ECLI:NL:TADRARL:2021:261 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 21-483 21-484
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2021:261 |
---|---|
Datum uitspraak: | 09-08-2021 |
Datum publicatie: | 21-12-2021 |
Zaaknummer(s): |
|
Onderwerp: | Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarbij klager geen belang heeft |
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht over advocaten wederpartij kennelijk niet-ontvankelijk vanwege ne bis in idem. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 9 augustus 2021
in de zaken 21-483/AL/MN en 21-484/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
vertegenwoordigd door: J. van B.
over
1. Verweerder (zaaknummer 21-483/AL/MN)
2. Verweerder (zaaknummer 21-484/AL/MN)
hierna samen: verweerders
De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brieven van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 1 juni 2021 met kenmerk Z1355165 HH/SD respectievelijk Z1355168 HH/SD, door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijsten genoemde bijlagen 1 tot en met 5.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Mevrouw Van B was in 2017 en 2018 een van de managing partners van Partner
in Compliance B.V. (hierna: PiC). Zij verrichte haar werkzaamheden door middel van
klaagster. Mevrouw Van B is indirect bestuurder en indirect aandeelhouder van klaagster.
1.2 In augustus 2018 is de samenwerking met PiC niet minnelijk geëindigd. Klaagster
heeft vervolgens in 2019 een civiele procedure tegen onder meer PiC aanhangig gemaakt
bij de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank). Verweerders stonden PiC c.s. in
die procedure bij.
1.3 In voornoemde procedure heeft klaagster bij dagvaarding van 22 maart 2019 onder
meer vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten gevorderd.
1.4 Op 24 juli 2019 hebben verweerders een conclusie van antwoord, tevens eis in
reconventie bij de rechtbank ingediend en daarbij als productie 17 een brief van klaagster
aan Venture Lawyers van 1 maart 2018 overgelegd. In de conclusie van antwoord hebben
verweerders namens hun cliënten betwist dat klaagster incassokosten heeft gemaakt.
1.5 Op 1 mei 2020 heeft onder meer klaagster bij de deken een klacht ingediend
over verweerders. Op 23 juli 2020 en 4 augustus 2020 is de klacht aangevuld. De klacht
had onder meer betrekking op de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie
van 24 juli 2019.
1.6 De rechtbank heeft op 9 september 2020 eindvonnis gewezen en de door klaagster
gevorderde buitengerechtelijke incassokosten afgewezen omdat niet is gesteld dat die
kosten zijn gemaakt. Op 4 december 2020 heeft klaagster hoger beroep ingesteld tegen
dat vonnis.
1.7 Op 7 maart 2021 heeft klaagster bij de deken een tweede klacht over verweerders
ingediend.
1.8 Bij beslissing van 28 juni 2021 heeft de voorzitter van de raad de in 1.5 genoemde
klacht over verweerders kennelijk ongegrond verklaard (zaaknummers 21-146/AL/MN en
21-147/AL/MN).
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar
hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerders
het volgende.
a) Verweerders hebben bij de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie,
die zij op 24 juli 2019 bij de rechtbank hebben ingediend, als productie 17 (civiel-,
straf- en persoonsgegevensrechtelijk) kenbaar onrechtmatig verkregen informatie overgelegd,
waarmee zij in strijd hebben gehandeld met artikel 10a lid 1 onder d Advocatenwet
en gedragsregel 1.
b) Verweerders hebben in strijd met gedragsregels 6 en 8 kenbaar en bewust een
onware stelling geponeerd in de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie,
namelijk de betwisting dat klaagster incassokosten heeft gemaakt, terwijl deze incassokosten
met producties werden gevorderd in de op 22 maart 2019 namens klaagster betekende
dagvaarding.
3 VERWEER
3.1 Verweerders hebben tegen de klacht verweer gevoerd.
4 BEOORDELING
4.1 In het tuchtrecht geldt het ne bis in idem-beginsel. Dat beginsel houdt in
dat niet voor een tweede maal kan worden geklaagd over een gedraging van een advocaat
waarover de tuchtrechter al geoordeeld heeft. Het beginsel brengt ook mee dat een
klager, die zich naar aanleiding van een bepaald feitencomplex over een advocaat wenst
te beklagen, zijn klachten in één keer kenbaar dient te maken. Het beginsel verzet
zich ertegen dat, nadat een klacht over een feitencomplex is beoordeeld en daarop
is beslist, de klager zich later opnieuw en met een andere klacht naar aanleiding
van dat feitencomplex over de advocaat beklaagt. Een advocaat heeft immers belang
bij toepassing van het beginsel van rechtszekerheid, dat onder meer meebrengt dat
een advocaat ervan mag uitgaan dat alle klachten over de wijze waarop hij gedurende
een bepaalde periode zijn werkzaamheden heeft verricht tegelijk worden ingediend.
Dit is tevens een legitiem belang van de dekens en de tuchtrechters en een beginsel
van goede procesorde.
4.2 De voorzitter overweegt als volgt. De onderhavige klacht van klaagster over
verweerders ziet op hetzelfde feitencomplex als waarop de in de beslissing van 28
juni 2021 beoordeelde klacht berust. Van klaagster mag worden verwacht dat zij voor
of tijdens de eerdere klachtprocedure nagaat – of eventueel via de deken na laat gaan
– of zij alle relevante informatie heeft en of haar klacht in het licht daarvan compleet
is. Voor zover klaagster in de eerdere klachtprocedure niet alle klachten ten aanzien
van verweerders naar voren heeft gebracht, komt dat voor haar rekening. Nieuwe klachten
die op hetzelfde feitencomplex betrekking hebben worden alleen beoordeeld als het
onmogelijk was deze in de eerdere procedure al mee te nemen. Dat daarvan sprake is,
is gesteld noch gebleken.
4.3 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van
artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk niet-ontvankelijk verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart: de klachten, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet,
in alle onderdelen kennelijk niet-ontvankelijk.
Aldus beslist door mr. J.U.M. van der Werff, voorzitter, bijgestaan door mr. S. el Bouazzati-van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 9 augustus 2021.
Griffier Voorzitter
Bij afwezigheid van mr. S. el Bouazzati -van Excel
is deze beslissing ondertekend door
mr. M.M. Goldhoorn (griffier)
Verzonden d.d. 9 augustus 2021