ECLI:NL:TADRARL:2021:278 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 21-733/AL/GLD

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2021:278
Datum uitspraak: 29-11-2021
Datum publicatie: 07-01-2022
Zaaknummer(s): 21-733/AL/GLD
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over de eigen advocaat kennelijk ongegrond. Van het niet nakomen van beloftes of verkeerd adviseren is de voorzitter niet gebleken. Verweerster mocht haar werkzaamheden voor klager neerleggen en heeft dat bovendien zorgvuldig gedaan.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 29 november 2021
in de zaak 21-733/AL/GLD
naar aanleiding van de klacht van:

klager
over:
verweerster
gemachtigde: mr. Van B.

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) van 2 september 2021 met kenmerk K 20/33, door de raad ontvangen op 2 september 2021, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 0.0 tot en met 05.12.

1    FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1    Klager had samen met zijn zus een woning in eigendom, waarin de zus jarenlang woonachtig was. Tijdens die periode heeft zij nooit een gebruiksvergoeding voor het woongenot aan klager betaald.
1.2    Op 8 september 2017 is de zus van klager overleden. Klager raakte vervolgens bekend met het testament van de zus, waaruit bleek dat hij geen erfgenaam was.
1.3    Klager heeft zich in november 2017 voor juridische bijstand gewend tot het kantoor waar verweerster werkzaam is, waarna op 1 december 2017 een gesprek heeft plaatsgevonden tussen klager en verweerster.
1.4    Bij e-mail van 15 december 2017 heeft klager aan verweerster verschillende documenten gezonden. In reactie daarop heeft verweerster diezelfde dag aan klager onder meer geschreven:

“Mag ik hieruit opmaken dat u wenst dat wij het dossier verder in behandeling nemen? Ik zal alsdan overgaan tot bestudering van de stukken en vervolgens een advies voor u opstellen.”

1.5    Bij brief van 10 januari 2018 heeft verweerster klager geadviseerd. Het schriftelijk advies maakt onderdeel uit van het dossier.
1.6    Bij e-mail van 19 januari 2018 heeft klager gereageerd en onder meer geschreven:

“Na ons positieve kennismakingsgesprek van 1-12-2017 ben ik echter zeer teleurgesteld in uw samenvatting en advies. Indien mogelijk gaarne een persoonlijk gesprek met [mr. BP.]”

1.7    Op 23 januari 2018 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen klager, zijn echtgenote, verweerster en kantoorgenoot mr. BP.
1.8    In reactie op een e-mail van klager van 9 februari 2018 heeft verweerster bij e-mail van 20 februari 2018 aan klager onder meer geschreven:

“Hetgeen u in de mail heeft aangegeven maakt onze conclusie, zoals opgenomen in mijn advies aan u van 10 januari 2018 en zoals met u is besproken tijdens de bespreking hier op kantoor op 23 januari jl., niet anders. Het testament van uw zus is rechtsgeldig en er is ons inziens geen grond voor vernietiging van het testament.

Zoals afgesproken heb ik een concept brief voor [wederpartij] opgesteld waarin aanspraak wordt gemaakt op betaling van een gebruiksvergoeding vanaf 1997 tot september 2017.”

1.9    Bij e-mail van 25 februari 2018 heeft klager gereageerd en onder meer geschreven:

“Op 01-12-2017 kwam u tijdens ons kennismakingsgesprek bij mij over als zeer kordaat en deskundig (…). Helaas is in dat vertrouwen een barst ontstaan.

Uw advies van 10-01-2018 was niet in overeenstemming met de informatie, die u aan mij gaf en de door u gedane toezegging in dat kennismakingsgesprek en intussen vraag ik mij af of u wel capabel bent, of dat u teruggefloten bent en of u een gebrek aan mensenkennis heeft.

