ECLI:NL:TADRARL:2021:272 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 21-567/AL/GLD
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2021:272 |
---|---|
Datum uitspraak: | 25-10-2021 |
Datum publicatie: | 06-01-2022 |
Zaaknummer(s): | 21-567/AL/GLD |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht tegen de advocaat van de wederpartij in een erfrechtkwestie in alle onderdelen kennelijk ongegrond. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 25 oktober 2021
in de zaak 21-567/AL/GLD
naar aanleiding van de klacht van:
klager
gemachtigde: mr.
over
verweerster
De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) van 2 juli 2021 met kenmerk K 17/88, door de raad ontvangen op 2 juli 2021, en van de bij dat dossier gevoegde bijlagen.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Klager is verwikkeld (geweest) in een geschil met zijn zus en twee nichten
over de verdeling van de nalatenschap van de moeder van klager. Verweerster is de
advocaat van de zus. Klager wordt bijgestaan door mr. J.
1.2 Klager heeft een procedure ingesteld tegen de zus en de nichten. Strekking
van de vordering is verdeling van de nalatenschap. Op 16 augustus 2013 heeft in de
procedure een zitting plaatsgevonden. Bij tussenvonnis van 20 augustus 2014 heeft
de rechtbank een bewijsopdracht gegeven. Op 23 september 2015 heeft de rechtbank een
tweede tussenvonnis gewezen. Op 13 januari 2016 heeft de rechtbank eindvonnis gewezen.
1.3 Op 22 maart 2016 heeft klager hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 13
januari 2016. In de dagvaarding is 5 april 2016 aangekondigd als eerst dienende dag.
1.4 Uit een H2 formulier van 11 april 2016 blijkt dat verweerster zich op de rol
van 12 april 2016 voor de zus heeft gesteld in de procedure bij het gerechtshof.
1.5 Uit een tweede H2 formulier van 11 mei 2016 blijkt dat verweerster de advocaat
is van de zus en dat zich namens de nichten geen advocaat heeft gesteld.
1.6 Op 10 juli 2018 heeft het gerechtshof tussenarrest gewezen. In de kop van het
arrest staan de namen van de zus en de nichten genoemd als procespartijen en daaronder
staat de naam van verweerster.
1.7 Op 21 augustus 2018 heeft het gerechtshof een hersteluitspraak gedaan. In de
kop van deze uitspraak staat de naam van verweerster ook onder de namen van de drie
geïntimeerden, dus de zus en de nichten.
1.8 Op 6 december 2018 heeft het gerechtshof getuigen gehoord.
1.9 Op 14 juli 2017 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster
het volgende.
1) Verweerster heeft de implicaties van artikel 21 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
(Rv) genegeerd en in strijd met de waarheid dingen namens haar cliënte verzwegen.
(klachtonderdelen 1, 2 en 3 volgens de opgave van klager)
2) De zus heeft gelogen en telkens wisselend verklaard over “haar betrokkenheid
bij KBC-bank”. Verweerster was daarvan op de hoogte. (klachtonderdeel 4 van klager)
3) Verweerster heeft “niet actief gemeld dat uit tenaamstelling rekening "erven
van" volgt dat betalingen niet ten laste van [de zus] zelf zijn gekomen. Uit de bewoordingen
"op haar adres binnekomt" blijkt dat verweerster zich daarvan bewust was. De zus is niet in staat een dergelijke
taalkundige nuancering te genereren. (klachtonderdeel 5 volgens klager)
4) Verweerster heeft ook opgetreden namens de nichten van klager, met als gevolg
dat verweerster cliënten vertegenwoordigt met tegenstijdige belangen. Dat heeft een
van de nichten in een e-mail aan de advocaat van klager bevestigd en dit staat vermeld
op de arresten van het hof van 10 juli 2018 en 21 augustus 2018. (klachtonderdeel
6 van klager)
5) Verweerster heeft op de voorstellen van klager gereageerd met “alleen maar nietszeggende
reacties” of “voorstellen met onzinnig lage bedragen”. (klachtonderdeel 7 van klager)
6) De zus ontkent in weerwil van de brief van vader en van getuigenverklaringen
ten stelligste dat zij heeft beloofd dat de opbrengst van de woning in drieën zou
worden verdeeld. De zus heeft daarnaast getuigen benaderd en uit hun hoofd proberen
te praten om verklaringen af te leggen. Van verweerster kan echter worden verwacht
dat zij haar cliënte onder controle heeft, dat zij de regie voert en voorkomt dat
haar cliënte dit soort dingen doet. (klachtonderdelen 8 en 9 van klager)
7) De zus verzwijgt willens en wetens van alles, duidelijk met het oogmerk om de
overige erven te benadelen. Verweerster werkt hier bewust aan mee. (klachtonderdeel
10 van klager)
8) Verweerster is bewust te laat als advocaat van de zus in hoger beroep verschenen,
waardoor de comparitie van partijen geen doorgang kreeg en de advocaat van klager
een memorie van grieven moest nemen. Klager is benadeeld vanwege de kosten voor dat
processtuk. (klachtonderdeel 11 van klager)
9) De boedelbeschrijving van 29 augustus 2012 zoals als productie ingebracht bij
het verweerschrift is onvolledig. (klachtonderdeel 12 van klager)
10) Verweerster is tekortgeschoten in haar leidinggevende rol in de zaak. Van verweerster
mocht worden verlangd dat zij de pogingen en wensen van de zus met betrekking tot
het frustreren van de zaak niet zou faciliteren, laat staan dat ze deze stimuleert
of daar zelf actief in participeert.
