ECLI:NL:TADRARL:2021:253 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 21-321
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2021:253 |
---|---|
Datum uitspraak: | 09-08-2021 |
Datum publicatie: | 09-12-2021 |
Zaaknummer(s): | 21-321 |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing, Klacht over de advocaat van de wederpartij in een familierechtelijk geschil in alle onderdelen kennelijk ongegrond. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 9 augustus 2021
in de zaak 21-321/AL/NN
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over
verweerster
De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) van 8 april 2021 met kenmerk 2020 KNN 15/1284945, door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 10.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Klager heeft een geschil met zijn ex-partner (hierna: de vrouw) over onder
meer de zorg- en contactregeling ten aanzien van hun twee minderjarige kinderen en
de verdeling van de gemeenschap, waaronder de gezamenlijke woning. Verweerster staat
de vrouw in dat geschil bij.
1.2 Bij e-mail van 14 januari 2020 heeft verweerster klager onder meer geschreven:
“Cliënte liet mij weten dat zij op dit moment slechts beperkt contact heeft met de kinderen en dat overleg met u moeizaam verloopt. Cliënte wenst met u tot een voorlopige regeling te komen waarbij u bij toerbeurt met de kinderen in de woning verblijft. Ik verzoek u mij uiterlijk vrijdag 17 januari aanstaande schriftelijk te laten weten of u bereid bent tot het treffen van een dergelijke regeling.
Indien ik afwijzend of niet van u verneem heb ik opdracht van cliënte om een vordering met betrekking tot de zorg over de kinderen en de bewoning van de gemeenschappelijke woning voor te leggen aan de rechtbank”
1.3 Op 17 januari 2020 heeft klager inhoudelijk gereageerd op de brief van verweerster.
1.4 Op 24 januari 2020 heeft verweerster klager namens de vrouw in kort geding
doen dagvaarden voor de rechtbank Noord Nederland, locatie Groningen (hierna: de rechtbank)
en onder meer gevorderd de kinderen voorlopig aan de vrouw toe te vertrouwen. In de
dagvaarding heeft verweerster onder meer het volgende geschreven:
“7. (…) Vanaf 2011 kreeg de man last van psychische problemen welke een gevolg waren van, zo later bleek, het gegeven dat de man vanaf zeer jonge leeftijd tot aan zijn pubertijd seksueel misbruikt is door een dorpsgenoot. (…) De problemen die de man ondervindt is dat hij angsten heeft, problemen heeft op sociaal gebied, weinig inlevingsvermogen heeft, stressgevoelig is, emotioneel beperkt is en overdag niet naar buiten wil.
8. Sinds de man is afgekeurd in verband met zijn psychische problemen is hij zeer passief geworden. (…) De bijdrage van de man aan het huishouden is minimaal.
(…)
13. Sinds de vrouw de woning heeft verlaten heeft zij geen vrij contact meer met de kinderen. Het lukt niet om met de man afspraken te maken over contact met de kinderen. (…)
15. (…) De kinderen lijken volledig onder invloed van de man. En dit terwijl de man momenteel psychisch erg onstabiel is. De kinderen worden door de man weggehouden van en opgezet tegen de vrouw (...)
Standpunt gedaagde
21. Tegen de vordering van de vrouw zijn geen weren zijdens de man bekend. (…)
23. (…) De vrouw krijgt geen gelegenheid om haar kinderen te zien en vrijuit contact met hen te hebben.”
1.5 Op 10 februari 2020 heeft de mondelinge behandeling van het kort geding plaatsgevonden.
Klager en de vrouw hebben toen afspraken met elkaar gemaakt, die zijn neergelegd in
een proces-verbaal.
1.6 Bij beschikking van 25 februari 2020 heeft de rechtbank in de door klager aanhangig
gemaakte bodemprocedure iedere verdere beslissing over het hoofdverblijf, de zorgregeling
en de kinderalimentatie aangehouden en Elker verzocht uiterlijk op de rolzitting van
25 augustus 2020 of zoveel eerder als mogelijk de eindrapportage over het verloop
van het traject Ouderschap na Scheiding aan de rechtbank over te leggen.
1.7 Op 4 maart 2020 heeft een viergesprek plaatsgevonden over de verdeling van
de gemeenschap.
