schuld in de boeken stond aan Huawei voor een bedrag
van € 76.000,-.
2.8 Op 6 mei 2019 is verweerder door C. Group verzocht om het concept van de koopovereenkomst
te beoordelen. In deze conceptovereenkomst is onder meer een vrijwaring opgenomen
voor een schuld van klaagster 1 aan Huawei. Verder is in de garanties onder meer opgenomen
dat er geen juridische procedures aanhangig zijn en deze ook niet te verwachten zijn.
Deze bepalingen in de koopovereenkomst zijn niet gewijzigd.
2.9 Op 14 mei 2019 zijn de aandelen in klaagster 1 door C. Group geleverd aan klaagster
2. Klaagster 2 heeft een eerste betaling van € 1.219.500,- gedaan en tot zekerheid
twee Letters of Credit afgegeven. De exacte koopsom stond nog niet vast in verband
met de jaarcijfers 2018, die op dat moment nog niet waren vastgesteld. De heer K.
is na de levering de bestuurder en enig aandeelhouder van klaagster 1. De heer L.
is als leidinggevende werkzaam gebleven bij klaagster 1.
2.10 Verweerder heeft op 15 mei 2019 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden het
bericht ontvangen dat een arrest tot comparitie op 7 mei 2020 zou volgen. Verweerder
heeft dit in zijn e-mail van 15 mei 2019 doorgegeven aan de heer G. en daarbij de
volgende opmerking gemaakt:
“Het duurt dus nog een jaar voordat er iets gebeurt. Formeel zal ik [klaagster 1] moeten inlichten. Tijdens de nog te plannen bespreking graag overleg over hoe hier mee omgaan en mijn rol daarin.”
Het gerechtshof heeft op 4 juni 2019 een tussenvonnis gewezen waarin onder meer is
bepaald dat op 7 mei 2020 een comparitie zou plaatsvinden. Verweerder heeft dit tussenvonnis
naar de heren G. en L. doorgezonden.
2.11 In juni 2019 zijn geschillen ontstaan tussen C. Group en de heer G. enerzijds
en klaagsters anderzijds over de vaststelling van de definitieve koopsom en in de
koopovereenkomst opgenomen garanties en vrijwaringen. In januari 2020 hebben klaagsters
een bodemprocedure aanhangig gemaakt en een kort geding procedure gevoerd (in conventie
en reconventie) tegen C. Group en de heer G. Verweerder heeft in de kortgedingprocedure
als advocaat van C. Group en de heer G. opgetreden en zich gesteld in de bodemprocedure.
De voorzieningenrechter in de rechtbank Midden Nederland, locatie Utrecht, heeft bij
beslissingen van 31 maart 2020 en 15 april 2020 de reconventionele vordering van C.
Group tot inroeping van de tweede Letter of Credit toegewezen en alle andere conventionele
en reconventionele vorderingen afgewezen.
2.12 In april 2020 heeft verweerder zich onttrokken als advocaat van C. Group.
Verweerder heeft zich tevens onttrokken als advocaat van klaagster 1 in de nog lopende
procedure tegen Huawei. Mr. S. heeft zich in deze procedure als opvolgend advocaat
gesteld. De door het gerechtshof bepaalde comparitie in de zaak Huawei op 7 mei 2020
is in verband met de coronacrisis uitgesteld.
