ECLI:NL:TADRARL:2021:27 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 20-721

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2021:27
Datum uitspraak: 15-02-2021
Datum publicatie: 11-03-2021
Zaaknummer(s): 20-721
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over de eigen advocaat kennelijk ongegrond. Niet gebleken is dat verweerster onvoldoende voortvarend is geweest en niet te bereiken was. Ook bij onttrekking geen tuchtrechtelijk verwijt te maken.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 15 februari 2021

in de zaak 20-721/AL/OV

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel (hierna: de deken) van 17 september 2020 met kenmerk 1081848, door de raad ontvangen op 17 september 2020, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Klager heeft zich in juni 2019 tot verweerster gewend met het verzoek zijn belangen te behartigen inzake een loonvordering op zijn werkgever, alsmede in een zakelijk geschil dat klager heeft met de werkgever.

1.2    Op 17 juni 2019 is de door verweerster namens klager bij de Raad voor Rechtsbijstand aangevraagde toevoeging toegekend. De toevoeging is aangevraagd voor een zaak betreffende ‘loonvordering/secundaire arbeidsvoorw.’.

1.3    Op 17 juli 2019 heeft verweerster een conceptbrief voor de werkgever aan klager gestuurd.

1.4    Klager heeft op 18 juli 2019 gereageerd, waarna verweerster op 22 juli 2019 een aangepaste brief aan klager heeft gezonden. Klager is diezelfde dag akkoord gegaan.

1.5    Bij brief van 24 juli 2019 heeft verweerster namens klager de werkgever aangeschreven in verband met klagers loonvordering op de werkgever.

1.6    Op 29 juli 2019 heeft verweerster de reactie van de advocaat van de werkgever doorgestuurd aan klager.

1.7    Op 30 juli 2019 heeft verweerster per e-mail aan klager laten weten dat zij de advocaat van de werkgever heeft gesproken, dat er volgende week een inhoudelijke reactie gaat komen en dat verweerster die reactie af wil wachten voordat een procedure wordt gestart.

1.8    Klager heeft diezelfde dag laten weten akkoord te zijn met de aanpak van verweerster.

1.9    Op 6 augustus 2019 heeft klager per e-mail bestanden aan verweerster gestuurd. Verweerster heeft op 15 augustus 2019 laten weten dat zij de bestanden niet kan openen.

1.10    Op 15 augustus 2019 heeft verweerster de inhoudelijke reactie van de advocaat van de werkgever doorgestuurd aan klager.

1.11    Op 9 september 2019 heeft klager in een e-mail aan verweerster onder meer laten weten dat het hem niet lukt de informatie die hij heeft per e-mail te versturen. Klager heeft in zijn e-mail gevraagd of het akkoord is dat hij de informatie via WhatsApp verstuurt. Verweerster heeft dit geweigerd.

1.12    Op 16 september 2019 heeft verweerster aan klager laten weten dat zij een operatie heeft ondergaan en dat zij na 24 september 2019 weer contact opneemt met klager.

1.13    Op 24 september 2019 heeft klager om een afspraak met verweerster verzocht.

1.14    Op 25 september 2019 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen klager en verweerster.

1.15    Op 15 oktober 2019 heeft klager in een e-mail aan verweerster geschreven dat  hij heeft geprobeerd contact te krijgen met verweerster en dat hij met spoed een afspraak wil.

1.16    Op 24 oktober 2019 heeft verweerster een afspraak op kantoor voorgesteld op 29 oktober 2019.

1.17    Klager is diezelfde dag akkoord gegaan en heeft aangekondigd dat hij de correspondentie op een SD-kaart naar verweersters adres zal zenden.

1.18    Op 28 oktober 2019 heeft verweerster – na overleg met de deken – aan klager meegedeeld zich terug te trekken als zijn advocaat.

1.19    Op 29 oktober 2019 heeft klager zijn dossier opgehaald op verweersters kantoor. Diezelfde dag is de door klager betaalde eigen bijdrage aan hem teruggestort.

1.20    Op 10 februari 2020 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende.

a)    Verweerster heeft de behandeling van klagers zaken niet voortvarend ter hand genomen.

b)    Verweerster was voor klager niet of nauwelijks te bereiken.

c)    Verweerster bleek klager na vijf maanden niet (verder) te kunnen bijstaan, omdat de wederpartij een familievriend van haar was.

d)    Omdat er zo’n lange tijd overheen is gegaan was er geen spoedeisend belang meer om een kort geding te kunnen starten.

3    VERWEER

3.1    Verweerster heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.

3.2    Verweerster stelt dat zij klager slechts heeft bijgestaan in de loonvorderingszaak. Verweerster heeft geweigerd klager bij te staan in het zakelijke geschil met de werkgever.

