ECLI:NL:TADRARL:2021:282 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 20-444/AL/MN

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2021:282
Datum uitspraak: 06-09-2021
Datum publicatie: 07-01-2022
Zaaknummer(s): 20-444/AL/MN
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Dreigementen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Klacht tegen advocaat van de wederpartij. De e-mails van verweerder waarin hij zeer stellige bewoordingen gebruikt, zijn niet aan klagers maar de deurwaarder gericht. Van een professioneel betrokkene mag worden verwacht dat hij weet hoe de gebezigde bewoordingen moeten worden opgevat. Daarnaast komt een advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toe bij de wijze waarop hij de belangen van zijn cliënt behartigt. Tegen deze achtergrond bezien, is de wijze van formuleren in de e-mails niet klachtwaardig. Klacht ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 6 september 2021
in de zaak 20-444/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:

klager
klaagster
tezamen ook: klagers
over
verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 19 februari 2019 hebben klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 16 juni 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z 1087629 HH/SD van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 5 juli 2021. Daarbij waren klager en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5. Ook heeft de raad kennisgenomen van de brief met bijlagen van verweerder van 14 januari 2021.

2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klager sub 1 heeft omstreeks 2005 een aanzienlijk geldbedrag aan de heer L. uitgeleend.
2.3 Omdat terugbetaling van de geldlening uitbleef, hebben klagers in 2007 een incassoprocedure gestart. De rechtbank Utrecht heeft bij verstekvonnis van 31 oktober 2007 de heer L. veroordeeld tot terugbetaling.
2.4 In de periode van 2007 tot 2018 hebben klagers de tenuitvoerlegging van het vonnis van de rechtbank laten rusten.
2.5 Klagers hebben op 11 januari 2019 een deurwaarder ingeschakeld om executoriaal beslag te leggen ter incasso van de geldvordering. De deurwaarder heeft beslag gelegd op de horeca-inventaris van de vennootschap onder firma Eetcafé L. (hierna: het eetcafé), van de heer en mevrouw L. De deurwaarder heeft de openbare verkoop gepland op dinsdag 18 februari 2020.
2.6 De heer en mevrouw L. hebben zich namens het eetcafé op maandag 10 februari 2020 gewend tot verweerder.
2.7 Verweerder heeft in zijn e-mail van dinsdag 11 februari 2020 aan de deurwaarder onder meer het volgende bericht:

“(…) Omdat de openbare verkoop gepland staat 18 februari aanstaande, is aan mij gevraagd een executiegeschil te starten. Hedenochtend zal ik daartoe een verzoek indienen bij de Voorzieningenrechter. Gelet op de spoedeisendheid van de kwestie zal deze waarschijnlijk plaatsvinden komende vrijdagmiddag of anders maandagochtend. Ik verzoek u hiermee rekening te houden. (…)”

De deurwaarder heeft deze e-mail aan klagers doorgeleid.
2.8 Klagers hebben per e-mail van woensdag 12 februari 2020 aan verweerder en aan de griffie van de rechtbank Midden-Nederland hun verhinderdata doorgegeven.
2.9 Verweerder heeft in zijn e-mail van vrijdag 14 februari 2020 aan de deurwaarder onder meer het volgende bericht:

“(…) Het is helaas niet gelukt om tijdig een datum te krijgen voor een kort geding. Wel is het gelukt om dekking te vragen van Arag Rechtsbijstand voor een bodemprocedure en omdat mijn cliënte nu al aanzienlijke schade ondervindt vanwege de onrechtmatige beslaglegging, is ervoor gekozen om een bodemprocedure te starten om te komen tot een volledige vergoeding van de schade van de zijde van cliënte. (…)”

De deurwaarder heeft op maandag 17 februari 2020 deze e-mail naar klagers doorgestuurd.
2.10 Klagers hebben maandag 17 februari 2020 contact opgenomen met de griffie van de rechtbank Midden-Nederland, waaruit bleek dat verweerder geen verzoek heeft ingediend om een kort geding in te plannen.