2.13 Bij brief van 5 mei 2020 heeft de gemachtigde van klaagsters verweerder aansprakelijk
gesteld. In deze brief heeft hij vermeld dat mr. S. zijn cliënten op 24 april 2020
ervan op de hoogte heeft gesteld dat klaagster 1 al lange tijd in conflict is met
Huawei en dat klaagster 1 in 2017 is veroordeeld tot betaling aan Huawei van ruim
€ 500.000,-.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) belangenverstrengeling, niet informeren en schending geheimhoudingsplicht;
Toelichting
Verweerder heeft als advocaat opgetreden voor klaagster 1 in de procedure tegen Huawei
vóór, tijdens en na de onderhandelingen met klaagster 2. Verweerder heeft na de aandelenoverdracht
in de procedure tegen Huawei doorgeprocedeerd namens klaagster 1 zonder dat klaagster
1 daarvan op de hoogte was of opdracht daartoe had gegeven. Verweerder wist dat na
de levering van de aandelen de heer K. de nieuwe aandeelhouder en bestuurder van klaagster
1 was. Verweerder had dan ook bij hem moeten verifiëren of zijn opdracht nog werd
voortgezet. Dat hij zich daarvan bewust was blijkt ook uit zijn e-mail van 15 mei
2019 aan de heer G. Verweerder heeft ten onrechte klaagster 1 gedurende de procedure
tegen Huawei niet geïnformeerd over de stand van zaken. De aan de heer L. gerichte
e-mail van verweerder d.d. 19 mei 2019 kan niet worden aangemerkt als een bericht
aan klaagster 1. De heer L. heeft immers sinds de aandelenoverdracht geen zeggenschap
meer in klaagster 1.
b) ontijdige onttrekking als advocaat;
Toelichting
Verweerder heeft in strijd met Gedragsregel 14 lid 3 gehandeld. Hij heeft zich in
de procedure tegen Huawei ontijdig als advocaat onttrokken, namelijk zeer kort voor
de roldatum en zitting op 7 mei 2020. Verweerder heeft zijn cliënte klaagster 1 niet
over zijn onttrekking en de reden daarvan geïnformeerd. Zonder medeweten van zijn
cliënte heeft verweerder het dossier overgedragen aan mr. S. Onder tijdsdruk heeft
klaagster 1 noodgedwongen keuzes moeten maken ter behoud van haar rechtspositie, die
mogelijk nadelige gevolgen konden hebben.
c) handelen in strijd met informatie- en geheimhoudingsplicht;
Toelichting
Verweerder heeft zich na de aandelenoverdracht op 14 mei 2019 over de Huawei zaak
in zijn e-mails van 15 mei 2019 en 19 mei 2019 tot de heer G. gewend in plaats van
tot de heer K. Hiermee heeft verweerder zijn geheimhoudingsplicht jegens zijn cliënte
klaagster 1 geschonden. Verweerder heeft verder in strijd met zijn geheimhoudingsplicht
het tussenvonnis van het gerechtshof van 4 juni 2019 inzake Huawei naar de heren G.
en L. gestuurd.
d) handelen in strijd met de kernwaarden partijdigheid en vertrouwelijkheid
Toelichting
Door voor C. Group tegen klaagster 1 op te treden in het kort geding en daarnaast
op te treden voor klaagster 1 in de zaak tegen Huawei heeft verweerder in strijd gehandeld
met de kernwaarden partijdigheid en vertrouwelijkheid. Het is ingevolge Gedragsregel
15 niet toegestaan om tegelijkertijd voor meer dan één partij op te treden in een
zaak waarin deze partijen een tegengesteld belang hebben óf tegen een cliënt of een
voormalig cliënt op te treden. Verweerder heeft eerst namens beide partijen getracht
een schikking te bereiken om vervolgens één van die partijen tegen de ander bij te
staan en verweer te voeren tegen de claim die in de koopovereenkomst als vrijwaring
is opgenomen. Dat klaagster 1 geen bezwaar had tegen de bijstand van verweerder van
C. Group hield verband met het feit dat klaagster 1 niet bekend was met de vordering
van Huawei.
