ECLI:NL:TADRARL:2021:240 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 20-837
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2021:240 |
---|---|
Datum uitspraak: | 16-08-2021 |
Datum publicatie: | 07-12-2021 |
Zaaknummer(s): | 20-837 |
Onderwerp: | Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening |
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Klaagster voert 23 klachten aan tegen verweerster verband houdend met verweersters werkzaamheden voor klaagster in het kader van een echtscheidingsprocedure. Verweerster trad in die kwestie voor klaagster op als advocaat/mediator. De voornaamste verwijten van klaagster zijn dat verweerster niet heeft gehandeld zoals een goed mediator betaamt, dat zij niet heeft gezorgd voor een “equality of arms” en niet heeft gecontroleerd of het advies over het toepasselijke recht juist was. De raad heeft klacht in al haar onderdelen ongegrond verklaard omdat de verwijten of niet voldoende onderbouwd waren of niet aan de hand van de aangevoerde argumenten en tegenargumenten konden worden vastgesteld. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 16 augustus
2021
in de zaak 20-837/AL/NN
naar aanleiding van de klacht van:
[klaagster]
over
[verweerster]
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 25 februari 2020 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten
in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over
verweerster.
1.2 Op 3 november 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2020 KNN 027/1091566
van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 4 juni 2021. Daarbij waren
klaagster, vergezeld van mr. Van D., en verweerster, vergezeld van mr. H., aanwezig.
Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de
op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 11. Ook heeft de raad kennisgenomen
van de brief van Mr. H. van 18 mei 2021 met 2 bijlagen en van de brief van mr. Van
D. van 20 mei 2021 met 4 bijlagen.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klaagster, hierna ook wel aan te duiden als “de vrouw”, is op 25 juli 1992
te Kila Kila (Papoea Nieuw Guinea) gehuwd met de heer v.d. M., verder te noemen “de man”. In november 2017 heeft de man aangekondigd te willen scheiden.
2.3 Op voorstel van de man hebben partijen zich gewend tot verweerster met het
verzoek als advocaat juridische bijstand te verlenen bij hun gemeenschappelijk verzoek
tot echtscheiding. Op 29 januari 2018 heeft een gesprek plaats gevonden tussen partijen
en verweerster. Op die datum heeft verweerster kort voor de aanvang van het gesprek
een e-mail ontvangen van de advocaat van de man, mr. L., met stukken “ten behoeve
van de mediation” waaronder:
1. concept echtscheidingsconvenant
2. advies internationaal juridisch instituut [ verder: IJI, RvD] met betrekking tot toepasselijk recht
3. waarderapport echtelijke woning
4. etc etc
Van het gesprek heeft verweerster een verslag gemaakt gedateerd 5 februari 2018.
2.4 Bij brief van 23 februari 2018 heeft verweerster klaagster geschreven ter bevestiging
van het gesprek van 23 januari 2018 en ter vastlegging van de opdracht aan verweerster.
Klaagster heeft deze brief voor akkoord getekend.
2.5 Bij e-mail van 23 februari 2018 heeft verweerster de onder 2.3 bedoelde stukken
aan klaagster toegezonden.
2.6 Op 12 maart 2018 heeft verweerster een echtscheidingsconvenant met klaagster
en de man besproken. Klaagster werd tijdens dit gesprek bijgestaan door de door haar
ingeschakelde heer K., zwager van de man. De heer K. is fiscalist en accountant. Voorafgaand
aan dit gesprek heeft klaagster op 11 maart 2018 thuis het convenant met de heer
K. besproken. Het gesprek op 12 maart 2018 heeft 4 ½ uur geduurd. Verweerster heeft
van het gesprek diezelfde dag een verslag gemaakt.
2.7 Bij e-mail van 12 maart 2018 heeft verweerster het convenant (opnieuw) aan
klaagster toegezonden.
2.8 Op 5 april 2018 is het convenant door partijen ondertekend.
2.9 Bij beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 16 mei 2018 is de echtscheiding
tussen partijen uitgesproken. Een uitspraak over het opnemen van het convenant is
in die beschikking aangehouden.
