ECLI:NL:TADRARL:2021:285 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 20-833/AL/MN
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2021:285 |
---|---|
Datum uitspraak: | 15-11-2021 |
Datum publicatie: | 12-01-2022 |
Zaaknummer(s): | 20-833/AL/MN |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen eigen advocaat. Verweerder heeft teveel oog gehad voor zijn eigen financiële belangen door excessief te declareren en door zijn cliënte te bewegen om een lening af te sluiten om zijn declaraties te voldoen. Klacht deels gegrond. Berisping. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 15 november
2021
in de zaak 20-833/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
gemachtigde: mr. S.
over
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 29 oktober 2019 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in
het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 2 november 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z 1028357/MV/SD
van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 6 september 2021. Daarbij
waren de gemachtigde van klaagster en verweerder aanwezig. Klaagster is met kennisgeving
niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de
op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 11.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klaagster (geb. datum [....]1937) heeft zich tot verweerder gewend om haar
belangen te behartigen in verband met haar echtscheidingsverzoek. Verweerder heeft
in zijn e-mail van 12 februari 2018 klaagster een opdrachtbevestiging gestuurd. Vanwege
haar hoge leeftijd heeft klaagster de correspondentie met verweerder laten verlopen
via haar twee zoons E en W.
2.3 Verweerder heeft namens klaagster bij de rechtbank een verzoek om een voorlopige
voorziening ingediend. Bij beschikking van 26 april 2018 heeft de rechtbank Midden-Nederland
de vordering tot partneralimentatie toegewezen en het uitsluitend gebruik van de gemeenschappelijke
caravan aan klaagster toegewezen.
2.4 Verweerder heeft op 28 mei 2018 namens klaagster een echtscheidingsverzoek
ingediend bij de rechtbank Midden-Nederland, waarin naast de echtscheiding de verdeling
van onder meer de gemeenschappelijke woning en de inboedelgoederen is gevorderd.
2.5 In zijn e-mail van 6 augustus 2018 heeft zoon W aan verweerder het volgende
bericht:
“Wij hebben elkaar enkele dagen geleden gesproken over de financiële afwikkeling van de kosten in het kader van de echtscheidingsprocedure van mijn ouders de heer en mevrouw D. Ik heb met haar gesproken over een lening die u zou kunnen realiseren in overleg met een van uw investeerders. Mijn moeder heeft toegestemd met een lening van € 13.500,- tegen een zo laag mogelijk rentepercentage. Graag willen we, voordat we een lening afsluiten, eerst weten om welk percentage het gaat. (…)”
2.6 Verweerder heeft hierop in zijn e-mail van 17 augustus 2018 als volgt geantwoord:
“Ik heb iemand gevonden. Het was nog niet gemakkelijk gezien er geen onderpand is echter de verklaring die ik als advocaat erbij moet afgeven aan de lening gever was doorslaggevend.
De voorwaarden zijn als volgt:
- lening 13.500,-
- 11 % aan rente vergoeding per jaar. Te betalen achteraf per maand
- af te lossen ineens na 12 maanden. Tussentijds aflossen kan met maximaal 50% van de lening en door een betaling (dus niet kleine beetjes om administratie beperkt te houden)
- verstrekking kan spoedig
- duur lening is maximaal 12 maanden na verstrekking lening. Indien onverhoopt toch langer dan 12 maanden duurt dan zal een nieuwe overeenkomst gemaakt moeten worden of dat er wordt opgenomen dat er een extra rentevergoeding is van 2% per maand.
- Kosten opmaken overeenkomst van geldlening en afwikkeling voor rekening van de geldlener (dat is mijn tijd dat ik ermee bezig ben om als tussenpersoon een overeenkomst tot stand te brengen)
- Afsluitprovisie 500,- te betalen aan geldgever
- geldgever wil in de overeenkomst opgenomen hebben dat direct na verkoop en oplevering van de eigen woning de lening bij voorrang wordt terugbetaald (max 2 weken na oplevering)
(…)
2.7 Zoon W heeft in zijn e-mail van 27 augustus 2018 aan verweerder meegedeeld
dat de uiteindelijke kosten van het afsluiten van een lening bij de door verweerder
voorgestelde investeerder dermate hoog uitvallen dat zij hebben besloten om op dat
moment geen gebruik te maken van het aanbod.