e) bewust achterhouden van cruciale informatie waardoor de voorzieningenrechter
onjuist is geïnformeerd;
Toelichting
Verweerder heeft de informatie over de vordering van Huawei op klaagster 1 bewust
achtergehouden tijdens het kort geding in het voorjaar van 2020 en zo een onjuiste
voorstelling van zaken gecreëerd. Verweerder wist dat klaagster 1 vanwege de vordering
van Huawei technisch failliet was. Verweerder had als advocaat van C. Group deze informatie
aan de voorzieningenrechter moeten geven. Nu dit niet is gebeurd, is de vordering
van Huawei op klaagster 1 niet meegenomen in het kort geding. Als de voorzieningenrechter
wel door verweerder op de hoogte was gebracht van de vordering van Huawei, zou de
vordering tot inroeping van de tweede Letter of Credit niet zijn toegewezen. De informatie
die verweerder bezat was derhalve van groot belang voor de uitkomst van het kort geding.
f) bewust achterhouden van cruciale informatie teneinde de overname van de aandelen
van de aandelen in klaagster 1 aan klaagster 2 te bewerkstelligen;
Toelichting
Verweerder heeft tijdens de onderhandelingen met klaagster 2 over de aandelenoverdracht
bewust geen openheid van zaken gegeven over de claim van Huawei en de procedure die
daarover werd gevoerd. Als klaagster 2 dit had geweten, was zij de transactie niet
aangegaan. Verweerder wist dat geen schikking met Huawei kon worden bereikt, een faillissement
onafwendbaar leek en niet schuldenvrij kon worden geleverd. Uit het verzoek van klaagster
2 op 13 mei 2019 om te worden geïnformeerd over de kwestie Huawei, omdat zij over
te weinig informatie beschikt, moet voor verweerder zijn gebleken dat klaagster 2
niet op de hoogte was van de megaclaim van Huawei. Desondanks heeft hij klaagster
2 deze informatie niet gegeven. Op de dag van de levering van de aandelen heeft verweerder
voorgesteld om in de koopovereenkomst nog een bepaling op te nemen die voorziet in
de – theoretische - situatie dat klaagster 1 vóór de derde betaling failliet zou gaan.
Als klaagster 2 daarop zorgelijk reageert, antwoordt verweerder geruststellend “(…) niet omdat er een faillissement zou naderen. (…) Vandaar dat genoemde bepaling
moet worden opgenomen. Verder is daar geen enkele concrete aanleiding voor.” Ook toen nog had hij kunnen aangeven wat hij wist. Op een integer handelend advocaat
rust in deze situatie de plicht om de andere partij correct en naar waarheid te informeren.
Verweerder had voor de wederpartij cruciale informatie over Huawei moeten delen dan
wel zich moeten onttrekken als advocaat.
g) niet afgeven van het volledige dossier op het eerste verzoek.
Toelichting
Ingevolge Gedragsregel 28 was verweerder gehouden om het dossier op een correcte wijze
over te dragen, althans het dossier af te geven als klaagster 1 daarom verzoekt. Op
5 mei 2020 heeft klaagster 1 om het dossier verzocht. Pas na contact met de deken
is begin mei 2020 het dossier door verweerder toegestuurd, maar na ontvangst van het
dossier bleken stukken te ontbreken.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.
Klachtonderdeel a)
4.2 De contacten over de procedure van klaagster 1 tegen Huawei liepen via de heer
G. en de accountant van C. Group. Na de aandelenoverdracht heeft verweerder ook de
heer L. geïnformeerd over de afwikkeling van de procedure, omdat hij als consultant/directeur/
leidinggevende van klaagster 1 was aangebleven. De kennis van de heer L. kan dus worden
toegerekend aan klaagster 1. Dat de communicatie binnen klaagster 1 kennelijk niet
goed was, is verweerder niet aan te rekenen. Na de aandelenoverdracht zijn geen processtukken
meer ingediend. Pas op 7 mei 2020 zou een comparitie plaatsvinden, waardoor deze kwestie
op dat moment geen prioriteit had. Uiteraard was het de bedoeling om nog in overleg
met klaagster 1 te bepalen hoe de procedure zou worden voortgezet en of verweerder
als advocaat van klaagster 1 zou aanblijven. Dat is ook de reden dat verweerder in
zijn e-mail van 15 mei 2019 heeft opgemerkt dat hij klaagster 1 moest informeren.