2.10 Bij beschikking van diezelfde rechtbank van 3 oktober 2018 is de man bij wijze
van voorlopige voorziening veroordeeld om een studiebijdrage van € 385,00 te betalen
voor de jong-meerderjarige dochter van partijen.
2.11 Op 8 mei 2019 is door de rechtbank Noord-Nederland een tussenbeschikking
gegeven. Bij beschikking van 16 oktober 2019 is door die rechtbank bepaald dat het
convenant deel uitmaakt van de echtscheidingsbeslissing.
2.12 Op verzoek van klaagster heeft prof. mr. Ten W. op 4 juli 2019 aan haar een
advies uitgebracht over het toepasselijke huwelijksgoederenrecht.
2.13 Verweerster is lid van de vFas. Klaagster heeft bij d vFas een tuchtklacht
tegen verweerster ingediend. Op 30 oktober 2020 heeft bij vFas een mediationgesprek
plaatsgevonden tussen klaagster, mr. Van D., verweerster en mr. H.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) niet te werken zoals een goed mediator betaamt.
Verweerster heeft niet gewerkt aan de hand van een mediationovereenkomst zoals bij
de vFas, waarbij zij is aangesloten, gebruikelijk is. Zij heeft de spelregels van
mediation niet aan partijen uitgelegd. Klaagster wist niet aan welk traject zij begon
en wat ze van verweerster mocht verwachten.
b) voor en tijdens de mediation te overleggen met de advocaat van de man.
Uit de tijdsbesteding bij een declaratie van verweerster blijkt dat zij met de advocaat
van de man heeft gecorrespondeerd. Deze correspondentie is niet aan klaagster doorgestuurd.
Ook heeft zij op 14 februari 2018 een e-mail van de man ontvangen en die niet doorgestuurd
aan klaagster. Verweerster is niet onpartijdig geweest.
c) het advies van het IJI niet te controleren.
Een mediator heeft een zelfstandige onderzoeksplicht. Het advies is gebaseerd op onjuiste
feitelijke informatie afkomstig van de man. Partijen zijn niet in 1995 maar in 1993
naar Nederland teruggekeerd zodat volgens een advies van prof.mr. ten Wolde het Nederlands
huwelijksvermogensrecht van toepassing is.
d) klaagster te adviseren te kiezen voor Nederlands recht zonder dat via een notaris
vast te leggen.
Partijen gingen er vanuit – ten onrechte - dat het recht van Papoea-Nieuw Guinea van
toepassing was. Zij kozen ervoor om hun vermogen te verdelen alsof zij naar Nederlands
recht in gemeenschap van goederen waren gehuwd.
e) niet te zorgen voor een equality of arms tussen partijen.
Klaagster had een achterstand op de man voor wat betreft emotie, beheersing van de
Nederlandse taal, opleiding etc. etc. Zij werd niet door een jurist en/of accountant
bijgestaan terwijl de man dat wel werd. Verweerster heeft de heer K. behandeld als
een onafhankelijke derde terwijl hij de zwager van de man is en de man altijd heeft
bijgestaan in zijn ondernemingen.
f) gebruik te maken van een convenant dat door de advocaat van de man was opgesteld
zonder dit te bespreken met de vrouw.
Verweerster heeft in convenant afspraken opgenomen waarvan zij de redelijkheid niet
heeft onderzocht. Zij heeft geen berekening gemaakt van de alimentatie, geen aandacht
geschonken aan de positie van de drie kinderen waarvan een jong-meerderjarig was,
niet gewezen op de verregaande juridische consequenties van het niet-wijzigingsbeding.
Alles was al ingevuld ten voordele van de man. Dit geldt ook voor de overbedelingsvordering.
g) geen deskundige waardebepaling van de aandelen te entameren.
Verweerster heeft geen stukken opgevraagd bij de man. Zij heeft nagelaten een waardering
te vragen en geen onafhankelijke deskundige ingehuurd om de juistheid van de door
de heer K. verstrekte informatie over de aandelen te controleren.
h) klaagster niet te wijzen op de verstrekkende gevolgen van het sluiten van een
vaststellingovereenkomst.
