ECLI:NL:TADRARL:2021:275 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 21-436/AL/GLD
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2021:275 |
---|---|
Datum uitspraak: | 02-08-2021 |
Datum publicatie: | 06-01-2022 |
Zaaknummer(s): | 21-436/AL/GLD |
Onderwerp: | Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen |
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht tegen advocaat van de wederpartij. Niet is gebleken dat verweerster de grenzen heeft overschreden van de vrijheid die haar als advocaat van de wederpartij toekomt. Overige klachtonderdelen onvoldoende onderbouwd. Klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 2 augustus 2021
in de zaken 21-436/AL/GLD
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over
verweerster
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) van 21 mei 2021 met kenmerk K 20/58 door de raad ontvangen op 21 mei 2021, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 21.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Klager en zijn inmiddels ex-echtgenote (hierna: de vrouw) zijn vanaf eind 2017
verwikkeld geweest in een echtscheidingsprocedure. Verweerster stond de vrouw daarin
bij als advocaat.
1.2 Verweerster heeft klager bij brief van 6 november 2017 meegedeeld dat zij optreedt
namens de vrouw en onder andere het volgende geschreven:
“Mijn cliënte wenst op korte termijn een verzoekschrift in te dienen bij de rechtbank. (…)
In de bijlage treft u aan de zogenaamde checklist (bijlage). Wilt u mij de stukken zoals ze genoemd zijn in de checklist en voor zover zij van toepassing zijn op uw situatie, binnen 10 dagen na heden aan mij toezenden?
Zodra ik de gevraagde stukken van u heb ontvangen, kan ik één en ander met mijn cliënte bespreken en mogelijk een voorstel doen tot afwikkeling van de gevolgen van de echtscheiding.
Ontvang ik de stukken niet van u, zal ik namens mijn cliënte een verzoek gaan indienen bij de rechtbank. (…)”
1.3 Op 30 november 2017 heeft verweerster namens de vrouw een verzoekschrift (met bijlagen) tot echtscheiding bij de rechtbank ingediend. In het verzoekschrift heeft verweerster het onder andere volgende geschreven:
“(…)De vrouw verwacht op dit moment helaas niet dat [klager] vrijwillig meewerkt aan een verdeling van de huwelijksgemeenschap. De advocaat van de vrouw heeft [klager] op 6 november 2017 een brief gestuurd met het verzoek gegevens aan haar toe te zenden. De tot op heden enige reactie is een schrijven welke [klager] op 8 november 2017 op het kantoor van de advocaat van de vrouw afgegeven heeft. De gevraagde stukken zijn niet ontvangen.(…)”
1.4 Op 18 september 2018 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden bij de rechtbank.
1.5 In de beschikking van de rechtbank van 14 januari 2019 staat in rechtsoverweging
3.7 het volgende:
“Uit het door Bisterbosch Makelaardij overgelegde rapport blijkt dat de woning op 19 oktober 2018 is getaxeerd op een waarde van € 300.000 (marktwaarde). De vrouw heeft de rechtbank bij journaalbericht van 24 oktober 2018 laten weten dat zij niet kan instemmen met deze taxatiewaarde, omdat de taxatie niet conform de door rechtbank gegeven instructies is uitgevoerd. Volgens de vrouw had de taxateur de taxatie niet moeten uitvoeren, toen bleek dat de derde die de vrouw gedurende de taxatie zou vertegenwoordigen niet door [klager] tot de woning werd toegelaten. Zij verzoekt de rechtbank dan ook om een onafhankelijke derde de woning opnieuw te laten taxeren. [Klager] voert verweer tegen een nieuwe taxatie. Bij journaalbericht van 25 oktober 2018 heeft hij de rechtbank kenbaar gemaakt dat hij niet vooraf in kennis was gesteld van de komst van de vertegenwoordiger van de vrouw. Bovendien bleek deze vertegenwoordiger een partijmakelaar te zijn, waardoor [klager] op achterstand kwam te staan. Nu deze persoon aangaf gestuurd te zijn door de zoon van partijen heeft [klager] hem de deur gewezen, omdat de zoon op geen enkele manier een partij is in deze procedure. Gelet op de toelichting op de gang van zaken door de deskundige, de heer [H], stelt [klager] dat er geen aanleiding is voor een hertaxatie. Er is geen enkele aanleiding om aan te nemen dat de taxatie anders zou zijn als een vertegenwoordiger van de vrouw bij aanwezig was geweest.”
1.6 Klager heeft op 20 april 2020 een klacht over verweerster ingediend.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster
dat zij:
a) te snel de echtscheidingsprocedure aanhangig heeft gemaakt;
b) stukken in de procedure heeft gebracht die door klagers zoon zijn gestolen;
c) klagers zoon heeft meegenomen naar de zittingszaal;
d) tijdens de taxatie van de woning op 19 oktober 2018 een partijdeskundige heeft
laten meelopen.