Het is er alleen niet meer van gekomen. Alle aandacht was gericht op de discussie
die was ontstaan over het vaststellen van de koopsom van de aandelen.
Klachtonderdeel b)
4.3 Van ontijdige onttrekking was geen sprake, aangezien de comparitie zou plaatsvinden
op 7 mei 2020 en verweerder zich op 1 april 2020 heeft onttrokken, waarover hij de
heer L. heeft geïnformeerd op 9 en 15 april 2020. Dat tussen de heer L. en klaagster
1 communicatieproblemen bestonden, kan verweerder niet worden tegengeworpen. Bovendien
was de aard en de complexiteit van de zaak Huawei niet zodanig dat daarvoor weken
aan voorbereiding nodig waren. Van enig nadeel voor klaagsters is niet gebleken, temeer
omdat de comparitie van 7 mei 2020 vanwege de coronacrisis is uitgesteld.
Klachtonderdeel c)
4.4 Na de aandelenoverdracht op 14 mei 2019 heeft verweerder aan de heer G. alleen
mededelingen gedaan over de datum van de comparitie. Het argument van schending van
geheimhoudingsplicht is daarom gezocht, temeer daar klaagsters hiervan geen enkel
nadeel hebben ondervonden. Bovendien had de heer G. in verband met de afgegeven vrijwaring
er recht op en belang bij te weten hoe de procedure tegen Huawei zou worden voortgezet.
Klachtonderdeel d)
4.5 Klaagsters hebben verweerder onterecht het verwijt gemaakt dat hij voor C.
Group en de heer G. heeft opgetreden in het kort geding. De inzet van de beide procedures
liep namelijk zozeer uiteen dat geen sprake kon zijn van tegengestelde belangen. Klaagster
1 was weliswaar procespartij in het kort geding, maar speelde een “erbij hangende” rol. Verweerder voelde zich vrij om voor C. Group op te treden. Bovendien hebben
klaagsters destijds geen bezwaar gemaakt tegen zijn optreden.
Klachtonderdelen e) en f)
4.6 Verweerder heeft betwist dat hij bewust belangrijke informatie heeft achtergehouden
voor klaagsters dan wel voor de voorzieningenrechter. Verweerder heeft geen rol gespeeld
– ook niet op de achtergrond – bij de verkoop en levering van de aandelen. Evenmin
was hij betrokken bij de juridische en financiële due diligence-onderzoeken. Hij heeft
slechts de opdracht gekregen om een Memorandum of Understanding te beoordelen en vlak
voor de levering de koopovereenkomst, zuiver juridisch, te beoordelen. Verweerder
heeft geconstateerd dat partijen de koopovereenkomst zo hadden ingericht dat de rechtspersoon
klaagster 1 schuldenvrij zou worden geleverd aan klaagster 2. Verweerder ging ervan
uit en mocht ervan uitgaan dat de zaak Huawei in de onderhandelingen was betrokken
en dat de vordering aan de orde was geweest bij de due diligence-onderzoeken. De risico’s
ten aanzien van Huawei waren voor rekening en risico van C. Group. Verweerder behartigde
de belangen van klaagster 1 toen hij in de Huawei zaak probeerde tot een schikking
te komen. Dit is dienstig en kan verweerder dan ook niet worden verweten. Het door
verweerder tegenover Huawei gebruikte argument van een mogelijk faillissement van
klaagster 1 was mede bedoeld om Huawei te bewegen om met klaagster 1 in gesprek te
gaan over een regeling. Dat verweerder in maart 2019, nadat een regeling met Huawei
niet mogelijk bleek, zou weten dat klaagster 1 niet schuldenvrij zou kunnen worden
geleverd, is onjuist. Verweerder had geen inzicht in de financiële gegevens of schuldenlast
van klaagster 1. Daar komt nog bij dat verweerder altijd is voorgehouden dat de koopsom
van de aandelen van klaagster 1 voldoende was om al haar schulden te voldoen.