3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) In strijd te handelen met Gedragsregel 1 leden 1 en 4 (beroepsplichten) over de wijze waarop hij in de periode vanaf dinsdag 11 februari 2020 tot en met maandag 17 februari 2020 namens zijn cliënte heeft aangezegd een kort geding (executiegeschil) te (doen) starten waarvan de mondelinge behandeling op vrijdag 14 februari 2020 of uiterlijk maandag 17 februari 2020 zal plaats dienen te vinden, terwijl hij daartoe geen (juridische) acties of verzoek(en) richting de rechtbank Midden-Nederland heeft gedaan.
Toelichting
Klagers hebben de mededeling van verweerder aan de deurwaarder in zijn e-mail van 11 februari 2020 als feitelijkheid opgevat. De bewoording van de e-mail laat geen andere uitleg dan dat het verzoek aan de rechtbank zal worden gedaan, zonder dat daaraan nog een voorwaarde van bijvoorbeeld financiering is verbonden. Klagers hebben daarom naar aanleiding daarvan op 12 februari 2020 juridisch advies ingewonnen, verhinderdata aan de rechtbank doorgegeven en hun agenda leeg gemaakt om het kort geding te kunnen voorbereiden. Verder hebben zij op woensdag 13 februari 2020 gewacht op de betekening van een dagvaarding en hun agenda voor maandag 17 februari 2020 vrij gehouden. Toen klagers op donderdag 14 februari 2020 telefonisch contact hebben opgenomen met de rechtbank bleek dat daar geen verzoek van verweerder bekend was.
b) In strijd te handelen met Gedragsregel 8 door expliciet in de e-mailwisseling in die periode te vermelden dat een kort geding (executiegeschil) zal worden opgestart en door ten onrechte te vermelden: “hedenochtend een verzoek…zal worden gedaan” en “niet tijdig een datum is verkregen”, terwijl hij geen (juridische) acties of verzoek)en) richting de rechtbank heeft gedaan.
Toelichting
Naar aanleiding van de e-mail van verweerder van 14 februari 2020 hebben klagers op maandag 17 februari 2020 nogmaals contact opgenomen met de rechtbank, maar daar is nooit een verzoek door verweerder ingediend. Verweerder had niet mogen zeggen dat een datum voor een kort geding zal worden verzocht als dat niet het geval is. Verder heeft verweerder beweerd dat het niet is gelukt om tijdig een datum te krijgen voor een kort geding, alsof er sprake is van een voor hem externe omstandigheid, terwijl om een datum te krijgen eerst om een datum moet worden verzocht. Klagers verwijten verweerder dat hij bewust onjuiste informatie heeft gegeven over de processtappen die hij ging nemen.

4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.
Klachtonderdeel a)
4.2 Verweerder heeft aangevoerd dat zijn cliënten hem op 10 februari 2020 om juridische bijstand hebben verzocht vanwege een op 18 februari 2020 geplande openbare verkoop van de inventaris van hun eetcafé. Hij heeft toen met zijn cliënten afgesproken dat hij een sommatiebrief zou sturen aan de deurwaarder waarin een opheffingskortgeding zou worden aangekondigd. Verder zouden zijn cliënten de kwestie direct aanmelden bij Arag Rechtsbijstand met het verzoek om dekking te verlenen voor het starten van een kort geding. Omdat tijdige dekking uitbleef, heeft verweerder het kort geding moeten afblazen en dat heeft hij ook direct kenbaar gemaakt in zijn e-mail van 14 februari 2020 aan de deurwaarder. Verweerder is van mening dat in zijn e-mail van 11 februari inzake de sommatie geen ongeoorloofde druk is uitgeoefend. Hij heeft erop gewezen dat indien de dekking wel tijdig was verleend, het kort geding gewoon doorgang zou hebben gevonden.
Klachtonderdeel b)
4.3 Verweerder heeft erop gewezen dat de beslaglegging door klagers om meerdere redenen onrechtmatig was en dat verweerder daarom genoodzaakt was om klagers te voorzien van een duidelijk signaal door middel van een sommatie met de aankondiging van een opheffingskortgeding. De daarin gebruikte bewoordingen zijn weliswaar scherp, maar niet van dien aard dat verweerder daarmee de grenzen van acceptabel professioneel gedrag heeft overschreden. Het is bovendien in de advocatuur gebruikelijk om in een sommatiebrief consequenties te verbinden aan niet-nakoming van hetgeen wordt gevorderd. Dit is niet klachtwaardig, ongeacht of aan de aangekondigde consequenties daadwerkelijk uitvoering wordt gegeven.

5 BEOORDELING
5.1 Allereerst stelt de raad vast dat het gaat om een handelen van de advocaat van de wederpartij van klagers. Volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline komt aan een advocaat van de wederpartij van klager een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder redelijk doel. De raad zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.
Klachtonderdelen a) en b)
5.2 Gelet op de samenhang tussen de beide klachtonderdelen ziet de raad aanleiding om deze gezamenlijk te beoordelen.
5.3 De raad constateert dat verweerder in zijn e-mails van 11 en 14 februari 2020 zeer stellige bewoordingen heeft gebruikt in plaats van te kiezen voor de in dergelijke situaties gebruikelijke formulering dat cliënt zich het recht voorbehoudt om bij niet-nakoming van het gevorderde een kort geding te starten. Het is voorstelbaar dat een dergelijke formulering, waarbij geen enkel voorbehoud wordt gemaakt, impact heeft op de wederpartij. De raad stelt echter tevens vast dat de e-mails van verweerder niet aan klagers, maar aan de deurwaarder zijn gericht. Van een deurwaarder als professioneel betrokkene mag worden verwacht dat hij weet hoe de in de e-mails gebezigde bewoordingen moeten worden opgevat. Daarnaast komt aan verweerder als advocaat van de wederpartij, zoals is overwogen in 5.1, een grote mate van vrijheid toe bij de wijze waarop hij de belangen van zijn cliënt behartigt. Hoewel het de voorkeur had verdiend als verweerder het een en ander minder stellig had verwoord, acht de raad de wijze waarop hij zijn e-mails heeft geformuleerd tegen deze achtergrond bezien niet klachtwaardig. De klachtonderdelen a) en b) zullen dan ook ongegrond worden verklaard.

BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht in beide onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr. A.E. Zweers, voorzitter, mrs. H.K. Scholtens en M.W. Veldhuijsen, leden, bijgestaan door mr. W.E. Markus-Burger als griffier en uitgesproken in het openbaar op 6 september 2021.

Griffier Voorzitter

Verzonden d.d. 6 september 2021