2.8 In september 2018 is tussen klaagster en verweerder overleg gevoerd over te
nemen vervolgstappen, zoals het starten van een kort gedingprocedure. In zijn e-mail
van 14 september 2018 heeft verweerder onder meer het volgende bericht:
“(…) Met betrekking tot kort geding. Realiseer wel – maar dat zul je begrijpen – dat hier de nodige kosten bij komen kijken. Op het kapitaal dat vrijkomt met de verkoop van de woning is dat niet veel maar ik wil het wel even gemeld hebben gezien de liquiditeit en betaling van afgelopen nota. Ik kan niet inschatten hoeveel omdat ik niet weet of er een verweerschrift komt en hoe de zitting verloopt maar het zal zeker 3-4 K zijn.(…)”
2.9 Op 5 oktober 2018 heeft verweerder in de bodemprocedure een verweerschrift
op een zelfstandig verzoek van de ex-man ingediend.
2.10 Op 5 oktober 2018 heeft verweerder namens klaagster haar ex-man in kort geding
gedagvaard en verzocht om voorlopige voorzieningen ex artikel 254 Rv, waaronder medewerking
van de ex-man aan de verkoop van de echtelijke woning en een verdeling van de inboedelgoederen.
2.11 Op 11 november 2018 heeft zoon W in een e-mail aan verweerder erop gewezen
dat de kosten van de laatste factuur ter hoogte van ongeveer € 6.500,- zijn opgelopen
tot bijna het dubbele van de inschatting van verweerder in zijn e-mail van 14 september
2018. Hij heeft aangegeven deze kosten schrikbarend hoog te vinden en daarom verzocht
om redenen van coulance de factuur aan te passen. Verweerder heeft dit verzoek bij
e-mail van 11 november 2018 afgewezen en uitgelegd dat deze factuur niet alleen ziet
op het kort geding, maar ook op het verweerschrift op het zelfstandig verzoek van
de ex-man en lopende werkzaamheden. Verder heeft hij erop gewezen dat klaagster eerder
zijn voorstel voor een tijdelijke lening had afgewezen en dat hij het graag verneemt
als klaagster alsnog interesse daarin heeft.
2.12 De zitting in het kort geding, die oorspronkelijk was gepland op 31 oktober
2018, heeft plaatsgevonden op 27 november 2018.
2.13 Op 18 december 2018 heeft de mondelinge behandeling in de bodemprocedure plaatsgevonden.
2.14 Bij vonnis in kort geding van 14 december 2014 zijn de vorderingen van klaagster
afgewezen. De voorzieningenrechter heeft onder meer het volgende overwogen:
“De vrouw heeft verder geen specifieke spoedeisende reden genoemd waarom nu vooruitlopend op de verdeling in de bodemprocedure op 18 december 2018 de woning (of een deel van de inboedelgoederen) feitelijk moet worden verdeeld. Daarbij overweegt de voorzieningenrechter dat een kort geding zich er in deze omstandigheden niet voor leent om tot een partiële verdeling te komen. Gelet op het bovenstaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat de vrouw onvoldoende (spoedeisend) belang heeft bij haar vorderingen. Deze zullen dan ook worden afgewezen.”
2.15 Na de mondelinge behandeling van het echtscheidingsverzoek op 18 december
2018 heeft verweerder in zijn brief van 12 januari 2019 bij de rechtbank een verzoek
ten aanzien van de verdeling van de inboedel ingediend.
2.16 Bij beschikking van 29 januari 2019 heeft de rechtbank Midden-Nederland de
echtscheiding uitgesproken en de wijze van verdeling van de huwelijksgemeenschap bepaald.