Klachtonderdeel g)
4.7 Verweerder heeft het volledige procesdossier inzake de kwestie Huawei overgelegd,
waarmee is voldaan aan Gedragsregel 28 en de opvolgend advocaat voldoende is ingelicht.
De insinuatie dat bepaalde stukken zouden ontbreken is onjuist en op geen enkele wijze
onderbouwd.
5 BEOORDELING
Klachtonderdelen a), c), d), e) en f)
5.1 Gelet op de samenhang tussen de klachtonderdelen a), c), d), e) en f) ziet
de raad aanleiding om deze gezamenlijk te beoordelen.
5.2 Met betrekking tot het verwijt dat verweerder vóór de aandelenoverdracht op
14 mei 2019 bewust cruciale informatie voor klaagster 2 heeft achtergehouden, oordeelt
de raad als volgt. Verweerder heeft in zijn verweer benadrukt dat hij geen rol heeft
gespeeld bij de onderhandelingen die hebben geleid tot de aandelenoverdracht. Dit
neemt niet weg dat vaststaat dat de Memorandum of Understanding en de conceptkoopovereenkomst
aan hem zijn voorgelegd. Verweerder trad op voor klaagster 1 in de zaak Huawei en
wist uit dien hoofde dat in beide documenten garanties door verkoper werden gegeven
die niet juist waren, zoals de garantie dat geen juridische procedures aanhangig waren
en er geen uitstaande vonnissen waren. Verweerder was er tevens van op de hoogte dat
de schuld aan Huawei meer dan de helft van de schuldenlast van klaagster 1 behelsde
en dat Huawei niet tot een schikking bereid was, waardoor de kans aanzienlijk was
dat klaagster 1 niet schuldenvrij geleverd kon worden. Voorts staat vast dat verweerder
op 13 mei 2019 door klaagster 2 specifiek is gevraagd om meer informatie te verschaffen
over de zaak Huawei, vanwege gebrek aan informatie. In ieder geval op dat moment moet
verweerder zich ervan bewust zijn geweest dat verkopers koper niet althans onvoldoende
hebben ingelicht over de claim van Huawei en de procedure die daarover liep. Naar
het oordeel van de raad had verweerder met de kennis waarover hij beschikte, zoals
hiervoor omschreven, niet kunnen volstaan met de mededeling dat C. Group een vrijwaring
heeft afgegeven. De positie van advocaat brengt met zich mee dat hij toen de kennis
die hij over de Huawei zaak had met de koper had moeten delen dan wel, indien C. Group
daar niet mee akkoord ging, zich als advocaat had moeten onttrekken. Door op dat moment
over de megaclaim van Huawei te zwijgen heeft verweerder niet gehandeld zoals van
een zorgvuldig handelend advocaat mag worden verwacht.
5.3 Klaagsters verwijten verweerder voorts dat hij na de aandelenoverdracht op
14 mei 2019 voor klaagster 1 in de Huawei zaak is blijven optreden zonder dat klaagster
2 daarvan op de hoogte was. Verweerder heeft aangevoerd dat hij de heer L. over de
stand van zaken in de procedure tegen Huawei heeft geïnformeerd en dat de kennelijk
gebrekkige interne communicatie hem niet verweten kan worden. Dit verweer faalt. Door
de aandelenoverdracht is klaagster 2 zijn cliënt geworden in de zaak Huawei. Dit betekent
dat hij zich had moeten wenden tot de heer K. als statutair bestuurder van klaagster
2 en had moeten vragen of hij de belangenbehartiging van zijn nieuwe cliënt in de
zaak Huawei kon voortzetten. Verweerder heeft zich echter direct na de overname tot
de heer G. gewend over de kwestie Huawei. In zijn e-mail van 15 mei 2019 aan de heer
G. schrijft verweerder ‘(…) Formeel zal ik [klaagster 1] moeten inlichten. Tijdens de nog te plannen bespreking
graag overleg over hoe hier mee omgaan en mijn rol daarin.’ Hieruit blijkt dat hij zich terdege bewust was van zijn veranderde formele positie.