2.2 De stellingen die klager aan haar klacht ten grondslag heeft gelegd worden
hierna, voor zover van belang, besproken.
3 VERWEER
3.1 Verweerster heeft de klacht weersproken. De voorzitter zal hierna, waar nodig,
op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
Toetsingskader
4.1 De klacht richt zich tegen de advocaat van de wederpartij van klager. Dit betekent
dat de klacht moet worden beoordeeld aan de hand van de door het Hof van Discipline
gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid
toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt.
Die vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden begrensd indien de advocaat
(1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten naar voren brengt
waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn,
of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn
cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee
een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking
moet in ogenschouw worden genomen dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient
te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en
dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts
in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren.
4.2 De voorzitter zal het optreden van verweerder aan de hand van deze maatstaf
beoordelen.
Klachtonderdeel 1)
4.3 Klager heeft klachtonderdeel a onderbouwd aan de hand van verschillende voorbeelden.
4.4 Volgens klager heeft verweerster de implicaties van 21 Rv genegeerd door “het
weigeren door C. S(…) van het overleggen van de verbintenisrechtelijke gebruiksovereenkomst
uit 1988 gesloten tussen zijn vrouw en haar ouders”. Volgens klager is verweerster
ervan op de hoogte dat de accountant heeft geconstateerd dat “er niets is betaald
aan aflossing en rente”. Verweerster heeft dat echter bewust verzwegen. Verweerster
heeft verder pas op het allerlaatste moment bij de rechtbank een kwijtscheldingsakte
heeft ingebracht. Het is ongeloofwaardig dat verweerster het stuk pas kort daarvoor
van de zus ontvangen had.
4.5 De voorzitter overweegt dat het aan verweerster was om met haar cliënte te
bepalen welke stukken ter onderbouwing van de in de verdelingsprocedure ingenomen
standpunten wilden overleggen aan de rechtbank. Daar komt bij dat klager op zijn beurt
de stukken kon overleggen die volgens hem relevant waren en, daarnaast, verweer kon
voeren tegen de door zijn zus ingenomen stellingen. In dit licht heeft klager onvoldoende
feitelijk onderbouwd dat verweerster artikel 21 Rv heeft genegeerd met, bovendien,
het enkele doel om de belangen van klager onevenredig te benadelen. Klachtonderdeel
1 is kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel 2)
4.6 Verweerster heeft aangevoerd dat de kwestie van de KBC-rekeningen ter beoordeling
voorligt aan het gerechtshof. Verweerster heeft (ook) over deze kwestie het standpunt
van de zus verwoord.
4.7 De voorzitter overweegt dat het niet aan de tuchtrechter is om te oordelen
over de waarachtigheid van de verklaringen van de zus over de KBC-rekeningen. Dat
verweerster standpunten naar voren heeft gebracht waarvan zij de onjuistheid kende
met, bovendien het doel om klager te benadelen, is de voorzitter niet gebleken. Klachtonderdeel
2 is, als onvoldoende feitelijk onderbouwd, kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel 3)
4.8 Klager leidt uit de door verweerster gehanteerde formulering af dat verweerster
zich ervan bewust was het ging om een hypothecaire geldlening die niet op naam van
de zus stond en dat zij dus wist dat de zus de “betreffende bedragen” niet zelf had
betaald. Verweerster had hiervan expliciet melding moeten maken.
4.9 Verweerster verwijst bij dit klachtonderdeel naar haar verweer tegen klachtonderdeel
2.
4.10 De voorzitter kan zonder toelichting en context, die heeft klager niet (ondubbelzinnig)
gegeven, niet vaststellen dat verweerster op dit punt onbetamelijk heeft gehandeld.
Klachtonderdeel 3 is bij gebrek aan een voldoende begrijpelijke onderbouwing kennelijk
ongegrond.
Klachtonderdeel 4)
4.11 Klager heeft ter onderbouwing van dit klachtonderdeel verwezen naar kop van
de arresten van 10 juli 2018 en 21 augustus 2018. Volgens klager heeft een van de
nichten daarnaast op 19 juni 2017 aan zijn advocaat heeft geschreven dat zij in de
procedure tussen klager en zijn zus wordt vertegenwoordigd door verweerster.
4.12 Verweerster heeft betwist dat zij ook heeft opgetreden voor de nichten. Zij
heeft de nichten nooit ontmoet, heeft van hen geen opdracht of betaling ontvangen.
Volgens verweerster wordt in de arresten van het gerechtshof ten onrechte de indruk
gewekt dat zij optreedt voor de nichten, door de plaats waar de naam van verweerster
is genoemd.
