ECLI:NL:TADRARL:2021:260 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 21-415

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2021:260
Datum uitspraak: 26-07-2021
Datum publicatie: 21-12-2021
Zaaknummer(s): 21-415
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij in alle onderdelen kennelijk ongegrond. Verweerster is de ruime vrijheid die haar als advocaat van de wederpartij toekomt niet te buiten gegaan.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 26 juli 2021

in de zaak 21-415/AL/GLD

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de (ongedateerde) brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) met kenmerk K 20/86, door de raad ontvangen op 4 mei 2021, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 16.

1. FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1 Klaagster en haar ex-partner zijn verwikkeld (geweest) in een geschil over de verkoop van de gezamenlijke woning.

1.2 In het vonnis van de rechtbank Gelderland van 9 juli 2019 is het volgende bepaald:

 “wijst [makelaar] te Arnhem aan als makelaar, welke makelaar zal worden belast met de verkoop van de woning (…). Indien na een half jaar nog geen verkoop heeft plaatsgevonden, zal de makelaar met partijen om de tafel gaan om te evalueren wat zij vinden van de vraag- en laatprijs.”

1.3 Vervolgens bleek dat verkoop via de makelaar niet mogelijk zou zijn omdat klaagster en haar ex-partner de woning van een woningstichting hebben gekocht onder erfpacht- en koopgarantbetaling.

1.4 Klaagster is vervolgens een kort geding gestart tegen haar ex-partner.

1.5 In het vonnis van de rechtbank Gelderland van 11 februari 2020 is, overeenkomstig de overeenstemming tussen partijen, bepaald dat:

“ - de vrouw vanaf 1 augustus 2017 niet meer behoeft bij te dragen in de eigenaarslasten van de woning, zodat de aflossing op de hypothecaire geldlening en daarmee de vermogensopbouw vanaf 1 augustus 2017 enkel aan de man toekomt;

- de man tot en met 19 april 2020 de gelegenheid wordt geboden de gezamenlijke woning van partijen (…) over te nemen voor een bedrag van € 345.000,-”

1.6 De ex-partner heeft de overname van de woning niet binnen de hiervoor gestelde termijn gerealiseerd.

1.7 Klaagster heeft vervolgens in kort geding onder andere gevorderd om haar vervangende toestemming te verlenen om de woning aan de woningstichting te leveren voor een terugkoopbedrag van € 310.045,-.

1.8 In het vonnis van de rechtbank Gelderland van 3 juni 2020 is door de voorzieningenrechter bepaald:

“verleent de vrouw vervangende toestemming om de woning (…) aan [woningstichting] te leveren voor een terugkoopbedrag van € 310.405,- en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van de voor de eigendomsoverdracht en levering van het onroerend goed noodzakelijke toestemming en/of wilsverklaring en/of handtekening van de man”

1.9 Op 17 juni 2020 heeft verweerster in een e-mail aan de advocaat van klaagster onder meer geschreven:

“Uw cliënte dient de eigenaarslasten wel te betalen, nu cliënt de woning niet heeft kunnen overnemen. De gemaakte afspraken zijn één geheel. Waarom zou cliënt een één op zichzelf staande afspraak maken ten aanzien van de eigenaarslasten en dat als het ware ‘weggeven’ aan uw cliënte?

De compensatie van de eigenaarslasten hangt samen met de overname van de woning door cliënt. Nu cliënt de woning niet overneemt, vervalt ook de afspraak met betrekking tot de eigenaarslasten.”

1.1 Op 17 juni 2020 heeft de woningstichting aan klaagster bericht dat de woning leeg en ontruimd dient te zijn voor de (sleutel)overdracht op 25 juni 2020. De ex-partner heeft de woning niet ontruimd, reden waarom klaagster een procedure in kort geding aanhangig heeft gemaakt.

1.11 Op 17 juni 2020 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

1.12 Op 3 augustus 2020 heeft verweerster in een e-mail aan de advocaat van klaagster onder meer het volgende geschreven:

“Cliënt heeft zowel van [dhr. G] als de notaris vernomen wat betreft de kosten bij annulering. (…) U heeft ter zitting met enige stellingname gesteld dat partijen 10% boete verbeuren bij annulering. (…) Nu u en uw cliënte willens en wetens de rechter onjuist hebben geïnformeerd, stel ik voor dat dit recht gezet zal worden door overlegging van de e-mails van [dhr. G] en van de notaris aan de rechter door bijvoorbeeld een gezamenlijke email, omdat het onderzoek is afgesloten.”

1.13 Klaagsters advocaat heeft bij e-mail van 4 augustus 2020 gereageerd en onder meer geschreven:

“Uiteraard staat het u vrij om de mail van [dhr. G] in te brengen, maar zijdens cliënte zal daartegen bezwaar worden gemaakt. De zitting is immers gesloten.

1.14 Bij e-mail van 4 augustus 2020 heeft verweerster aan de rechtbank Gelderland het volgende geschreven:

“Ondanks dat het onderzoek ter terechtzitting is afgesloten, acht cliënt het van belang om u de volgende informatie te delen wat essentieel is voor de zaak. Bijgaand treft u aan het e-mailbericht van [dhr. G] van [woningstichting] (…) en een e-mailbericht van de notaris”

1.15 Bij e-mail van 6 augustus 2020 is namens de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland aan verweerster meegedeeld dat geen kennis zal worden genomen van het door haar ingediende stuk.