Verweerster heeft nagelaten klaagster er op te wijzen dat door te kiezen voor een
dergelijke overeenkomst er minder ruimte zou zijn om de overeenkomst te vernietigen,
mocht zij in de toekomst een beroep moeten doen op een wilsgebrek.
i) klaagster niet te wijzen op de verstrekkende gevolgen van het niet-wijzigingsbeding.
In de brieven en verslagen besteedt verweerster hier geen aandacht aan.
j) aan klaagster geen uitleg te geven over de normen op basis waarvan alimentatie
wordt berekend.
Verweerster heeft niet gesproken met klaagster over de draagkracht van de man en over
de wijze waarop de behoefte van klaagster kon worden berekend. Zij heeft niets uitgelegd
over de normen en maatstaven die daarvoor normaal gehanteerd worden.
k) geen aandacht te besteden aan de positie van de drie kinderen van partijen waarvan
één jong-meerderjarig was.
Voor de jong-meerderjarige had de man een studiebijdrage dienen te betalen.
l) geen onpartijdige mediator te zijn maar het verlengstuk van de man.
Verweerster heeft voor en tijdens de mediation uitgebreid en herhaaldelijk met de
man en zijn advocaat gecorrespondeerd en gesproken, zonder dat aan klaagster aan te
geven. Zij heeft zonder overleg met de vrouw in het convenant opgenomen dat partijen
geen behoefte- en draagkrachtberekening aan de partneralimentatie ten grondslag wenste
te leggen om zich zo tegen aansprakelijkheid in te dekken. Verweerster heeft alle
wensen van de man klakkeloos gevolgd en geen oog gehad voor de positie en belangen
van klaagster en klaagster niet tegen zichzelf beschermd.
m) niet te reageren op vragen van klaagster.
Mr. Van D. heeft als advocaat van klaagster diverse keren om schriftelijke uitleg
gevraagd. Verweerster heeft hier niet inhoudelijk op gereageerd. Ook tijdens een gesprek
in september 2018 gaf zij geen antwoord op vragen. Op 15 april 2019 heeft zij pas
schriftelijk gereageerd terwijl haar beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar op 29 juli
2019 schriftelijk reageerde.
n) klaagster een gebrekkig convenant te laten tekenen.
Het convenant hinkt op twee gedachten. Partijen zouden hebben gekozen voor Nederlands
huwelijksvermogensrecht maar het convenant verdeelt de gemeenschap van goederen die
daarvan de consequentie zou zijn, niet.
o) de financieel adviseur die deel nam aan de mediation geen geheimhoudingsverklaring
te laten tekenen.
De financieel adviseur, de heer K., heeft op verzoek van verweerster aan de mediation
deel genomen. Hij heeft vertrouwelijke informatie doorgespeeld aan de man.
p) de vrouw niet te informeren over het pensioen dat de man in zijn B.V. in eigen
beheer heeft opgebouwd.
Verweerster heeft geen aandacht besteed aan het feit dat de vrouw afstorting van het
pensioen bij een externe verzekeraar had kunnen vragen.
q) gedurende de mediation achter de rug van de vrouw om te communiceren met anderen.
Verweerster communiceerde met de man en de heer K. zonder dat klaagster dat wist.
r) de BMW RH-254-G als vermogensbestanddeel buiten beschouwing te laten.
Verweerster heeft niet met de vrouw besproken of deze auto, die de man in februari/maart
2018 had gekocht, al dan niet tot de huwelijksgemeenschap moest worden gerekend.
s) zonder overleg met de vrouw het concept convenant aan te passen.
De heer K. heeft bij e-mail van 15 maart 2018 aanpassingen van het convenant voorgesteld.
Verweerster heeft deze aanpassingen doorgevoerd zonder overleg met de vrouw en een
nieuwe versie van het convenant aan de heer K. gestuurd en niet aan de vrouw.
t) na te laten de stand van zaken met betrekking tot de rekening-courant te onderzoeken.