Desondanks heeft verweerder zich niet rechtstreeks tot de heer K. gewend, maar is
hij de heer L. blijven informeren over de voorgang van de zaak. Verweerder had er
niet vanuit mogen gaan dat de heer L. na de aandelenoverdracht nog steeds ter zake
bevoegd was. Hij heeft dan ook klachtwaardig gehandeld door verder te gaan met de
procedure tegen Huawei zonder zijn formele opdrachtgever daarover te informeren.
5.4 De raad is met klaagsters van oordeel dat verweerder zijn geheimhoudingsplicht
heeft geschonden door na de aandelenoverdracht over de Huawei zaak te corresponderen
met de heer G. Verweerder heeft in zijn e-mails van 15 en 19 mei 2019 de heer G. geïnformeerd
over de voortgang van de procedure tegen Huawei en tevens heeft verweerder hem het
tussenarrest van het gerechtshof van 6 juni 2019 toegestuurd. Na de aandelenoverdracht
was de heer G. niet meer betrokken bij of verantwoordelijk voor klaagster 1 en diende
hij derhalve als een derde te worden aangemerkt aan wie deze vertrouwelijke informatie
over de Huawei zaak niet mocht worden verstrekt.
5.5 Ten aanzien van het verwijt van klaagsters dat verweerder in strijd met Gedragsregel
15 heeft gehandeld door in de kort gedingprocedure in het voorjaar van 2020 als advocaat
voor C. Group tegen klaagster 1 op te treden, terwijl hij daarnaast als advocaat voor
klaagster 1 optrad in de Huawei zaak, oordeelt de raad als volgt. In Gedragsregel
15 lid 3 is bepaald dat aan elke van de daarin genoemde drie voorwaarden moet zijn
voldaan, wil de advocaat kunnen afwijken van de regel dat het een advocaat niet is
toegestaan om op te treden tegen zijn eigen cliënt. Verweerder heeft in dit verband
aangevoerd dat de inzet van de beide procedures zozeer uiteen liep, dat geen sprake
kon zijn van tegengestelde belangen. Verweerder kan hierin niet worden gevolgd. Als
advocaat van klaagster 1 wist verweerder dat Huawei een grote vordering op haar had
en dat daarvoor een vrijwaring in de koopovereenkomst is opgenomen. Gelet op het feit
dat het kort geding de financiële afwikkeling van de transactie betrof, waarbij onder
meer C. Group in reconventie inroeping van de tweede Letter of Credit heeft gevorderd,
was dit naar het oordeel van de raad wel degelijk vertrouwelijke, zaaksgebonden informatie
die relevant was voor de procedure in kort geding. Nu niet aan voorwaarde b in lid
3 van Gedragsregel is voldaan, heeft verweerder Gedragsregel 15 geschonden en daarmee
naar het oordeel van de raad tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.
5.6 Zoals onder 5.5 is overwogen, is de raad van oordeel dat de informatie waarover
hij inzake de vordering van Huawei op klaagster 1 beschikte, relevant was voor de
procedure in kort geding. Om die reden had hij deze informatie met de rechter moeten
delen. Verweerder heeft klachtwaardig gehandeld door de rechter onjuist, namelijk
onvolledig, te informeren, wetende dat dit gevolgen kon hebben voor de uitkomst van
de procedure.
5.7 Klachtonderdelen a), c), d), e) en f) zullen om de bovenstaande redenen gegrond
worden verklaard.