4.13 De voorzitter overweegt dat uit de door verweerster op 11 april 2016 en 11
mei 2016 ingediende H2 formulieren niet blijkt dat zij zich namens de nichten als
advocaat heeft gesteld. De wijze waarop de kop van de arresten van het gerechtshof
is ingericht wekt de suggestie dat verweerster ook voor de nichten optreedt, maar
dit is naar het oordeel van de voorzitter niet doorslaggevend. Aan het bericht van
19 juni 2017 hecht de voorzitter ook geen doorslaggevende waarde; het bericht is klager
niet overgelegd en de context van het bericht ontbreekt. Het bericht kan daarom niet
worden betrokken in de beoordeling.
4.14 De voorzitter kan gelet op het voorgaande de juistheid van de stelling van
klager niet vaststellen en het klachtonderdeel is daarom als onvoldoende feitelijk
onderbouwd kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel 5)
4.15 Verweerster heeft aangevoerd dat mr. J op 15 juni 2017 liet weten dat klager
bereid was tot overleg om te komen tot een oplossing. Verweerster heeft hierop laten
weten dat de zus niet bereid was tot een gesprek met klager, maar dat klager wel een
“serieus voorstel tot afwikkeling kon doen. Hierop kwam op 21 juni 2017 een schikkingsvoorstel
dat verweerster op 22 juni 2017 heeft afgewezen, omdat de zus er niet meer akkoord
ging. Verweerster en de zus schatten in dat het voorstel nadeliger zou zijn dan de
uitkomst van het hoger beroep.
4.16 In het licht van het verweer heeft klager onvoldoende feitelijk onderbouwd
dat niet serieus is gereageerd op het schikkingsvoorstel van 21 juni 2017. Dat nietszeggend
gereageerd zou zijn op andere voorstellen van de zijde van klager heeft hij niet feitelijk
onderbouwd. Dit alles betekent dat klachtonderdeel 5 kennelijk ongegrond is.
Klachtonderdeel 6)
4.17 Verweerster heeft aangevoerd dat zij in overleg met de zus inhoud heeft gegeven
aan de bewijsopdracht en dat zij op correcte wijze te werk is gegaan.
4.18 De voorzitter kan op grond van het over en weer gestelde niet vaststellen
dat de zus zich schuldig heeft gemaakt aan het beïnvloeden van getuigen en dat, bovendien,
verweerster daarvan op de hoogte was. Klachtonderdeel 6 is kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel 7)
4.19 Volgens klager heeft de zus in weerwil van een brief van vader en van getuigenverklaringen
ontkend dat zij heeft beloofd dat de opbrengst van de woning in drieën zou worden
verdeeld. Klager heeft dit klachtonderdeel naar het oordeel van de voorzitter onvoldoende
feitelijk onderbouwd, ook voor wat betreft de bewuste medewerking van verweerster
aan de gestelde maar niet vastgestelde gedragingen van haar cliënte. Klachtonderdeel
7 is kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel 8)
4.20 Volgens klager is een verklaring voor het te laat stellen de vanaf het begin
van de procedure gevolgde tactiek om hem financieel kapot te procederen. Van verweerster
mag als leidinggevende in de zaak, worden verlangd dat zij de pogingen en wensen van
de zus met betrekking tot het frustreren van de zaak niet faciliteert, laat staan
stimuleert of daar zelf actief in participeert.
4.21 Verweerster heeft aangevoerd dat zij zich als gevolg van een “interne communicatiefout”
niet heeft gesteld op 5 april 2016. Zij heeft dat op 11 april 2016 hersteld. Verweerster
heeft weersproken dat zij zich bewust te laat heeft gesteld om een comparitie te voorkomen.
4.22 Op grond van het over en weer gestelde is niet aannemelijk geworden dat verweerster
bewust en met uitsluitende doel om klager te schade toe te brengen te laat is verschenen
in hoger beroep. Klager heeft dit klachtonderdeel onvoldoende onderbouwd en het is
daarom kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel 9)
4.23 Klager heeft zijn stelling dat de boedelbeschrijving onvolledig was en dat,
bovendien, verweerster daarvan op de hoogte was, onvoldoende feitelijk onderbouwd.
Daar komt nog bij dat klager op dit onderdeel verweer heeft kunnen voeren in de betreffende
procedure. Klachtonderdeel 9 is kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel 10)
4.24 De voorzitter heeft op grond van de over en weer ingenomen stellingen en de
stukken uit het klachtdossier niet kunnen vaststellen dat de zus van klager zich zodanig
heeft gedragen dat klager daardoor onevenredig benadeeld heeft. Gelet daarop kan ook
niet worden vastgesteld dat verweerster dergelijk gedrag had moeten voorkomen. Klachtonderdeel
10 is kennelijk ongegrond.
Slotsom
4.25 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van
artikel 46j Advocatenwet, daarom in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk
ongegrond.
Aldus beslist door mr. J.U.M. van de Werff, voorzitter, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 25 oktober 2021.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 25 oktober 2021