Ten aanzien van de brief van verweerder van 12 januari 2019 heeft de rechtbank onder
meer het volgende overwogen:
“De rechtbank overweegt dat zij de verandering van het verzoek van de vrouw in strijd acht met de goede procesorde. Daartoe overweegt de rechtbank dat partijen op de zitting van 18 december 2018 uitvoerig hebben gesproken over de verdeling van de inboedel. Uiteindelijk hebben partijen daarover afspraken gemaakt, zoals hierna weergegeven. Dat de (eerste) uitvoering van die afspraken anders is gelopen dan door de vrouw gewenst, doet daar niet aan af. Die afspraken blijven immers tussen partijen in stand, zolang die nog niet (volledig) zijn nagekomen. De rechtbank zal op grond van het voorgaande het veranderde verzoek van de vrouw buiten beschouwing laten en daarop niet beslissen.”
2.17 Verweerder heeft in totaal een bedrag van € 27.416,94 (exclusief deurwaarderskosten) in rekening gebracht voor zijn werkzaamheden inzake de echtscheiding.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) Voor een naar eigen zeggen simpele echtscheiding een bedrag van in totaal €
27.416,94 (exclusief deurwaarderskosten) in rekening te brengen en daarmee excessief
te declareren.
Toelichting
Klaagster heeft verwezen naar punt 9 van het door verweerder opgestelde verweerschrift
op het zelfstandig verzoek van de ex-man, waarin hij heeft benadrukt dat het een juridisch
simpele echtscheiding betreft. Verder heeft zij verwezen naar de declaraties, waarbij
zij meer specifiek ten aanzien van het excessief declareren het volgende heeft aangevoerd:
-Telefonisch contact/berichten derden ad in totaal € 3.492,50 exclusief BTW en kantoorkosten. Het is voor klaagster volstrekt
onduidelijk met welke derden die contacten hebben plaatsgevonden en dit blijkt ook
niet uit de specificaties. Het enige contact met derden zou kunnen zijn met de makelaar
die belast was met de verkoop van de echtelijke woning.
-Telefonisch contact/e-mail cliënte ad in totaal € 3.391,- exclusief BTW en kantoorkosten. Klaagster herkent zich hier
niet in.
-Zittingen ad in totaal € 2.502,50 exclusief BTW en kantoorkosten. Er zijn drie zittingen geweest:
een voorlopige voorziening, een kort geding en de bodemprocedure. Dit zou betekenen
dat iedere zitting uren heeft geduurd, hetgeen klaagster volstrekt ongeloofwaardig
acht.
Follow up dossier: in de declaratie wordt dit herhaaldelijk vermeld zonder dat klaagster weet wat hiermee
wordt bedoeld.
Studie dossier ad in totaal € 2.035,- exclusief BTW en kantoorkosten. Klaagster meent dat schromelijk
overdreven is gedeclareerd, aangezien het een eenvoudige echtscheiding betreft waarvoor
nauwelijks studie nodig is. In elk geval zijn de twee declaraties van 14 december
2018 en 10 januari 2019 van € 660,- respectievelijk € 687,50 voor dossierstudie ten
onrechte in rekening gebracht. Klaagster ziet niet in waarom op dat moment nog studie
nodig was, aangezien de procedure was gedaan en alleen de beschikking van de rechtbank
moest worden afgewacht.
Opstellen processtukken ad in totaal € 9.130,- exclusief BTW en kantoorkosten. Verweerder heeft een echtscheidingsverzoek,
een verzoek om voorlopige voorzieningen, een verweerschrift op een zelfstandig verzoek
en een kort gedingdagvaarding opgesteld. De inhoud van deze stukken betreft voor 90%
een en dezelfde motivering en vorderingen van de verzoeken betreft. Een ervaren echtscheidingsadvocaat,
zoals verweerder zich op zijn website afficheert, zou in een simpele zaak als deze
maximaal de helft moeten declareren.
b) Haar niet (tijdig) te informeren over het feit dat de kosten voor het kort geding
de afgegeven kosteninschatting van € 3.000,- tot € 4.000,- ruimschoots zouden overstijgen.
