ECLI:NL:TADRARL:2021:268 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 21-495/AL/OV
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2021:268 |
---|---|
Datum uitspraak: | 09-08-2021 |
Datum publicatie: | 06-01-2022 |
Zaaknummer(s): | 21-495/AL/OV |
Onderwerp: | Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten |
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij kennelijk ongegrond. Verweerster heeft geen onjuiste uitlatingen gedaan. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 9 augustus 2021
in de zaak 21-495/ALOV
naar aanleiding van de klacht van:
1. klaagster
2. klager
hierna samen ook: klagers
over
verweerster
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel (hierna: de deken) van 4 juni 2021 met kenmerk 1319422, door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Klager is middellijk bestuurder en enig aandeelhouder van klaagster.
1.2 Klaagster heeft een geschil met de cliënte van verweerster over de verschuldigdheid
van een aantal rekeningen met een totaalbedrag van € 7.441,50. Op 3 juli 2020 heeft
verweerster namens haar cliënte een verzoekschrift tot faillietverklaring van klaagster
bij de rechtbank ingediend.
1.3 Tijdens de mondelinge behandeling van het faillissementsverzoek op 29 september
2020 heeft verweerster zich laten waarnemen door een kantoorgenoot (hierna: mr. Van
T). In het proces-verbaal van de zitting staat onder meer het volgende:
“[Mr. Van T]: (…) Er is sprake van een steunvordering van de fiscus. Deze ziet op omzetbelasting 2019 en betreft een bedrag van € 9.450,00
(…)
[Klager]: (…) Die vordering van de belastingdienst zou kunnen, maar dat lijkt me stug. Ik weet het niet. Het zou een BTW-suppletie kunnen zijn. Drie weken geleden hebben we de jaarrekening gecompleteerd.
[Mr. Van T]: Ik ben de steunvordering aan het zoeken. Ik wilde hem digitaal laten zien, maar ik krijg hem niet binnen in verband met onvoldoende verbinding.
Rechter: Ik hoor het meneer niet betwisten.
[Klager]: Ik weet niet of er nog een BTW-vordering is, het zou kunnen. Er is geen contact geweest.”
1.4 Bij vonnis van 29 september 2020 heeft de rechtbank klaagster failliet verklaard.
1.5 Klaagster en de cliënte van verweerster hebben vervolgens een regeling getroffen.
1.6 Bij arrest van 19 november 2020 heeft het gerechtshof het vonnis van de rechtbank
vernietigd en het verzoek tot faillietverklaring van klaagster afgewezen.
1.7 Op 11 januari 2021 heeft klager mede namens klaagster bij de deken een klacht
ingediend over verweerster.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij willens en wetens
de rechtbank ten onrechte heeft voorgehouden dat er een steunvordering bestond op
het moment van de mondelinge behandeling van 29 september 2020, terwijl die vordering
op dat moment niet bestond en zij niet de beschikking had over een bewijs daarvan.
Ondanks diverse verzoeken hebben klagers nimmer van verweerster een bewijsstuk van
de steunvordering ontvangen. Pas in het kader van de onderhavige klachtprocedure hebben
klagers van verweerster het bericht van de deurwaarder van 28 september 2020 ontvangen.
Zij heeft dit bericht nooit aan de advocaat van klagers en ook niet aan klagers toegestuurd
en daarmee onvoldoende rekening gehouden met de belangen van klagers.
3 VERWEER
3.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna,
waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 De klacht ziet op het handelen en/of nalaten van verweerster als advocaat van
de wederpartij. Uitgangspunt is dat de advocaat een ruime mate van vrijheid geniet
om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn
cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden
doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij,
(b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs
kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de
belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk
doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen
aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het
algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden
is de juistheid daarvan te verifiëren.
4.2 Klagers verwijten verweerster dat zij willens en wetens de rechtbank ten onrechte
heeft voorgehouden dat er een steunvordering van de Belastingdienst bestond op het
moment van de mondelinge behandeling van 29 september 2020, terwijl die steunvordering
op dat moment niet bestond en zij niet de beschikking had over een bewijs van die
steunvordering.
4.3 Verweerster voert aan dat zij mr. Van T heeft geïnstrueerd op de zitting van
29 september 2020 te persisteren, omdat de behandelend deurwaarder op 28 september
2020 in een – aan mr. Van T meegestuurde – e-mail aangaf dat er meerdere schulden
waren, waaronder aan de fiscus ten bedrage van € 9.450,-. Dit betreft de steunvordering.
Klagers hebben op de zitting niet ontkend dat er mogelijk sprake is van een BTW-vordering.
Daarop heeft de rechter geoordeeld dat summierlijk van de vordering van de Belastingdienst
is gebleken en dat die vordering niet althans onvoldoende is betwist. Daarop is het
faillissement van klaagster uitgesproken. Verweerster heeft geen feiten geponeerd
waarvan zij wist of redelijkerwijs had kunnen weten dat die onjuist waren. Zij heeft
de rechtbank niet bewust van onjuiste informatie voorzien en niet in strijd met de
waarheid een steunvordering gesteld, aldus nog steeds verweerster.
4.4 De voorzitter overweegt als volgt. Daargelaten dat het niet verweerster maar
mr. Van T is geweest die op de zitting van 29 september 2020 heeft gesteld dat er
een steunvordering van de Belastingdienst was, geldt dat verweerster bij haar antwoord
op de klacht van klagers een e-mail van de deurwaarder van 28 september 2020 heeft
overgelegd waarin staat dat er meerdere schulden, waaronder een schuld aan de fiscus
omzetbelasting 2019 ten bedrage van € 9.450,-, zijn. Verweerster mocht van de juistheid
van deze informatie uitgaan. Het valt haar dan ook niet tuchtrechtelijk te verwijten
dat mr. Van T namens haar op de zitting heeft gesteld dat er een steunvordering van
de Belastingdienst was.
4.5 Voor zover klagers verweerster tevens verwijten dat zij de e-mail van de deurwaarder
niet eerder aan (de advocaat van) klagers heeft gestuurd noch op de zitting van 29
september 2020 heeft getoond is dit verwijt evenmin gegrond. Verweerster heeft terecht
aangevoerd dat de rechter het niet nodig heeft geacht om de e-mail van de deurwaarder
te laten zien ter beoordeling van het faillissementsverzoek. Bovendien heeft verweerster
terecht aangevoerd dat niet valt in te zien hoe klagers in hun belangen zijn geschaad
doordat zij niet over de betreffende e-mail van de deurwaarder beschikten. Als klagers
wel over de e-mail zouden beschikken dan had dat de feiten en het rechterlijk oordeel
immers niet anders gemaakt.
4.6 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van
artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk
ongegrond.
Aldus beslist door mr. A.H.M. Dölle, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. S. el Bouazzati-van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 9 augustus 2021.
Griffier Voorzitter
Bij afwezigheid van mr. S. el Bouazzati -van Excel
is deze beslissing ondertekend door
mr. M.M. Goldhoorn (griffier)
Verzonden d.d. 9 augustus 2021