1.8 Op 26 maart 2020 is het traject Ouderschap na Scheiding gestart.
1.9 Bij brief van 13 mei 2020 heeft verweerster de advocaat van klager onder meer
geschreven:
“Uw cliënt weigert in verband met de coronacrisis de gezamenlijke woning te verlaten waardoor de regeling zoals vastgelegd in het proces-verbaal van 10 februari jl. niet meer wordt nagekomen. (…)
Tijdens dit gesprek is onder meer afgesproken dar uw cliënt op korte termijn zou beslissen of hij de woning over wil nemen. (…) Indien uw cliënte de woning niet kan of wil overnemen wenst cliënte op korte termijn over te gaan tot verkoop van de woning.
Ook hebben wij tijdens het viergesprek afgesproken dat u mij stukken zou toesturen met betrekking tot de transitievergoeding die uw cliënt heeft ontvangen.”
1.10 Bij brief van 8 juni 2020 heeft verweerster de advocaat van klager onder meer geschreven:
“Het voorstel van cliënte is om de woning in gezamenlijke opdracht te taxeren. Mocht uw cliënt dit niet willen dan zal cliënte alleen opdracht geven tot taxatie van de woning.”
1.11 Bij brief van 24 juni 2020 heeft verweerster de advocaat van klager onder meer geschreven:
“Uw cliënt heeft al tijdens het viergesprek van 4 maart jl. aangegeven dat hij uit zou zoeken of hij de woning (…) kan overnemen. Cliënte gaat ervan uit dat uw cliënt hierover inmiddels uitsluitsel kan geven. Graag verneem ik binnen twee weken na dagtekening van deze brief of uw cliënt de woning toegedeeld wenst te krijgen. Zo niet dan zal de woning verkocht moeten worden. (…)
Cliënte heeft vanuit een erfenis een bedrag van € 54.000,00 ontvangen. Dit bedrag komt haar toe en heeft zij ook al op een eigen rekening staan.
(…)
Ik verzoek uw cliënt een overzicht te geven van de over de verschillende jaren geschonken bedragen en aan te geven op welke rekening de bedragen van de schenkingen zijn gestort en waarvoor de bedragen zijn aangewend. Hetzelfde geldt ten aanzien van de transitievergoeding van € 15.500,00 die uw cliënt heeft ontvangen. (…)
Cliënte is van mening dat wanneer partijen overeenstemming hebben bereikt over bovenstaande punten er tot een spoedige financiële afwikkeling kan worden overgegaan. Belangrijkste punt daarbij is nu eerst dat uw cliënt laat weten of hij de woning over gaat overnemen. Zoals al aangegeven verwacht ik hierover binnen twee weken uitsluitsel te ontvangen, bij gebreke waarvan de woning verkocht moet gaan worden.”
1.12 Op 9 juli 2020 heeft de rechtbank de kinderen onder toezicht gesteld.
1.13 Op 17 augustus 2020 heeft een tweede viergesprek plaatsgevonden.
1.14 Bij e-mail van 20 augustus 2020 heeft de advocaat van klager verweerster onder
meer geschreven:
“Client heeft mij laten weten dat hij voor de kinderen zou willen dat zij in de (voormalige) echtelijke woning zouden blijven wonen, maar dat hij dat om met name financiële redenen niet voor hem haalbaar acht.”
1.15 Bij brief van 3 september 2020 heeft verweerster de advocaat van klager onder meer geschreven:
“Het restant van de geschonken bedragen komt uw cliënt toe (…)
Tenslotte de re-integratievergoeding van uw cliënt. Cliënte kan er mee instemmen dat deze vergoeding geheel aan uw cliënt toekomt, mits cliënte de aan haar uitgekeerde transitievergoedingen vergoed krijgt. Het gaat om een bedrag van € 318,38 netto, welk bedrag uitbetaald is op de gezamenlijke rekening van partijen.”
1.16 Bij brief van 24 september 2020 heeft verweerster de advocaat van klager onder
meer meegedeeld dat klager een bedrag van in totaal € 119.722,- toekomt.