Toelichting
Verweerder heeft in zijn e-mail van 14 september 2018 aan klaagster bericht dat de
kosten voor het kort geding ongeveer € 3.000 à € 4.000,- zouden bedragen, terwijl
hij in werkelijkheid € 6.000,- à € 7.000,- heeft gedeclareerd (het exacte bedrag valt
niet uit de declaraties te destilleren). Er zijn geen omstandigheden die een dergelijke
verdubbeling van de kosten zouden kunnen rechtvaardigen. In ieder geval had verweerder
klaagster dienen te informeren en overleg te plegen als blijkt dat de kosten hoger
uitvallen dan van tevoren is ingeschat.
c) Op 5 oktober 2018 een volstrekt overbodige kortgedingprocedure te starten tot
partiële c.q. gehele verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap en klaagster daarmee
onnodig op hoge kosten te jagen.
Toelichting
Klaagster heeft verwezen naar het vonnis in kort geding van 14 december 2018 waarin
de voorzieningenrechter heeft overwogen dat een kortgedingprocedure zich niet leent
voor een (partiële) verdeling en dat er gelet op de geplande mondelinge behandeling
van het echtscheidingsverzoek op 18 december 2018 ook geen spoedeisend belang bestond.
Verweerder wist of had kunnen weten dat de mondelinge behandeling in de bodemprocedure
gepland stond voor 18 december 2018. Een telefoontje van verweerder naar de rechtbank
zou daarover uitsluitsel hebben gegeven. Dat er geen spoedeisend belang was, stond
derhalve bij voorbaat vast en bovendien dient een advocaat die is gespecialiseerd
in het familierecht te weten dat een (partiële) verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap
in kort geding niet geëigend is, zeker wanneer er geen spoedeisend belang bestaat.
d) Op 12 januari 2019 een volstrekt overbodig verzoek te doen ten aanzien van de
verdeling van de boedel.
Toelichting
Klaagster heeft verwezen naar de beschikking van de rechtbank van 29 januari 2019
waaruit blijkt dat dit verzoek een overbodige actie van verweerder is geweest, aangezien
de rechtbank het verzoek simpelweg heeft afgewezen omdat partijen over de verdeling
reeds bindende afspraken hadden gemaakt.
e) Haar proberen te bewegen een lening af te sluiten tegen een woekerrente teneinde
zijn declaraties betaald te krijgen.
Toelichting
Verweerder heeft bovenmatig gefactureerd hetgeen bij klaagster tot grote betalingsproblemen
heeft geleid. Verweerder heeft klaagster vervolgens geprobeerd te bewegen tot het
afsluiten van een lening met hoge rentes, afsluitprovisie en kosten contract, waarbij
verweerder heeft opgetreden als bemiddelaar en welke lening zou dienen om zijn eigen
declaraties betaald te krijgen. Het is in strijd met de handelwijze die een goed advocaat
betaamt om klaagster te bewegen een zodanige lening tegen die voorwaarden te doen
afsluiten. Dit geldt temeer nu verweerder gelet op de overwaarde van de echtelijke
woning zeker kon zijn van de betaling van zijn facturen.
f) Onzorgvuldig om te gaan met haar geheime adres door het geheime adres zichtbaar
te laten zijn in een van de door hem overgelegde producties.
Toelichting
g) Verweerder was ermee bekend dat klaagster een geheim adres heeft mede vanwege
de agressieve bejegening door haar ex-man. Desondanks heeft verweerder als productie
een verklaring van de huisarts van klaagster overgelegd waarin het adres van klaagster
leesbaar was, ondanks een halfslachtige poging van verweerder om het adres te verwijderen.
Verweerder heeft vervolgens alle zeilen bij moeten zetten om de verklaring op die
wijze buiten de processtukken te houden. Verweerder heeft erg onzorgvuldig gehandeld,
al heeft hij, overigens na interventie van een zoon van klaagster, de schade kunnen
beperken.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.