Verweerster heeft de mededeling van de man dat in 2017 de rekening-courant schuld
met een dividenduitkering grotendeels zou zijn afgelost niet gecontroleerd aan de
hand van de jaarstukken van 2017.
u) na te laten de hypothecaire lening van de B.V. aan de man te onderzoeken
in het convenant staat onder artikel 3.3 dat er sprake van een hypothecaire lening.
Daarvan is geen sprake. Verweerster heeft dit niet bij het kadaster gecontroleerd.
v) een geldlening van de ING niet te onderzoeken.
De in het convenant genoemde geldlening bij de ING waarvoor een hypotheek zou
zijn verstrekt, kent klaagster niet.
w) geen adequate besprekingsverslagen te maken.
Verweerster heeft het op 5 februari 2018 gemaakte verslag van de bespreking op 29
januari 2018 niet in de vervolgbespreking op 12 maart 2018 aan de orde gesteld. Van
de bespreking van het 4,5 uur durende gesprek op 12 maart 2018 is slechts een summier
verslag gemaakt. Dit verslag is niet aan de orde geweest bij de volgende bespreking
op 5 april 2018. Van dit laatste gesprek is helemaal geen verslag gemaakt.
4 VERWEER
4.1 Verweerster heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.
Klachtonderdeel a)
4.2 Er zit geen ondertekend exemplaar van de mediationovereenkomst in het dossier
van verweerster. Uit haar aantekeningen blijkt dat er wel degelijk over een mediationovereenkomst
met partijen is gesproken. In een later stadium heeft de man gevraagd om een ondertekend
exemplaar voor zijn dossier.
Klachtonderdeel b)
4.3 Verweerster heeft noch voor noch tijdens de mediation inhoudelijk overleg met
de advocaat van de man, mr. L., gehad. Voorafgaand aan de mediation heeft mr. L. aan
verweerster gevraagd of zij tijd en ruimte had voor een nieuwe mediation. Het in een
van de declaraties vermelde overleg op 20 januari 2018 heeft niet plaats gevonden.
Dit is een verschrijving. Dit had de datum 29 januari 2018 moeten zijn. Op die datum
zond mr. L. ongevraagd kort voor de eerste bespreking met partijen een aantal stukken
per mail aan verweerster waaronder het advies van het IJI. Dit stuk heeft verweerster
voor de bespreking op 29 januari 2018 nader bestudeerd. Tijdens de bespreking heeft
verweerster de ontvangst van de stukken genoemd en met name het advies van het IJI
besproken. Dit blijkt uit het op 5 februari 2018 opgemaakte gespreksverslag van die
bespreking. Bedoelde stukken zijn per e-mail van 23 februari 2018 aan de vrouw toegezonden.
Klachtonderdeel c)
4.4 Verweerster heeft het advies van het IJI gecontroleerd. Zij heeft dit besproken
tijdens het gesprek op 29 januari 2018. Toen bleek haar dat partijen voor hun huwelijk
al jaren in Papoea Nieuw Guinea (samen)woonden. Zij hadden ook de bedoeling om daar
te blijven wonen. Zij hadden er een huis. De man trachtte een nieuw arbeidscontract
af te sluiten. Tijdens de bespreking hebben partijen niet aangegeven dat het advies
op verkeerde feiten was gebaseerd. In de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland
van 8 mei 2019 wordt het advies van het IJI gevolgd.
Klachtonderdeel d)
4.5 De man vond dat de vrouw ondanks het feit dat haar op grond van het toepasselijke
recht van Papoea Nieuw Guinea nauwelijks iets toekwam toch iets moest krijgen. Zij
hadden niet de wens om het vermogen dat tijdens het huwelijk was opgebouwd gelijkelijk
te verdelen, ook al hadden zij naar hun zeggen altijd geleefd “alsof er een gemeenschap
van goederen tussen hen bestond”. Dat is echter iets heel anders. Er was geen sprake
van een rechtskeuze.
Klachtonderdeel e)
4.6 Omdat de vrouw een achterstand in kennis had, heeft verweerster haar uitdrukkelijk
geadviseerd een derde in de arm te nemen, een advocaat of een accountant. De vrouw
heeft bewust voor haar zwager, de heer K., gekozen. Achteraf is gebleken dat de vrouw
tijdens het mediationtraject aan de man heeft aangegeven in een What’s app-bericht
dat zij zelf een advocaat in de arm wilde nemen. Uiteindelijk heeft zij dit niet gedaan.