1.17 Op 21 oktober 2020 heeft klager verweerster een brief gestuurd.
1.18 Bij brief van 11 november 2020 heeft verweerster klager onder meer geschreven:
“Uitgangspunt bij toedeling van een woning in het kader van een scheiding is de vrije verkoopwaarde, ofwel de marktwaarde. De door u genoemde € 370.000,00 is door [de makelaar] enkel genoemd in het kader van een verkoopadvies, waarbij ook is opgemerkt dat de woning tegen een hogere prijs verkocht zal worden. Cliënte ziet niet in waarom zij de woning aan u moet laten tegen een waarde die lager ligt dan de marktwaarde, zij zal hieraan dan ook niet haar medewerking verlenen.
(…)
Ik verzoek u mij nog deze week te laten weten of u een bindende taxatie van de woning in gezamenlijke opdracht wilt en, zo ja, door welke makelaar. Indien ik niet uiterlijk op vrijdag 13 november aanstaande om 12:00 uur van u een reactie heb ontvangen acht cliënte zich vrij om zelf een taxatieopdracht aan een makelaar te verstrekken.
Ik ben met cliënte van mening dat wanneer er duidelijkheid is omtrent de woning voor wat betreft de waarde en voor wat betreft toedeling of verkoop, ook over de overige punten snel overeenstemming kan worden bereikt”
Reactietermijn 2 dagen
1.19 Op 30 november 2020 heeft de mondelinge behandeling in de bodemprocedure plaatsgevonden.
1.20 Op 19 november, aangevuld op 6 december 2020 heeft klager bij de deken een
klacht ingediend over verweerster.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster
het volgende.
a) In de dagvaarding van 24 januari 2020 heeft verweerster onvolledige en onjuiste
informatie verstrekt.
b) In de dagvaarding van 24 januari 2020 heeft verweerster zich onnodig grievend
over klager uitgelaten.
c) Verweerster heeft niet doelmatig gehandeld door het seksueel misbruik van klager
in de dagvaarding centraal te stellen.
d) Verweerster heeft niet doelmatig gehandeld door klager in haar brief van 14
januari 2020 een reactietermijn van drie dagen te geven terwijl zij wist dat die termijn
voor klager niet haalbaar was.
e) Verweerster heeft niet doelmatig gehandeld door in de dagvaarding iets anders
te vorderen dan de regeling die zij in haar brief aan klager van 14 januari 2020 had
voorgesteld.
f) Verweerster heeft met het voorgaande in strijd gehandeld met gedragsregel 1.
g) In de brief van 13 mei 2020 heeft verweerster onjuiste informatie verstrekt.
h) Verweerster heeft niet doelmatig gehandeld door op een intimiderende wijze psychische
druk om klager te leggen door een bedrag van € 115.500,- voor een periode van zes
maanden te confisqueren.
i) In de brief van 11 november 2020 heeft verweerster onjuiste informatie verstrekt.
j) Verweerster heeft niet doelmatig gehandeld door financiële punten tot nader
order aan te houden.
k) Verweerster heeft niet doelmatig gehandeld door in haar brief van 11 november
2020 een reactietermijn te geven van twee dagen.
l) Verweerster heeft niet doelmatig gehandeld door geen rekening te houden met
het algemeen belang. Klager is hierdoor onnodig op kosten gejaagd.
3 VERWEER
3.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna,
waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 De klacht ziet op het handelen en/of nalaten van verweerster als advocaat van
de wederpartij. Uitgangspunt is dat die advocaat een ruime mate van vrijheid geniet
om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn
cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden
doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij,
(b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs
kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de
belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk
doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen
aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het
algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden
is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af
te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan
hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt.
Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd
zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken,
onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
4.2 In familierechtelijke kwesties zal de advocaat er bovendien tegen moeten waken
dat – zeker als er belangen van minderjarige kinderen in het spel zijn – de verhoudingen
tussen partijen escaleren. Dan mag van de advocaat een zekere terughoudendheid worden
verwacht in het doen van uitlatingen over de wederpartij die deze naar redelijke verwachting
als kwetsend zal ervaren, alsmede in het entameren van procedures.
Klachtonderdeel a)
4.3 In klachtonderdeel a) verwijt klager verweerster dat zij in de dagvaarding
van 24 januari 2020 onvolledige en onjuiste informatie heeft verstrekt. Volgens klager
had verweerster moeten weten dat de vrouw de kinderen wel zag en vrijuit contact met
hen had en was verweerster, anders dan in de dagvaarding staat, wel bekend met weren
van de zijde van klager.