Klachtonderdeel a)
4.2 Verweerder heeft betwist dat hij excessief zou hebben gedeclareerd. Hij heeft
erop gewezen dat hij voorafgaand aan alle proceshandelingen steeds overleg heeft gevoerd.
Klaagster was altijd tevreden met het resultaat ter zitting en zijn optreden. Hij
heeft bij iedere declaratie een urenspecificatie gevoegd en klaagster heeft nooit
daarover vragen gesteld of bezwaren geuit. Met betrekking tot het verweerschrift op
het zelfstandig verzoek van de wederpartij, waarin hij heeft gesteld dat het om een
simpele echtscheiding ging, heeft verweerder erop gewezen dat hij heeft geschreven
dat het een juridisch simpele echtscheiding betrof omdat hij daarmee heeft willen
aangeven dat er geen reden was om de zaak nog langer aan te houden. Daarmee is echter
nog niet gezegd dat een juridisch simpele echtscheiding minder kost dan een juridisch
complexe scheiding. De emoties die bij een echtscheiding spelen, kunnen er immers
voor zorgen dat een juridisch simpele echtscheiding toch veel kosten met zich meebrengt.
Klachtonderdeel b)
4.3 Verweerder heeft erop gewezen dat hij vanaf het begin heeft aangegeven dat
hij geen vaste prijzen hanteert en dat hij ook geen garanties afgeeft over de kosten
of het resultaat. In zijn e-mail van 14 september 2018 heeft hij daarom klaagster
van tevoren erop gewezen dat hij geen inschatting van de kosten kan maken, maar dat
het in ieder geval € 3.000,- à € 4.000,- zal gaan kosten. Verder betrof de betreffende
declaratie niet enkel zijn werkzaamheden in verband met het kort geding, maar ook
zijn werkzaamheden in het kader van het zelfstandig verzoek van de wederpartij en
tevens lopende werkzaamheden zoals correspondentie met derden, zoals hij klaagster
heeft meegedeeld in zijn e-mail van 11 november 2018.
Klachtonderdeel c)
4.4 Verweerder heeft aangevoerd dat hij klaagster en haar beide zoons uitvoerig
heeft geïnformeerd over mogelijke vervolgstappen en dat het de wens van klaagster
was om een kortgedingprocedure te starten. Hij heeft verwezen naar de uitgebreide
e-mailwisseling die aan deze beslissing vooraf is gegaan. Ter voorkoming van ieder
misverstand heeft hij een en ander nog een keer in zijn e-mail van 13 september 2018
bevestigd. Verweerder kan daarom niet plaatsen waarom klaagster hem nu het verwijt
maakt dat hij een volstrekt overbodige procedure heeft gevoerd. Het belang van klaagster
was erin gelegen de medewerking van de wederpartij aan de verkoop van de echtelijke
woning af te dwingen en ervoor te zorgen dat klaagster alvast wat spullen toebedeeld
zou krijgen. Hij heeft klaagster erover geïnformeerd dat strikt genomen de vordering
over de boedel niet thuishoort in een kortgedingprocedure. Hij heeft het toch op verzoek
van klaagster geprobeerd in de hoop dat de rechter empathie zou hebben voor de situatie
en met name de vordering tot medewerking van de ex-man aan de verkoop van de woning
zou toewijzen. Een dergelijke vordering in kort geding kan wel degelijk worden toegewezen.
De afwijzing van de vorderingen is volgens verweerder uitsluitend te wijten aan het
feit dat na het starten van de kortgedingprocedure en vóór de mondelinge behandeling
van het kort geding een zittingsdatum is bepaald in de bodemprocedure. Om die reden
heeft de voorzieningenrechter verwezen naar de bodemprocedure.
Klachtonderdeel d)
4.5 Verweerder heeft aangevoerd dat de aanleiding voor het sturen van de brief
van 12 januari 2019 gelegen was in het feit dat tijdens de zitting op 18 december
2018 tussen partijen afspraken zijn gemaakt die door de wederpartij niet werden nagekomen.