Verweerster verwijst naar de overwegingen van de rechtbank Noord-Nederland op dit
punt in de uitspraak van 16 oktober 2019.
Ad klachtonderdeel f)
4.7 Met alle betrokkenen is besproken dat bij de stukken die mr. L. op voorhand
had toegestuurd ook een concept convenant zat. Dit is ook aan de vrouw toegezonden.
Verweerster maakt net zoals mr. L. gebruik van een concept convenant zoals dat door
de vFas wordt aangeboden. Alle afzonderlijke onderdelen van het convenant zoals de
verschillende vermogensbestanden, de onderhoudsbijdrage en de pensioenen, zijn met
partijen besproken. Zij bestrijdt uitdrukkelijk dat het door partijen getekende convenant
nagenoeg hetzelfde was als dat door mr. L. was toegezonden.
Ad klachtonderdeel g)
4.8 De vrouw kon op grond van het recht van Papoea Nieuw Guinea geen enkele aanspraak
maken op de waarde van de onderneming. Daarom hoefde verweerster ook niet op de jaarcijfers
2017 te wachten en deze met alle kosten van dien door een deskundige te laten bekijken.
Partijen hebben afspraken gemaakt in afwijking van het recht van Papoea Nieuw Guinea.
Zij hebben geen contractueel beding gemaakt dat zij wilde afrekenen alsof zij in gemeenschap
van goederen waren gehuwd.
Ad klachtonderdeel h)
4.9 Partijen wensten hun afspraken vast te leggen in een convenant in de vorm van
een vaststellingsovereenkomst. De vrouw wenste duidelijkheid en zekerheid. Zij wilde
dat de afspraken niet konden worden gewijzigd. De vaststellingsovereenkomst was in
het belang van de vrouw omdat zij geen aanspraak had op de waarde van de aandelen.
Ad klachtonderdeel i)
4.10 Vorenstaande geldt ook voor dit onderdeel van de klacht. De vrouw gaf aanvankelijk
aan geen onderhoudsbijdrage te willen ontvangen. Uiteindelijk accepteerde zij pas
na aandringen van de man een bijdrage waarvan zij aangaf rond te kunnen komen. De
man suggereerde een bedrag van € 2500,00 per maand. Daar ging de vrouw mee akkoord.
Het niet-wijzigingsbeding is uitvoerig met de vrouw besproken. Het was de vrouw die
wenste dat er geen wijziging van de onderhoudsbijdrage mogelijk zou zijn.
Ad klachtonderdeel j)
4.11 Partijen zagen welbewust af van het maken van een draagkrachtberekening. De
principes voor de vaststelling van alimentatie zijn uitgelegd en er is besproken dat
er een draagkracht- en behoefteberekening zouden kunnen worden opgesteld. Juist de
vrouw wenste dergelijke berekeningen niet. Verweerster heeft een ruwe draagkrachtberekening
gemaakt om te zien of die afweek van de gemaakte afspraak. Deze berekening is niet
met partijen besproken. De vrouw vond alimentatie passend omdat zij voornemens was
om zich in Papoea Nieuw Guinea te vestigen. In het convenant is expliciet opgenomen
dat de vrouw de bijdrage passend vond. Het convenant en het bewuste artikel zijn uitvoerig
met de vrouw besproken. Daarna zijn partijen overgegaan tot tekening van het convenant.
Ad klachtonderdeel k)
4.12 Aan de positie van de jong-meerderjarige dochter van partijen is wel aandacht
besteed. Verweerster heeft daarover in de brief van 23 februari 2018 aan de vrouw
geschreven:
“Mogelijk dat uw jongste dochter behoefte heeft aan een bijdrage in de kosten van haar studie en levensonderhoud.”