3 VERWEER
3.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd.
4 BEOORDELING
4.1 De klacht ziet op het handelen en/of nalaten van verweerster als advocaat van
de wederpartij. Uitgangspunt is dat die advocaat een ruime mate van vrijheid geniet
om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn
cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden
doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij,
(b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs
kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de
belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk
doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen
aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het
algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden
is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af
te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan
hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt.
Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd
zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken,
onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
4.2 De voorzitter zal, gelet op het verweer van verweerster over het tijdsverloop,
allereerst beoordelen of klager kan worden ontvangen in zijn klacht. In artikel 46g,
eerste lid, onder a, Advocatenwet wordt een klacht niet-ontvankelijk verklaard indien
de klacht (bij de deken) wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop
de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het
handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. Op deze regel
bevat lid 2 van genoemd artikel een uitzondering voor het geval de gevolgen van het
handelen of nalaten van de advocaat pas later bekend zijn geworden. In dat geval verloopt
de termijn voor het indienen van een klacht een jaar nadat de gevolgen van het handelen
of nalaten van de advocaat pas later bekend zijn geworden.
4.3 De voorzitter stelt vast dat de klacht ziet op het handelen van verweerster in
verband met de echtscheidingsprocedure die in 2017 is aangevangen. Vast staat dat
verweerster klager bij brief van 6 november 2017 heeft geïnformeerd dat zij namens
de vrouw een verzoek om echtscheiding bij de rechtbank wenst in te dienen. Met het
indienen van de klacht op 20 april 2020, heeft klager de termijn van artikel 46g,
eerste lid, onder a, Advocatenwet van drie jaar niet overschreden. Klager wordt ontvangen
in zijn klacht.
Klachtonderdeel a)
4.4 Klager verwijt verweerster dat zij te snel een echtscheidingsprocedure aanhangig
heeft gemaakt en dat zij een eenzijdig echtscheidingsverzoek heeft ingediend. Ook
is elk verzoek om informatie van de zijde van verweerster achterwege gebleven. Zij
had geen aandacht voor zijn belangen, waardoor zij klager doelbewust schade heeft
berokkend.
4.5 Verweerster voert aan dat zij klager bij brief van 6 november 2017 heeft verzocht
om binnen tien dagen stukken aan te leveren en heeft meegedeeld dat zij, indien zij
de stukken niet ontvangt, een procedure zal starten. Klager heeft een brief op 8 november
2017 aan haar kantoor heeft afgegeven, maar de gevraagde stukken niet verstrekt. Hij
heeft ook niet aangegeven meer tijd nodig te hebben voor het aanleveren van de stukken.
In overleg met haar cliënte heeft zij een verzoek om echtscheiding bij de rechtbank
ingediend. Zij betwist bij de behartiging van de belangen van haar cliënte de belangen
van klager onnodig of onevenredig te hebben geschaad.
4.6 De voorzitter overweegt als volgt. Verweerster heeft klager bij brief van 6 november
2017 verzocht om de daarin gevraagde stukken binnen de gestelde termijn te verstrekken.
Zij heeft daarbij meegedeeld dat zij een echtscheidingsprocedure zal starten indien
zij de stukken niet tijdig ontvangt. Klager betwist niet dat hij de gevraagde stukken
niet heeft verstrekt. Verweerster heeft door vervolgens op 30 november 2017 een verzoekschrift
tot echtscheiding namens haar cliënte in te dienen, niet de belangen van klager onnodig
of onevenredig geschaad. Klager heeft deze stelling ook niet onderbouwd. De voorzitter
is niet gebleken dat verweerster de grenzen heeft overschreden van de vrijheid die
haar als advocaat van de wederpartij toekomt. Hierbij is in aanmerking genomen de
keuze van verweerster voor een verzoek namens de vrouw tot echtscheiding en niet,
zoals klager bedoelt te stellen, voor een gemeenschappelijk verzoek tot echtscheiding.
Klachtonderdeel a) is kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel b)
4.7 Klager verwijt verweerster dat zij had moeten weten dat zij een aantal stukken
(de producties 4 tot en met 14) in de echtscheidingsprocedure heeft gebracht die aantoonbaar
afkomstig zijn van diefstal door zijn zoon. Alleen klager en zijn zoon hadden namelijk
toegang tot het digitale systeem van hun kantoor. Verweerster heeft zich dan ook schuldig
gemaakt aan heling. Klager heeft op 25 mei 2020 aangifte bij de politie gedaan en
een klacht bij de Autoriteit Persoonsgegevens ingediend.