4.4 Verweerster voert aan dat haar cliënte haar had meegedeeld dat zij na het verlaten
van de gezamenlijke woning slechts zeer beperkt contact had met de kinderen. Hierop
heeft verweerster klager aangeschreven en hem verzocht haar te laten weten of hij
bereid was tot het treffen van een regeling rondom de kinderen. Klager heeft hierop
gereageerd en de inhoud van die reactie gaf verweerster geen aanleiding om te twijfelen
aan hetgeen haar cliënte haar had verteld over de afwezigheid van contact tussen haar
en de kinderen. Verweerster betwist dan ook dat zij de informatie van haar cliënte
diende te verifiëren.
4.5 De voorzitter overweegt als volgt. Zoals hiervoor in 4.1 is overwogen, mocht
verweerster in beginsel afgaan op de juistheid van het feitenmateriaal dat haar cliënte
haar verstrekte en behoefde zij slechts in uitzonderingsgevallen de juistheid daarvan
te verifiëren. Dat van een dergelijk uitzonderingsgeval sprake is, heeft klager tegenover
het verweer van verweerster onvoldoende onderbouwd. Het valt verweerster dan ook niet
tuchtrechtelijk te verwijten dat zij in de dagvaarding heeft geschreven dat de vrouw
geen gelegenheid krijgt om haar kinderen te zien en vrijuit contact met hen te hebben.
Het lag op de weg van klager om op dit punt in de kort gedingprocedure verweer te
voeren. Het valt verweerster evenmin tuchtrechtelijk te verwijten dat zij in de dagvaarding
heeft vermeld dat zij niet bekend is met weren van de zijde van klager. Klachtonderdeel
a) is kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel b)
4.6 Klager verwijt verweerster in klachtonderdeel b) dat zij zich in de dagvaarding
van 24 januari 2020 onnodig grievend over klager heeft uitgelaten. Hoewel de voorzitter
begrijpt dat klager hetgeen verweerster in de dagvaarding heeft geschreven als grievend
heeft ervaren, is geen sprake van onnodig grievende uitlatingen. De uitlatingen waren
immers functioneel voor de zaak die verweerster bepleitte, namelijk dat de kinderen
voorlopig aan de vrouw moesten worden toevertrouwd. Klachtonderdeel b) is ook kennelijk
ongegrond.
Klachtonderdeel c)
4.7 In klachtonderdeel c) verwijt klager verweerster dat zij in de dagvaarding
een causaal verband heeft gelegd tussen de gevolgen van het seksueel misbruik van
klager en zijn functioneren als vader. Door klager in de dagvaarding als groot gevaar
voor de kinderen weg te zetten, heeft verweerster twijfel gezaaid bij de rechter over
de geestelijke gesteldheid van klager. Het seksueel misbruik verleden van klager is
als een rode draad in de dagvaarding uitgebuit door verweerster, terwijl er geen grond
was om dit in de dagvaarding te benoemen. Verweerster heeft hiermee in strijd met
gedragsregel 6 gehandeld.
4.8 Verweerster voert aan dat zij geen uitlatingen heeft gedaan over mogelijk seksueel
misbruik van de kinderen. Zij heeft in de dagvaarding enkel de feiten vermeld zoals
die haar door haar cliënte waren meegedeeld en waarvan zij geen reden had om nader
onderzoek in te stellen.
4.9 De voorzitter overweegt als volgt. Anders dan klager stelt, loopt het seksueel
misbruik van de man niet als een rode draad door de dagvaarding. Verweerster heeft
slechts als feit vermeld dat klager in het verleden seksueel is misbruikt. Niet valt
in te zien dat verweerster daarmee in strijd heeft gehandeld met gedragsregel 6. Ook
klachtonderdeel c) is kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel d)
4.10 Klager verwijt verweerster in klachtonderdeel d) dat zij in strijd heeft gehandeld
met gedragsregel 6 door in haar brief van 14 januari 2020 een reactietermijn van drie
dagen op te nemen.