Ad klachtonderdeel l)
4.13 Verweerster bestrijdt dat zij partijdig was en het verlengstuk van de man
(en mr. L.). Na input van beide partijen is het convenant opgesteld. Dit verschilt
op essentiële punten van het concept convenant van mr. L.) zoals op het punt van de
woning, de latente belastingclaim, artikel 4, het noemen van gemeenschappelijke goederen
in plaats van gemeenschap van goederen en de onderhoudsbijdrage.
Ad klachtonderdeel m)
4.14 Verweerster heeft wel gereageerd op e-mails van mr. Van D. Er is ook telefonisch
contact geweest.
Ad klachtonderdeel n)
4.15 Verweerster bestrijdt dat er sprake is van een gebrekkig convenant. De vrouw
was tevreden met de afspraken tussen partijen. Het convenant is met de door de vrouw
ingeschakelde adviseur, de heer K., besproken. De vrouw heeft nadrukkelijk invloed
gehad op de inhoud van het convenant.
Ad klachtonderdeel o)
4.16 Niet verweerster maar de vrouw diende voor de geheimhouding door haar adviseur
in te staan. Dat zou anders zijn geweest indien verweerster de derde deskundige had
ingeschakeld.
Ad klachtonderdeel p)
4.17 Partijen hebben afgesproken dat het pensioen van de man zal worden verevend
conform de WVP. Verweerster heeft met de vrouw uitvoerig besproken dat zij op grond
van WVP afstorting van het pensioen kon vragen. Dit gebeurde in aanwezigheid van de
adviseur van de vrouw, de heer K.
Ad klachtonderdeel q)
4.18 Verweerster ontkent ten stelligste gedurende de mediation achter de rug van
de vrouw om met anderen gecommuniceerd te hebben. Er is toen geen contact met mr.
L. geweest. Ook heeft zij niet achter de rug van de vrouw om met de man gecorrespondeerd.
De e-mail van de man van 23 maart 2018 is aan de orde geweest tijdens de bespreking
van 23 maart 2018.
Ad klachtonderdeel r)
4.19 Omdat partijen in het convenant een peildatum hebben afgesproken is er niet
meer over de auto BMW gesproken. Die is door de man na de peildatum aangeschaft.
Ad klachtonderdeel s)
4.20 Het convenant is aangepast op grond van voorstellen die de heer K., adviseur
van de vrouw, heeft gedaan. Voordat het convenant is getekend zijn alle aanpassingen
en bepalingen één voor één met partijen doorgenomen.
Ad klachtonderdeel t)
4.21 Het recht van Papoea Nieuw Guinea was van toepassing. Daardoor kon de vrouw
geen enkele aanspraak maken op het vermogen. Partijen hebben afspraken gemaakt die
daarvan afweken omdat de man die uitkomst onbevredigend vond. Het is voor verweerster
onduidelijk waarom zij had moeten vragen naar en moeten wachten op de jaarcijfers
2017 van de B.V. van de man.
Ad klachtonderdeel u)
4.22 Uit de belastingaangiftes van partijen blijkt dat er een eigen-woning schuld
was. Het is mogelijk dat deze schuld ten onrechte juridisch is aangemerkt als een
hypothecaire geldlening. Dat maakt de uitkomst echter niet anders.
Ad klachtonderdeel v)
4.23 Verweerster bestrijdt dat de vrouw niet op de hoogte was van de geldlening.
Zij beschikte over alle stukken waaronder de belastingaangiftes 2014 tot en met 2016
waarin deze lening voorkomt. De vrouw heeft alle stukken besproken met haar financiële
adviseur.
Ad klachtonderdeel w)
4.24 Verweerster heeft verslagen gemaakt van de besprekingen. Dat zijn geen letterlijke
weergaven van de besprekingen. Van de bespreking waarbij het convenant werd getekend
heeft zij geen verslag gemaakt omdat er geen sprake is geweest van aanpassingen.
5 BEOORDELING
5.1 Alle klachtonderdelen overziend vat de raad de klachten van klaagster samen
als een klacht over de kwaliteit van de dienstverlening door verweerster. De raad
zal de klachten toetsen aan art.46 Advocatenwet en aan de in de jurisprudentie ontwikkelde
eisen die aan een advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen
worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene
wat binnen zijn beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele
standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame
en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.