Over dat advies was ik niet alleen stomverbaasd en teleurgesteld, maar ik voelde mij ook belazerd en ik was kwaad. (…)

Dat ik in het verleden te vaak te goed van vertrouwen geweest ben, weet ik maar van u viel mij tegen, dat u geen enkele keer sorry gezegd heeft. (…)

Van 7 maart tot en met 22 maart 2018 zijn wij er even uit en wel op [A] bij onze oudste zoon”

1.10    Verweerster heeft bij e-mail van 1 maart 2018 gereageerd en onder meer geschreven:

“De inhoud van uw e-mail laat helaas zien dat u er geen of onvoldoende vertrouwen in heeft dat uw zaak door ons naar beste vermogen wordt behandeld. Wij concluderen dat dit de situatie onwerkbaar maakt, reden waarom ik mij thans genoodzaakt zie om de verstrekte opdracht per vandaag neer te leggen.

Ik raad u aan met voortvarendheid een andere advocaat/belangenbehartiger te benaderen die de behandeling van de zaak kan overnemen.”

1.11    Bij e-mail van 2 maart 2018 heeft klager aan mr. BP onder meer geschreven:

“Dat de relatie tussen uw collega [verweerster] en mij niet optimaal was is u tijdens ons gesprek van 23 januari 2018 ongetwijfeld opgevallen.

Dat ik geen vertrouwen zou hebben in [kantoor verweerster], zoals uw collega [verweerster] veronderstelt in haar email van gisteren is onjuist. (…)

Daar wij onze reis naar [A] (van 7 maart t/m 22 maart) niet kunnen uitstellen wil ik u hierbij voorstellen, dat wij dinsdagmiddag a.s. langs komen om de gerezen problemen te bespreken.”

1.12    Mr. BP heeft diezelfde dag gereageerd en onder meer geschreven:

“Dat zou er echter juist in moeten resulteren dat u erop vertrouwt dat uw zaak in goede handen is bij ons kantoor. Uit uw reacties blijkt echter keer op keer iets anders.

Het advies van [verweerster] en de conceptbrief aan [wederpartij] is in overleg met mij opgesteld. Dat geldt ook voor haar e-mail aan u van 1 maart jl. Ik sta volledig achter haar inschatting en aanpak.

U blijft maar terugkomen op de door u gewenste vernietiging van het testament van uw zus, terwijl wij u, zowel schriftelijk als mondeling, duidelijk hebben uitgelegd dat daarvoor geen grondslag is. (…) Het is dan ons goed recht om te concluderen dat er geen voldoende basis voor een verdere samenwerking. (…)

Even los van het feit dat mijn agenda de komende week geen ruimte laat om aan uw verzoek te voldoen, zie ik dus ook niet hoe nog een gesprek de situatie zou veranderen.”

1.13    Klager heeft bij e-mails van 3 en 4 maart 2018 gereageerd en nogmaals verzocht zijn belangen te (blijven) behartigen in het conflict met de wederpartij.
1.14    Op 5 maart 2018 heeft klager aan verweersters kantoor bericht dat hij een jurist had gevonden die de zaak (verder) voor hem zou behandelen.
1.15    Op 18 februari 2020 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2    KLACHT
2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende.
a)    Verweerster is haar gemaakte beloftes niet nagekomen en heeft verkeerd geadviseerd. Dit heeft voor klager geleid tot veel materiële en immateriële schade.
b)    Verweerster heeft ten onrechte haar werkzaamheden in de zaak neergelegd op een ongunstig moment, daags voor het familiebezoek van klager in het buitenland en de oplevering van de woning.
2.2    Ter toelichting op klachtonderdeel a heeft klager gesteld dat verweerster ten onrechte tijdens het eerste gesprek heeft toegezegd dat het testament van klagers zus aan te vechten was. Daarnaast had verweerster moeten weten dat het vorderen van de wettelijke rente niet haalbaar was.