Klachtonderdeel b)
5.8 Klachtonderdeel b) betreft het verwijt dat verweerder zich ontijdig heeft onttrokken
als advocaat van klaagster 1 in de procedure tegen Huawei. Verweerder heeft aangevoerd
dat hij de heer L. over zijn onttrekking heeft geïnformeerd op 9 en 15 april 2020.
Klaagsters hebben gesteld dat zij pas op 24 april 2020 op de hoogte zijn geraakt van
de onttrekking van verweerder. Wat hier ook verder van zij, vaststaat dat verweerder
zich in de maand april 2020 heeft onttrokken, terwijl de comparitiedatum was bepaald
op 7 mei 2020. Naar het oordeel van de raad is dit niet als tijdig aan te merken,
mede gelet op de grote belangen die met deze procedure gemoeid waren. Het feit dat
de comparitie uiteindelijk vanwege de coronacrisis is uitgesteld, doet hier niet aan
af. Voorts heeft verweerder naar het oordeel van de raad ten onrechte volstaan met
het informeren van de heer L. over zijn onttrekking. Hij had zijn onttrekking en de
reden daarvoor moeten melden bij zijn formele opdrachtgever, namelijk bij de heer
K. als bestuurder van de vennootschap. Ook had hij met zijn opdrachtgever moeten overleggen
over de advocaat die de zaak zou overnemen. Zowel het tijdstip waarop verweerder zich
heeft onttrokken als de wijze waarop hij dit heeft gedaan zijn in strijd met Gedragsregel
14 lid 3, waarin is voorgeschreven dat als een advocaat besluit om een opdracht neer
te leggen, hij dat op een zorgvuldige wijze moet doen en hij ervoor zorg moet dragen
dat zijn cliënt daar zo min mogelijk nadeel van ondervindt. Klachtonderdeel b) zal
dan ook gegrond worden verklaard.
Klachtonderdeel g)
5.9 Nu verweerder heeft betwist dat hij niet het gehele dossier aan klaagsters
heeft afgegeven en klaagsters het verwijt dat stukken ontbreken niet nader hebben
onderbouwd, ontbreekt aan dit klachtonderdeel de feitelijke grondslag. Klachtonderdeel
g) zal om die reden ongegrond worden verklaard.
6 MAATREGEL
6.1 De klachtonderdelen a), b), c), d), e) en f) zijn gegrond. De gegrond verklaarde
klachtonderdelen raken een aantal in de Advocatenwet neergelegde kernwaarden, zoals
integriteit, partijdigheid, vertrouwelijkheid en de geheimhoudingsplicht. De raad
rekent verweerder dit zwaar aan. Aangezien verweerder niet eerder een tuchtrechtelijke
maatregel opgelegd heeft gekregen en hij tijdens de zitting heeft aangegeven in te
zien dat hij meer oog had moeten hebben voor zijn positie en deze beter had moeten
bespreken en vastleggen, kan naar het oordeel van de raad worden volstaan met oplegging
van de maatregel van berisping.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op
grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagsters betaalde griffierecht
van € 50,- aan hen vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk
is geworden. Klaagsters geven geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing
het rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond
van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 50,- aan forfaitaire reiskosten van klaagsters,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan forfaitaire reiskosten binnen vier
weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klaagsters. Klaagsters
geven binnen twee weken na de datum van deze beslissing hun rekeningnummer schriftelijk
aan verweerder door.
7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b
en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden,
overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse
Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline"
en het zaaknummer 0-916/AL/OV.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klachtonderdelen a), b), c), d), e) en f) gegrond;
- verklaart klachtonderdeel g) ongegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van berisping op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagsters;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klaagsters,
op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de
Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald
in 7.4.
Aldus beslist door mr. A.E. Zweers, voorzitter, mrs. H.K. Scholtens en M.W. Veldhuijsen, leden, bijgestaan door mr. W.E. Markus-Burger als griffier en uitgesproken in het openbaar op
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 4 oktober 2021