4.11 Verweerster voert aan dat zij in haar brief een korte reactietermijn van drie
dagen heeft opgenomen omdat haar cliënte al een geruime periode geen vrij contact
had met de kinderen. Haar cliënte had er baat bij om op korte termijn met klager tot
een regeling te komen.
4.12 De voorzitter overweegt als volgt. Verweerster heeft in het belang van haar
cliënte in haar brief aan klager een kort reactietermijn opgenomen. Niet valt in te
zien dat verweerster daarmee in strijd heeft gehandeld met gedragsregel 6 of de grenzen
van de haar toekomende vrijheid heeft overschreden. Klachtonderdeel d) is eveneens
kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel e)
4.13 In klachtonderdeel e) verwijt klager verweerster dat zij in strijd heeft gehandeld
met gedragsregel 6 door in de dagvaarding van 24 januari 2020 iets totaal anders te
vorderen dan de regeling die zij in haar brief aan klager van 14 januari 2020 had
voorgesteld.
4.14 De voorzitter overweegt als volgt. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt,
valt niet in te zien waarom het verweerster tuchtrechtelijk te verwijten valt dat
zij in de dagvaarding iets anders heeft gevorderd dan dat zij in haar brief aan klager
had voorgesteld. In vrijwel alle gevallen zal een schikkingsvoorstel niet overeenkomen
met hetgeen in een procedure wordt gevorderd. Van misbruik van procesrecht is geen
sprake. Ook klachtonderdeel e) is kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel f)
4.15 Aan dit klachtonderdeel, waarin klager verweerster niet iets anders verwijt
als in klachtonderdelen a) tot en met e), komt geen zelfstandige betekenis toe.
Klachtonderdeel g)
4.16 In klachtonderdeel g) verwijt klager verweerster dat zij in haar brief van
13 mei 2020 onjuiste informatie heeft verstrekt. Volgens klager is het niet zo dat
hij de afspraken zoals neergelegd in het proces-verbaal van 10 februari 2020 niet
meer nakwam en had verweerster dat kunnen weten.
4.17 Verweerster voert aan dat haar cliënte haar had verteld dat de regeling zoals
vastgelegd in het proces-verbaal van 10 februari 2020 niet meer werd nagekomen en
dat er geen redenen waren om de juistheid van deze door haar cliënte verstrekte informatie
te verifiëren.
4.18 De voorzitter overweegt als volgt. Zoals hiervoor in 4.1 is overwogen, mocht
verweerster in beginsel afgaan op de juistheid van het feitenmateriaal dat haar cliënte
haar verstrekte en behoefde zij slechts in uitzonderingsgevallen de juistheid daarvan
te verifiëren. Dat van een dergelijk uitzonderingsgeval sprake is, heeft klager onvoldoende
onderbouwd. Het valt verweerster dan ook niet tuchtrechtelijk te verwijten dat zij
in de brief van 13 mei 2020 heeft geschreven dat klager in verband met de coronacrisis
de echtelijke woning weigert te verlaten waardoor de regeling zoals vastgelegd in
het proces-verbaal van 10 februari jl. niet meer wordt nagekomen. Klachtonderdeel
g) is eveneens kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel h)
4.19 Klager verwijt verweerster in klachtonderdeel h) dat zij in strijd heeft gehandeld
met gedragsregel 6 door op een intimiderende wijze psychische druk om klager te leggen
door een bedrag van € 115.500,- (€ 100.000,- aan schenkingen en € 15.500,- aan re-integratievergoeding)
voor een periode van zes maanden te confisqueren. Klager heeft in dit verband verwezen
naar de brieven van verweerster van 13 mei, 8 juni, 24 juni, 3 september en 24 september
2020.
4.20 De voorzitter overweegt als volgt. Niet is gebleken dat verweerster met de
hiervoor genoemde brieven in strijd heeft gehandeld met gedragsregel 6. Dat verweerster
pas in de laatste brief heeft geschreven dat aan klager een bedrag van in totaal €
119.722,- (inclusief de € 100.000,- en 15.500,-) toekomt, betekent niet dat verweerster
niet doelmatig heeft gehandeld of voornoemd bedrag heeft geconfisqueerd. Van psychische
druk van de zijde van verweerster is niet gebleken. Klachtonderdeel h) is kennelijk
ongegrond.