4.8 Verweerster betwist hetgeen klager aanvoert. Zij heeft de producties van haar
cliënte gekregen en betwist dat zij het vermoeden had dan wel had moeten hebben dat
deze stukken afkomstig waren van een misdrijf. Zij mocht afgaan op de juistheid van
de informatie verkregen van haar cliënte en er was geen aanleiding om de herkomst
hiervan te verifiëren. En groot aantal stukken was bovendien niet alleen aan klager,
maar ook aan haar cliënte geadresseerd.
4.9 De voorzitter overweegt als volgt. Klager heeft tegenover de gemotiveerde betwisting
van verweerster, onvoldoende onderbouwd dat verweerster wist dan wel behoorde te weten
dat de door hem aangehaalde producties bij het verzoekschrift tot echtscheiding afkomstig
zijn van diefstal. Dat klager in 2020 tegen verweerster aangifte bij de politie heeft
gedaan en een klacht bij de Autoriteit Persoonsgegevens heeft ingediend, leidt nog
niet het oordeel dat verweerster in 2017 wist dan wel behoorde te weten dat de stukken
op een onrechtmatige wijze waren verkregen. Bovendien is het ook in het andere geval
nog maar de vraag of het gebruik maken van door normschending verkregen informatie
in een civiele procedure tuchtrechtelijk verwijtbaar is. Uit jurisprudentie van de
Hoge Raad volgt immers dat door of na normschending verkregen bewijs, dat vervolgens
wordt gebruikt in een civiele procedure, niet zonder meer geldt als onrechtmatig verkregen
bewijs dat geen wettig bewijs oplevert in de betreffende civiele procedure (Hoge Raad
27 november 1992, NJ 1993, 569).
Klachtonderdeel c)
4.10 Klager verwijt verweerster dat zij zijn zoon, die geen partij is, naar de zitting
op 18 september 2019 heeft meegenomen. De parketwachter heeft zijn zoon ook direct
heeft afgevoerd toen hij dit zag en de rechter heeft verweerster in rechtsoverweging
3.7 van de beschikking van 14 januari 2019 erop gewezen dat zijn zoon geen partij
is.
4.11 Verweerster betwist dat zij heeft geprobeerd klagers zoon de zittingszaal te
laten betreden. Zij betwist ook dat wat klager beschrijft over wat op de zitting heeft
plaatsgevonden. De rechter heeft niet hoeven in te grijpen. Zij is ook niet door de
rechter op de vingers getikt; rechtsoverweging 3.7 is een weergave van de visie van
klager en niet die van de rechter.
4.12 De voorzitter overweegt dat het aan klager is om aan te tonen dat verweerster
heeft geprobeerd zijn zoon de zittingszaal te laten betreden. Bij gebreke van voldoende
onderbouwing daarvan, bijvoorbeeld door stukken die de juistheid van klagers stelling
bevestigen, kan de voorzitter de juistheid van dit verwijt niet vaststellen. Anders
dan klager stelt, ondersteunt de door hem overgelegde pagina van de beschikking met
rechtsoverweging 3.7 zijn stelling niet. In deze rechtsoverweging heeft de rechtbank
de standpunten van klager en de vrouw weergegeven over de taxatiewaarde van de woning.
De door klager aangehaalde passage is weergave van de rechtbank van klagers standpunt
omtrent een nieuwe taxatie en is geen oordeel van de rechtbank. Klachtonderdeel c)
is kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel d)
4.13 Klager verwijt verweerster dat zij tijdens de taxatie van de woning een partijdeskundige
heeft laten meelopen. De makelaar gaf aan dat hij van klagers zoon de opdracht had
gekregen om mee te lopen.
4.14 Verweerster stelt dat zij niet aanwezig was bij de taxatie en voor de gang van
zaken rondom de taxatie haar geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.
4.15 De voorzitter overweegt dat de juistheid van dit verwijt, tegen de gemotiveerde
betwisting van verweerster, niet is vast te stellen. Klachtonderdeel d) is kennelijk
ongegrond.
4.16 Op grond van het vorenstaande is de voorzitter van oordeel dat van tuchtrechtelijk
verwijtbaar handelen door verweerster geen sprake is geweest, zodat de voorzitter
de klacht kennelijk ongegrond zal verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in
alle onderdelen kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. J.U.M. van der Werff, voorzitter, bijgestaan door mr. G. Panday als griffier en uitgesproken in het openbaar op 2 augustus 2021.
Griffier Voorzitter
Bij afwezigheid van mr. G. Panday
is deze beslissing ondertekend door
mr. W.B. Kok (plaatsvervangend griffier)
Verzonden d.d. 2 augustus 2021