ECLI:NL:TADRARL:2021:276 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 21-812/AL/GLD

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2021:276
Datum uitspraak: 22-11-2021
Datum publicatie: 07-01-2022
Zaaknummer(s): 21-812/AL/GLD
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht tegen advocaat wederpartij. De voorzitter is niet gebleken dat verweerster bij de bejegening van klager de grenzen van de haar toekomende vrijheid heeft overschreden, laat staan dat verweerster zich op smakeloze wijze over klager heeft uitgelaten. Klacht kennelijk ongegrond. 

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 22 november 2021
in de zaak 21-812/AL/GLD
naar aanleiding van de klacht van:

klager
over
verweerster
gemachtigde: mr. B.

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) van 11 oktober 2021 met kenmerk K 20/126, door de raad ontvangen op 11 oktober 2021, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1.1 tot en met 5.6.

1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Klager heeft twee zussen, zus T en zus M. De moeder van klager en zijn zussen is op 18 augustus 2014 overleden.
1.2 Na het overlijden van zijn moeder is klager manisch-psychotisch ontregeld geraakt.
1.3 Op 18 mei 2015 heeft klager een door zus M ingevulde verklaring strekkende tot verwerping van de nalatenschap van moeder ondertekend. Deze akte van verwerping is op 20 mei 2015 bij de rechtbank geregistreerd.
1.4 Bij brief van 21 mei 2015 heeft de advocaat van zus T klager een termijn gegeven om de nalatenschap te aanvaarden of te verwerpen.
1.5 Zus M en zus T zijn sinds juli 2015 verwikkeld in een juridische procedure met betrekking tot de verdeling van moeders nalatenschap. De zussen hebben de nalatenschap zuiver aanvaard. Partijen werden het niet eens over de vraag of klager de nalatenschap heeft aanvaard of verworpen.
1.6 Verweerster is in genoemde procedure als advocaat van zus M opgetreden.
1.7 Klager is van mening dat hij voordat hij de nalatenschap had verworpen al daden van aanvaarding had verricht, waardoor hij de nalatenschap zuiver heeft aanvaard.
1.8 Op 7 maart 2019 heeft klager rechtstreeks een e-mail aan verweerster gestuurd. Op 15 maart 2019 heeft verweerster hierop bij e-mail aan de advocaat van klager als volgt gereageerd:

“Onderstaande mail met bijlage (*) ontving ik donderdag 7 maart rechtstreeks van uw cliënt. Buiten het feit dat het niet de bedoeling is dat uw cliënt direct contact met mij opneemt maar dat dit te allen tijde via u dient te verlopen, heb ik de toonzetting van zijn mail als zeer onprettig, bijna intimiderend ervaren. Ik zou u willen vragen uw cliënt hierop aan te spreken en erop toe te zien dat dit niet meer gebeurt. Ik zal niet zelf op zijn mail reageren. (…)”

1.9 Bij arrest van 20 oktober 2020 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden onder andere het volgende overwogen:

“(…) Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is het hof voorshands van oordeel dat  ….. [klager] voldoende heeft bewezen dat ten tijde van de verwerping zijn geestesvermogens gestoord waren en dat die verwerping voor hem nadelig was. Dat oordeel leidt voorshands, dus behoudens tegenbewijs door … [zus T] en … [zus M], tot het (weerlegbare) wettelijk vermoeden dat de verwerping tot stand is gekomen onder invloed van … [klagers] geestelijke stoornis. (…)”

1.10 Het hof heeft zus T en zus M in de gelegenheid gesteld om tegenbewijs te leveren tegen het feit dat klager de nalatenschap van zijn moeder heeft verworpen onder invloed van zijn geestelijke stoornis.
1.11 Op 3 september 2020 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) dingen te schrijven die niet juist zijn en smakeloze opmerkingen richting klager te maken;
b) direct contact met klager op te nemen terwijl verweerster wist dat klager last had van psychiatrische problematiek.
2.2 Ter toelichting van klachtonderdeel a) heeft klager het volgende aangevoerd:
2.3 Verweerster heeft geschreven dat klager verschillende verre reizen zou hebben gemaakt met of zonder zijn moeder. De laatste elf jaar is klager echter niet op vakantie geweest. Verder heeft verweerster geschreven “ook toen leed …. [klager ] al aan de aandoening die hem nu vermeendelijk - quod non - zou hebben belemmerd in de beoordeling van zijn wilsuiting”. De psychische problemen begonnen pas in 1987. Met de medicijnen die klager neemt kan klager alsnog redelijk veel.