Klachtonderdeel i)
4.21 In klachtonderdeel i) verwijt klager verweerster dat zij in haar brief van
11 november 2020 onjuiste informatie heeft verstrekt door het in haar brief te doen
voorkomen alsof er geen duidelijkheid was over de waarde van de gezamenlijke woning.
4.22 Verweerster voert aan dat er tussen klager en de vrouw discussie is over de
waarde van de gezamenlijke woning. De makelaar heeft de woning bekeken en aangegeven
dat hij de waarde van de woning schatte op € 370.000,- maar dat de woning gezien de
gekte op de huizenmarkt bij verkoop waarschijnlijk een hogere prijs zou opleveren.
4.23 De voorzitter overweegt als volgt. Tegenover het verweer van verweerster heeft
klager niet nader onderbouwd dat hetgeen verweerster in haar brief van 11 november
2020 over de waarde van de woning heeft geschreven onjuist is. Ook klachtonderdeel
i) is kennelijk ongegrond.
Klachtonderdelen j) en k)
4.24 Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
4.25 Klager verwijt verweerster in deze klachtonderdelen dat zij in strijd heeft
gehandeld met gedragsregel 6 door in haar brief van 11 november 2020 nog steeds geen
inhoudelijke reactie te geven op de door klager in zijn brief van 21 oktober 2020
genoemde overige financiële punten en door klager in voornoemde brief een reactietermijn
van slechts twee dagen te geven om akkoord te gaan met een bindende taxatie door een
andere makelaar.
4.26 Verweerster voert aan dat zij de belangen van haar cliënte heeft behartigd
op een wijze die haar passend voorkwam en zij zich in dat kader heeft geconcentreerd
op het grootste vermogensbestanddeel van klager en de vrouw; de gezamenlijke woning.
Daarbij heeft zij klager steeds een termijn van beraad gegeven, daarbij er wel rekening
mee houdende dat het belang van haar cliënte een slagvaardige aanpak vergt. Hiermee
heeft verweerster de belangen van klager niet onnodig en ontoelaatbaar geschonden.
4.27 De voorzitter overweegt als volgt. Gelet op het verweer van verweerster is
niet gebleken dat verweerster in strijd heeft gehandeld met gedragsregel 6 of de grenzen
van de haar toekomende vrijheid heeft overschreden. Klachtonderdelen j) en k) zijn
ook kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel l)
4.28 In klachtonderdeel l) verwijt klager verweerster tot slot dat zij in strijd
heeft gehandeld met gedragsregel 6 door geen rekening te houden met het algemeen belang.
Klager is hierdoor op onnodige kosten gejaagd. Volgens klager was het niet noodzakelijk
om alleen naar de rechter te gaan voor het treffen van een voorlopige voorziening
kinderalimentatie. De kinderalimentatie is door verweerster als een paard van Troje
gebruikt om de rechter vroegtijdig tot een einduitspraak te dwingen over het hoofdverblijf
en de zorgregeling.
4.29 De voorzitter overweegt als volgt. Partijdigheid is een kernwaarde van de
advocatuur. Iedere advocaat moet partijdig zijn bij het behartigen van de belangen
van zijn of haar cliënt. De voorzitter begrijpt dat klager veel moeite heeft met
de wijze waarop verweerster zich van die taak heeft gekweten maar stelt vast dat niet
is gebleken dat verweerster bij de behartiging van de belangen van haar cliënte, en
meer specifiek in de door klager genoemde periode van 10 februari tot en met 30 november
2020, daarbij niet doelmatig heeft gehandeld of de grenzen van de haar toekomende
vrijheid heeft overschreden. Dat verweerster klager onnodig op kosten heeft gejaagd,
heeft klager onvoldoende onderbouwd en is niet gebleken. Ook klachtonderdeel l) is
kennelijk ongegrond.
BESLISSING
De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in
alle onderdelen kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. J.U.M. van der Werff, voorzitter, bijgestaan door mr. S. el Bouazzati-van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 9 augustus 2021.
Griffier Voorzitter
Bij afwezigheid van mr. S. el Bouazzati-van Excel
is deze beslissing ondertekend door
mr. M.M. Goldhoorn (griffier)
Verzonden d.d. 9 augustus 2021