Klaagster heeft deze afspraken gemaakt tegen het advies van verweerder in. Toen de
wederpartij de afspraken niet nakwam, heeft klaagster verweerder om hulp verzocht.
Hij heeft toen aangeven wat hij zou kunnen doen, maar hij heeft geen enkele garantie
gegeven over het resultaat. Inwilliging van een verzoek na afloop van een mondelinge
behandeling is heel wel mogelijk, maar het verzoek is in dit geval afgewezen omdat
tijdens de mondelinge behandeling al duidelijk afspraken waren gemaakt tussen partijen.
Klachtonderdeel e)
4.6 Verweerder heeft erop gewezen dat het een zoon van klaagster was die hem heeft
gevraagd naar de mogelijkheden voor zijn moeder om over gelden te beschikken, omdat
hij de declaraties van verweerder had voorgeschoten en hij dat niet langer wilde doen.
In reactie hierop heeft verweerder geopperd dat hij iemand kon proberen te vinden
om via crowdfunding een lening te verstrekken voor een korte periode. Hij heeft hiermee
geprobeerd om zijn cliënt te helpen, maar hij heeft nooit aangegeven dat een lening
moest worden afgesloten om zijn declaraties te voldoen. Verder meent verweerder dat
de term woekerrente subjectief is. Klaagster had zich ook tot een bank kunnen wenden.
Gezien de leeftijd van klaagster, het feit dat zij geen zekerheid kon bieden in de
zin van een onderpand en ook niet kon aangeven wanneer kon worden terugbetaald, was
de voorgestelde lening een zeer redelijk aanbod.
Klachtonderdeel f)
4.7 Verweerder heeft aangevoerd dat een zoon van klaagster hem op het laatste moment
een verklaring van de huisarts heeft toegestuurd met het verzoek deze bij de rechtbank
in te dienen. Hij heeft toen geen acht geslagen op het adres en hij is er door de
zoon van klaagster ook niet op gewezen dat hij eerst het op deze verklaring vermelde
adres van klaagster moest weghalen of doorstrepen. Als dit zo belangrijk was geweest
voor klaagster, had zij het adres zelf kunnen doorstrepen of de huisarts kunnen verzoeken
haar adres niet op zijn verklaring te vermelden. Nadat klaagster hem had verzocht
het stuk terug te halen en te rectificeren, heeft verweerder al het mogelijke gedaan
om te voorkomen dat het adres bekend zou worden bij de wederpartij.
5 BEOORDELING
5.1 De klacht heeft betrekking op het optreden van de eigen advocaat. De tuchtrechter
toetst de kwaliteit van de dienstverlening door de eigen advocaat in volle omvang.
Daarbij wordt rekening gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft bij de manier
waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor hij bij de behandeling kan
komen te staan. De vrijheid die de advocaat daarbij heeft is niet onbeperkt. Deze
vrijheid wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de
uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld. Volgens deze eisen dient zijn werk
te voldoen aan de binnen de beroepsgroep geldende professionele standaard. Die professionele
standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame
en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.
Klachtonderdelen a), b), c) en d)
5.2 De klachtonderdelen a), b), c) en d) lenen zich voor een gezamenlijke behandeling.
5.3 De raad stelt voorop dat van een advocaat mag worden verwacht dat hij integer
en zorgvuldig handelt in financiële aangelegenheden en dat hij daarvoor nauwgezet
verantwoording aan zijn opdrachtgever aflegt. In dit verband beoordeelt de tuchtrechter
ook of er sprake is van excessief declareren. Of een declaratie als excessief moet
worden aangemerkt, hangt af van alle omstandigheden van het geval.