1.16 Bij vonnis in kort geding van 11 augustus 2020 is de ex-partner veroordeeld om binnen vier weken na betekening van het vonnis de woning te verlaten en te ontruimen en ontruimd te houden. De ex-partner heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.

1.17 Bij vonnis van 2 september 2020 is de tenuitvoerlegging van het vonnis van 11 augustus 2020 geschorst tot uiterlijk 1 oktober 2020.

2. KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

  1. de pesterijen van haar cliënt te stimuleren en motiveren ondanks de stopbrief, dan wel het contactverbod, van de politie;
  2. haar cliënt te stimuleren om de beschikkingen van de rechtbank niet na te leven en daarnaast de beschikking te verdraaien. Ook heeft verweerster onethisch gehandeld naar aanleiding van een beschikking. De rechtbank heeft vier beschikkingen gewezen die allemaal gingen over de verkoop van de woning. Dat de beschikkingen van de rechtbank Gelderland niet in het voordeel van verweersters cliënt zijn, betekent niet dat verweerster de beschikking in haar voordeel mag interpreteren. Verweerster probeert klaagster te dwingen af te wijken van het besluit van de rechter.
  3. na sluiting van de zitting van 28 juli 2020 stukken in te brengen bij de rechtbank Gelderland. Daarnaast heeft verweerster klaagster en haar advocaat beticht van het geven van valse informatie aan de rechtbank.

3. VERWEER

3.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd.

4. BEOORDELING

4.1 De klacht richt zich tegen de advocaat van de wederpartij van klaagster. Dit betekent dat de klacht moet worden beoordeeld aan de hand van de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden begrensd indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten naar voren brengt waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet in ogenschouw worden genomen dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De voorzitter zal het optreden van verweerster aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

Ad klachtonderdeel a)

4.2 De voorzitter overweegt dat de bewijslast voor de juistheid van de klacht op klaagster rust. Dat betekent in dit geval dat klaagster dient aan te tonen dat verweerster de pesterijen van haar cliënt heeft gestimuleerd en gemotiveerd. Voor dergelijk bewijs is de mening of het standpunt van klaagster of een derde op zichzelf niet zonder meer voldoende. Het is aan klaagster de juistheid van haar stellingen met schriftelijke stukken te onderbouwen. Dat verweersters cliënt klaagster lastig valt, belaagt en/of stalkt, betekent niet dat verweerster dit stimuleert of motiveert. Verweerster is niet verantwoordelijk voor het gedrag van haar cliënt. Dat verweerster op dit punt tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld, is de voorzitter niet gebleken. Dit klachtonderdeel is daarom kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

4.3 De voorzitter overweegt dat het verweerster, als partijdige belangenbehartiger van haar cliënt, vrijstaat om diens belangen te behartigen op een wijze die haar goeddunkt. Haar e-mail van 17 juni 2020, waarin zij stelt dat klaagster alsnog gehouden is de eigenaarslasten te betalen, valt binnen de grote mate van vrijheid die haar toekomt. Zij heeft in die e-mail immers het standpunt van haar cliënt verwoord. Het is aan klaagster (en haar advocaat) om daar zo nodig gemotiveerd tegen in te gaan. Klaagster heeft bovendien onvoldoende concreet kunnen maken dat het aan verweerster te wijten is dat het niet tot verkoop van de woning gekomen is en dat alle verschillende procedures door toedoen van verweerster noodzakelijk waren. Van het verdraaien van een beslissing, onethisch handelen naar aanleiding van een beschikking of het in haar voordeel interpreteren van een beschikking is de voorzitter niet gebleken. De voorzitter zal ook dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond verklaren.

Ad klachtonderdeel c)

4.4 De voorzitter overweegt dat verweerster na de zitting van 28 juli 2020 stukken heeft ingebracht, dat klaagsters advocaat daartegen bezwaar heeft gemaakt en dat de voorzieningenrechter heeft besloten dat van de stukken geen kennis zal worden genomen. Het is de voorzitter gelet daarop niet gebleken dat klaagster in enig (tuchtrechtelijk) belang is geschaad. Dit klachtonderdeel is daarom in zoverre van onvoldoende gewicht en daarom kennelijk ongegrond.

4.5 Verweerster heeft klaagster en haar advocaat daarnaast beticht van het geven van valse informatie aan de rechtbank. Zij heeft dit (enkel) gedaan in een e-mail aan de advocaat van klaagster. Dat klaagster het niet eens is met dit standpunt, maakt niet dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld heeft. De voorzitter is van oordeel dat het verweerster vrijstond dit standpunt, namens haar cliënt, in te nemen. Zij is daarbij de ruime vrijheid die haar als advocaat van de wederpartij toekomt niet te buiten gegaan. Dit klachtonderdeel is daarom ook voor het overige ongegrond.

Conclusie

4.6 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. A.E. Zweers, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 26 juli 2021.

Griffier                                                            Voorzitter

Bij afwezigheid van mr. C.M. van de Kamp
is deze beslissing ondertekend door
mr.  W.B. Kok (plaatsvervangend griffier)

Verzonden d.d. 26 juli 2021