3.3    Verweerster heeft aangevoerd dat zij klager, na de brief van de wederpartij van 15 augustus 2019, meermalen heeft verzocht om stukken ter onderbouwing van zijn stelling. Pas op 24 oktober 2019 ontving zij stukken, waarna zij direct een bespreking heeft ingepland. Toen zij erachter kwam dat de directeur van de wederpartij een goede vriend van haar vader is, heeft zij na overleg met de deken haar werkzaamheden voor klager neergelegd. Verweerster stelt dat zij zich op zorgvuldige wijze heeft onttrokken.

4    BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

4.1    Klager verwijt verweerster dat zij zijn zaken niet voortvarend ter hand heeft genomen. Klager stelt daarbij dat verweerster twee dossiers in behandeling had, te weten de loonvorderingszaak en een incassogeschil.

4.2    De voorzitter stelt vast dat verweerster alleen de loonvorderingszaak van klager in behandeling heeft genomen. Verweerster heeft immers (alleen) voor die zaak een toevoeging aangevraagd en (alleen) over die zaak – met instemming van klager – de wederpartij aangeschreven. Dat verweerster ook klagers andere zaak in behandeling zou hebben genomen is door klager slechts gesteld, maar niet nader onderbouwd.

4.3    De voorzitter volgt klager niet in zijn stelling dat verweerster niet (voldoende) voortvarend is geweest in de behandeling van de loonvorderingszaak. Verweerster heeft na ontvangst van de eerste stukken de wederpartij aangeschreven. Na ontvangst van de inhoudelijke reactie van de wederpartij heeft zij (aanvullende) stukken opgevraagd bij klager, welke stukken zij pas op 24 oktober 2019 stelt te hebben ontvangen. Klager heeft dit laatste niet weersproken. Verweerster heeft vervolgens direct na ontvangst van de stukken een bespreking met klager gepland. Dat verweerster de loonvorderingszaak van klager niet voortvarend ter hand heeft genomen, is de voorzitter dan ook niet gebleken. Dit klachtonderdeel wordt dan ook kennelijk ongegrond verklaard.

Ad klachtonderdeel b)

4.4    Klager verwijt verweerster dat zij niet of nauwelijks te bereiken was.

4.5    Uit de overgelegde stukken volgt dat er in de maanden juli tot en met oktober 2019 veelvuldig contact is geweest tussen klager en verweerster. Vanaf half september 2019 was verweerster herstellende van een operatie, waardoor zij minder bereikbaar was. Dit heeft zij echter meegedeeld aan klager en klager vond dit bovendien (op dat moment) geen enkel probleem. Dat verweerster verder pas na ontvangst van klagers aanvullende stukken weer een bespreking met klager wilde plannen, is niet onbegrijpelijk, nu een bespreking slechts zinvol was als er meer informatie beschikbaar was.

4.6    Gelet op het voorgaande volgt de voorzitter klager dan ook niet in zijn stelling dat verweerster niet of nauwelijks te bereiken was. Ook dit klachtonderdeel wordt daarom kennelijk ongegrond verklaard.

Ad klachtonderdeel c)

4.7    Klager verwijt verweerster dat zij hem na vijf maanden niet verder kon bijstaan omdat de wederpartij een familievriend van haar was.

4.8    De voorzitter overweegt dat verweerster op 25 oktober 2019 ontdekte dat de directeur van de werkgever een vriend van haar vader was. Dit was haar tot op dat moment niet bekend. Zij heeft klager kort daarna hierover geïnformeerd en zich na overleg met de deken op 28 oktober 2019 aan klagers zaak onttrokken, om te voorkomen dat er op enig moment toch een vermoeden van tegenstrijdig belang ontstaat.

4.9    De voorzitter is van oordeel dat het aan verweerster was om te bepalen of zij klager nog kon bijstaan op het moment dat zij ontdekte de directeur van de werkgever te kennen. Dat zij dit niet eerder heeft ontdekt, valt haar niet te verwijten. Verweerster heeft zich verder op zorgvuldige wijze onttrokken. Het is weliswaar vervelend voor klager dat verweerster dit pas na vijf maanden ontdekte, maar van onzorgvuldigheid of tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is geen sprake. De voorzitter verklaart dit klachtonderdeel daarom kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel d)

4.10    Klager verwijt verweerster dat er door het tijdsverloop in zijn zaak geen spoedeisend belang meer is om een kort geding te starten.

4.11    De voorzitter overweegt dat de bewijslast voor de juistheid van de klacht op klager rust. Klager dient aan te tonen dat er door het tijdsverloop in zijn zaak geen spoedeisend belang meer is om een kort geding te starten én dat dit het gevolg is van verweersters handelen. Klager heeft zijn stelling echter niet met bewijs onderbouwd. Dat verweerster op dit onderdeel tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld is de voorzitter dan ook niet gebleken. Ook dit klachtonderdeel wordt daarom kennelijk ongegrond verklaard. 

Conclusie

4.12    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. A.R. Creutzberg, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op

15 februari 2021.

Griffier                                                               Voorzitter

Verzonden d.d. 15 februari 2021