5.4 Verweerder heeft voor de echtscheiding een bedrag van in totaal ruim € 27.000,-
in rekening gebracht. De raad komt dit bedrag excessief hoog voor. Naar het oordeel
van de raad staat het aantal gedeclareerde uren niet in verhouding tot de door verweerder
verrichte werkzaamheden. Klaagster heeft per categorie werkzaamheden onderbouwd om
welke reden zij het gedeclareerde bedrag buitensporig hoog vindt. Verweerder heeft
dit nauwelijks gemotiveerd weersproken en ook de weinig gespecificeerde urenregistraties
bieden geen aanknopingspunten voor een dergelijk hoge declaratie. Zo heeft verweerder
op geen enkele manier aannemelijk gemaakt dat het opstellen van de processtukken een
bedrag van bijna €10.000,- aan gedeclareerde uren rechtvaardigt. De raad neemt daarbij
in aanmerking dat verweerder een ervaren advocaat is, de stukken de nodige herhalingen
bevatten en vooral van feitelijke aard zijn, zonder juridisch inhoudelijke betogen
die een dergelijk aantal gedeclareerde uren zouden kunnen rechtvaardigen. Om dezelfde
reden acht de raad het gedeclareerde bedrag van ruim € 2.000,- voor dossierstudie
bijzonder hoog. Ten aanzien van de gedeclareerde kosten ad € 3.391,- voor telefonisch/e-mailcontact
met klaagster heeft verweerder tijdens de zitting aangevoerd dat de communicatie met
klaagster en haar twee zoons veel tijd heeft gekost, omdat zij niet altijd op één
lijn zaten. Dit verweer vindt echter geen steun in de overgelegde urenregistraties
en voor zover dit wel zo zou zijn, is daarmee nog steeds niet het grote aantal gedeclareerde
uren verklaard. Ook de bedragen van € 3.492,50 voor contact met derden en € 2.502,50
voor de zittingen komen de raad uitzonderlijk hoog voor, terwijl verweerder daarvoor
geen bevredigende verklaring heeft kunnen geven.
5.5 Behalve dat verweerder buitensporig veel heeft gedeclareerd voor zijn werkzaamheden,
heeft hij naar het oordeel van de raad bovendien werkzaamheden verricht en gedeclareerd
die voor de zaak van klaagster niet zinvol waren. Zoals door verweerder is erkend,
wist hij toen de kort geding zitting werd uitgesteld naar 27 november 2018 dat de
mondelinge behandeling in de bodemprocedure kort daarna, namelijk op 18 december 2018,
zou plaatsvinden. Daarmee wist hij ook dat het kort geding kansloos was geworden door
het ontbreken van een spoedeisend belang en dat daarom onnodig kosten zouden worden
gemaakt als hij de zaak niet zou intrekken. Verweerder heeft tijdens de zitting hiertegen
ingebracht dat hij de mogelijkheid van intrekking van het kort geding wel met klaagster
heeft besproken, maar dat zij wilde dat het kort geding doorgang zou vinden. Van een
redelijk handelend advocaat mag echter worden verwacht dat hij onder deze omstandigheden
niet zonder meer meegaat in de wens van zijn cliënt, maar zijn verantwoordelijkheid
neemt door de portefeuillekwestie te stellen of in ieder geval aan zijn cliënt expliciet
de financiële consequenties en risico’s van een voortzetting van de procedure voor
te houden en dit alsdan bovendien schriftelijk aan haar te bevestigen. Van een schriftelijke
mededeling ter zake van verweerder is niet gebleken.
5.6 Het nieuwe verzoek dat verweerder na afloop van de mondelinge behandeling in
de bodemprocedure in zijn brief van 12 januari 2019 heeft ingediend was eveneens kansloos,
gelet op hetgeen de rechtbank in de beschikking van 29 januari 2019 daarover heeft
overwogen, en dat was te voorzien. Verweerder heeft ook hier werkzaamheden verricht
die in het kader van de belangenbehartiging van zijn cliënt niet nodig waren, maar
waarvoor hij wel de kosten in rekening heeft gebracht.
5.7 Klaagster heeft verweerder tevens het verwijt gemaakt dat hij haar niet tijdig
heeft gewaarschuwd dat de kosten van het kort geding veel hoger zouden worden dan
van tevoren ingeschat. Verweerder heeft in zijn verweer erop gewezen dat hij klaagster
in zijn e-mail van 11 november 2018 heeft uitgelegd dat de betreffende declaratie
niet alleen zijn werkzaamheden in verband met het kort geding betrof, maar tevens
de werkzaamheden voor het verweerschrift op het zelfstandig verzoek van de ex-man.