3    VERWEER
3.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING
4.1    De voorzitter neemt bij de beoordeling van de klacht als uitgangspunt dat, gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet, de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (zie Hof van Discipline 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32). Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. Het hof toetst daarom of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijke handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (HvD 3 april 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:80).
Ad klachtonderdeel a)
4.2    Klager verwijt verweerster allereerst dat zij door haar gemaakte beloftes, kennelijk gedaan in het kennismakingsgesprek op 1 december 2017, niet is nagekomen. Dat gemaakte afspraken door verweerster niet zijn nagekomen, kan de voorzitter op grond van de overgelegde stukken echter niet vaststellen. Daaruit volgt slechts dat verweerster na bestudering van de stukken een advies voor klager zou opstellen. Dat heeft zij vervolgens ook gedaan bij brief van 10 januari 2018. Van verdere door verweerster gemaakte afspraken of beloftes is de voorzitter niet gebleken.
4.3    Dat verweerster klager vervolgens verkeerd heeft geadviseerd, is de voorzitter evenmin gebleken. Klager stelt dat het advies geen uitwerking was van de gebruiksvergoeding en een schikkingsvoorstel met betrekking tot het testament, zoals afgesproken, maar een gedeeltelijke samenvatting van de door klager aan verweerster ter hand gestelde bijlagen. Verweerster heeft echter gesteld – en dit blijkt ook uit het schriftelijk advies van 10 januari 2018 – dat in het advies drie pagina’s zijn gewijd aan de relevante feiten en omstandigheden en dat in het vervolg (acht pagina’s) de juridische vragen die er waren zijn beantwoord en is geadviseerd over eventuele mogelijke vervolgstappen. Dat het advies in strijd was met de op 1 december 2017 en 15 december 2017 gedane (mondelinge) toezeggingen, kan de voorzitter niet vaststellen, nu dit door verweerster uitdrukkelijk is betwist. Voor zover klager ook verder van mening is dat hij verkeerd is geadviseerd, geldt dat dit door hem niet of onvoldoende is onderbouwd en door verweerster is betwist. De voorzitter zal dit klachtonderdeel dan ook kennelijk ongegrond verklaren.
Ad klachtonderdeel b)
4.4    Klager verwijt verweerster dat zij haar werkzaamheden heeft neergelegd op een ongunstig moment.
4.5    Uit gedragsregel 14 lid 2 volgt dat de advocaat zich dient terug te trekken, indien tussen de advocaat en zijn cliënt verschil van mening bestaat over de wijze waarop de opdracht moet worden uitgevoerd en dit geschil niet in onderling overleg kan worden opgelost. Uit gedragsregel 14 lid 3 volgt dat wanneer een advocaat besluit een hem verstrekte opdracht neer te leggen, hij dit op zorgvuldige wijze dient te doen en er voor dient te zorgen dat zijn cliënt daarvan zo min mogelijk nadeel ondervindt.
4.6    De voorzitter overweegt dat uit de overgelegde stukken blijkt dat tussen klager en verweerster sprake was van een verschil van inzicht over de aanpak van de zaak. Ook acht de voorzitter het niet onbegrijpelijk dat verweerster een gebrek aan vertrouwen van klager heeft gelezen in zijn berichten, met name de e-mail van 25 februari 2018. Verweerster kon en mocht zich dan ook onttrekken aan klagers zaak. Zij was niet gehouden klagers belangen nog langer te behartigen. Verweerster heeft zich vervolgens op zorgvuldige wijze onttrokken, nu er geen sprake was van een voor klager ongelegen of ontijdig moment in het geschil. Dat het voor klager ongelegen kwam in verband met familiebezoek in het buitenland en de oplevering van een woning, maakt dat niet anders. Ook heeft verweerster klager aangeraden met spoed op zoek te gaan naar een nieuwe belangenbehartiger, welke hij kort daarna heeft gevonden. De voorzitter is dan ook niet gebleken dat verweerster bij de onttrekking aan klagers zaak onbetamelijk heeft gehandeld. Ook dit klachtonderdeel wordt daarom kennelijk ongegrond verklaard.
Conclusie
4.7    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING
De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.F.J.N. van Osch, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 29 november 2021.

Griffier                                                          Voorzitter

Bij afwezigheid van mr. C.M. van de Kamp
is deze beslissing ondertekend door
mr. M.M. Goldhoorn (griffier)

Verzonden d.d. 29 november 2021