3 VERWEER
3.1 Verweerster heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.
3.2 Verweerster kan geen (tuchtrechtelijk) verwijt worden gemaakt omdat:
Ad klachtonderdeel a)
3.3 het niet meer dan logisch is dat verweerster namens haar cliënte de stellingen van klager in de procedure betwist. Op klager rust de bewijslast van zijn stellingen.
Ad klachtonderdeel b)
3.4 verweerster klager niet rechtstreeks heeft benaderd buiten zijn advocaat om. Op 7 maart 2019 heeft klager verweerster rechtstreeks benaderd. Verweerster heeft vervolgens een e-mail naar de advocaat van klager gestuurd en niet naar klager zelf.

4 BEOORDELING
4.1 Allereerst stelt de voorzitter vast dat het gaat om het handelen van de advocaat van de wederpartij van klager. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid, die mede voortvloeit uit de kernwaarde partijdigheid als bedoeld in artikel 10a Advocatenwet, is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat deze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig en onevenredig schaadt zonder redelijk doel.
4.2 Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren.
4.3 De voorzitter zal het optreden van verweerster derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.
Ad klachtonderdeel a)
4.4 De verwijten van klager richten zich op de door verweerster namens haar cliënte gestelde feiten in het geschil over het al dan niet zuiver aanvaarden van de nalatenschap. Dat klager het met die weergave van de feiten niet eens is, maakt nog niet dat sprake is van klachtwaardig handelen van verweerster. Verweerster mocht afgaan op de van haar cliënte ontvangen informatie. Dat zou alleen anders zijn indien het voor verweerster volstrekt helder zou moeten zijn geweest dat deze in strijd met de waarheid zijn, maar daarvan is niet gebleken.
4.5 In zijn klacht formuleert klager voorts de nodige bezwaren tegen het optreden van de deurwaarder. Deze zijn echter geen onderwerp van de onderhavige tuchtzaak, waarin alleen het optreden van verweerster aan de orde is. Van een tuchtrechtelijk verwijtbare handelwijze van verweerster bij de inschakeling van de deurwaarder en/of in verband met het optreden van de deurwaarder is de voorzitter in ieder geval niet gebleken. Voor een dergelijk oordeel heeft klager zijn klacht onvoldoende gesubstantieerd, laat staan aannemelijk gemaakt.
4.6 De voorzitter is niet gebleken dat verweerster bij de bejegening van klager de grenzen van de haar toekomende vrijheid heeft overschreden, laat staan dat verweerster zich op smakeloze wijze over klager heeft uitgelaten. Gelet op het bovenstaande zal dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond worden verklaard.
Ad klachtonderdeel b)
4.7 In gedragsregel 25 lid 1 is opgenomen dat een advocaat zich met een partij betreffende een aangelegenheid, waarin deze naar hij weet door een advocaat wordt bijgestaan, niet anders in verbinding stelt dan door tussenkomst van die advocaat, behoudens hier niet ter zake doende uitzonderingen.
4.8 Verweerster heeft gemotiveerd weersproken dat zij klager rechtstreeks heeft benaderd. Volgens vaste tuchtrechtspraak van het Hof van Discipline rust de bewijslast van de gegrondheid van de klacht op de klager. Door klager zijn geen stukken overgelegd op grond waarvan kan worden aangenomen dat rechtstreekse benadering heeft plaatsgevonden. En in zijn aanvullende repliek (blz. 61 van het klachtdossier van het betreffende processtuk) stelt klager ter toelichting van zijn e-mails van 7 maart 2019 aan verweerster niet meer dan: “ Ik heb het in ieder geval opgevat als een direct contact tussen ….. [verweerster] en mij, geïnitieerd door … [verweerster ] zelf.”
4.9 Dit klachtonderdeel mist derhalve feitelijke grondslag. Gelet op het bovenstaande zal dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond worden verklaard.

BESLISSING
De voorzitter verklaart: de klacht in beide onderdelen, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. P.F.A. Bierbooms, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. A.M. van Rossum als griffier en uitgesproken in het openbaar op 22 november 2021,

Griffier                                                Voorzitter

Verzonden d.d. 22 november 2021