Deze verwarring heeft kunnen ontstaan doordat verweerder in zijn declaraties naar
het oordeel van de raad onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt voor welke specifieke
werkzaamheden hij welke kosten in rekening heeft gebracht. Ook heeft klaagster in
haar klacht er terecht op gewezen dat de in de declaraties opgevoerde post ‘follow
up dossier’ onvoldoende aangeeft welke werkzaamheden hiermee worden bedoeld.
5.8 Gelet op het voorgaande, is de raad van oordeel dat het declaratiegedrag van
verweerder in strijd is geweest met de nauwgezetheid en zorgvuldigheid die van een
advocaat verwacht mag worden. Verweerder heeft excessief gedeclareerd en hij heeft
zijn declaraties onvoldoende gespecificeerd. Klachtonderdelen a), b), c), en d) zullen
dan ook gegrond worden verklaard.
Klachtonderdeel e)
5.9 Verweerder heeft ter zitting verklaard dat de door hem voorgestelde lening
aan klaagster een tweeledig doel diende, namelijk de afbetaling van de door een zoon
aan haar verstrekte lening en de betaling van de facturen van verweerder.
5.10 De raad is met klaagster van oordeel dat het een advocaat niet betaamt om
zijn cliënte te adviseren over het afsluiten van een geldlening die in ieder geval
voor een deel dient ter betaling van zijn eigen declaraties, temeer niet nu het desbetreffende
verzoek niet van klaagster afkomstig was, maar van een zoon die daarbij wellicht een
eigen belang had. Daarmee zou verweerder bovendien de kennelijke schulden die klaagster
had slechts vergroten gezien de rente van 11 %. Bovendien was verweerder ervan op
de hoogte dat naar redelijke verwachting op korte termijn geld vrij zou komen door
de verkoop van de echtelijke woning. Verweerder heeft niet primair in het belang van
zijn cliënte geadviseerd, maar meer oog gehad voor zijn eigen financiële belangen.
Dat past een zorgvuldig handelend advocaat niet. Klachtonderdeel e) zal dan ook gegrond
worden verklaard.
Klachtonderdeel f)
5.11 Dit klachtonderdeel is onvoldoende uit de verf gekomen. Verweerder heeft gemotiveerd
aangegeven waarom hem geen tuchtrechtelijk verwijt gemaakt kan worden over de wijze
waarop hij is omgegaan met het geheime adres van klaagster op een productie. Klaagster
heeft naar het oordeel van de raad onvoldoende gesteld om te kunnen vaststellen dat
verweerder klachtwaardig tekort is geschoten. Klachtonderdeel f) zal daarom ongegrond
worden verklaard.
6 MAATREGEL
6.1 Klachtonderdelen a), b), c), d) en e) zijn gegrond. De raad rekent verweerder
zwaar aan dat hij gedurende de behandeling van het echtscheidingsverzoek van klaagster
de belangrijke kernwaarde van (financiële) integriteit heeft geschonden. Hij heeft
bij de behartiging van de belangen van klaagster teveel zijn eigen financiële belangen
laten meewegen, in het bijzonder door buitensporig te declareren en zijn cliënte te
bewegen om een lening af te sluiten om zijn declaraties te voldoen. De raad acht de
maatregel van berisping passend en geboden.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op
grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht
van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk
is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar
rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond
van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
b) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder a
en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden,
overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse
Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline"
en het zaaknummer 20-833/AL/MN.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdelen a), b), c), d) en e) gegrond;
- verklaart klachtonderdeel f) ongegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van berisping op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de
Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald
in 7.3.
Aldus beslist door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, mrs. E.J.C. de Jong en P.J.F.M. de Kerf, leden, bijgestaan door mr. W.E. Markus-Burger als griffier en uitgesproken in het openbaar op 15 november 2021.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 15 november 2021