Verweerster is in deze zaak blijkens de opdrachtbevestiging van 23 februari 2018 opgetreden
als advocaat van klaagster én haar ex-man in het kader van een echtscheiding.
De raad zal over elk van de onderdelen van de klacht oordelen of de daarin genoemde
gedragingen voldoen aan genoemde professionele standaard.
Klachtonderdeel a)
5.2 Klaagster verwijt verweerster geen mediationovereenkomst aangeboden te hebben
en haar geen uitleg/toelichting over de spelregels van mediation te hebben gegeven.
Verweerster stelt wel degelijk een overeenkomst ter tekening te hebben voorgelegd.
Zij heeft echter geen getekend exemplaar in haar dossier. Verweerster verwijst in
dit verband naar een e-mailbericht van de man van 8 augustus 2018. Die vraagt daarin
om een exemplaar van de “ondertekende opdracht”. Verweerster erkent dat het niet correct
is dat zij niet over een getekend exemplaar van de overeenkomst beschikt. Zij heeft
wel een door klaagster getekend exemplaar van de brief van 23 februari 2018 overgelegd.
In die brief wordt de opdracht aan verweerster om te bemiddelen in de echtscheiding
vastgelegd alsmede het feit dat verweerster voor zowel de man als de vrouw als advocaat
op zal treden. Voorts wordt uitleg gegeven over de te volgen procedure en een aantal
punten aangestipt die nader besproken moeten worden waaronder de afwikkeling van het
huwelijkse vermogen. Naar het oordeel van de raad heeft verweerster dusdoende op dat
moment bij de aanvang van de rechtsbijstand voldoende informatie verstrekt en afspraken
vastgelegd. Of verweerster daarmee voldaan heeft aan de regels van de Vfas is niet
ter beoordeling aan de raad. Dit onderdeel van de klacht is ongegrond.
Klachtonderdeel b)
5.3 Dit onderdeel van de klacht beoogt aan te tonen dat verweerster partijdig was.
Op grond van artikel 10a sub b Advocatenwet dient een advocaat partijdig te zijn bij
de behartiging van de gerechtvaardigde belangen van zijn cliënt. In deze zaak diende
verweerster te waken voor de belangen van zowel de man als de vrouw. Het verwijt dat
verweerster voor en tijdens de mediation overleg heeft gepleegd met de advocaat van
de man en daarvan niets aan de vrouw heeft gemeld is niet komen vast te staan. Vaststaat
dat de advocaat van de man verweerster heeft benaderd met de vraag of zij tijd/gelegenheid
had om de echtscheiding van partijen te behandelen. Dat enkel feit kan niet leiden
tot de conclusie dat sprake is van partijdigheid. Vervolgens heeft deze advocaat bij
een e-mail van 29 januari 2018 stukken aan verweerster gezonden. Dit bericht heeft
verder geen inhoud. Vaststaat dat verweerster tijdens het gesprek met partijen op
29 januari 2018 melding heeft gemaakt van de ontvangst van deze stukken, waaronder
met name het advies van het IJI. Deze stukken zijn door verweerster bij e-mailbericht
van 23 februari 2018 aan de vrouw toegestuurd. Daarbij bevond zich ook een concept-convenant.
De raad zal daar bij klachtonderdeel f) op terugkomen. Van andere correspondentie
tussen mr. L. en verweerster is niet gebleken. De raad is van oordeel dat op grond
van de door klaagster aangevoerde feiten niet kan worden vastgesteld dat verweerster
partijdig was in dier voeg dat zij de belangen van de vrouw onvoldoende heeft behartigd.
Dit klachtonderdeel is ongegrond.
Klachtonderdeel c)
5.4 Klaagster verwijt verweerster dat zij het advies van het IJI niet inhoudelijk
heeft gecontroleerd. Vaststaat dat het advies van het IJI over het toepasselijke huwelijksvermogensrecht
tijdens de eerste bespreking door verweerster met partijen is besproken. Daarbij zijn
ook de feiten waarop dit advies werd gebaseerd aan de orde geweest. Daarbij is vastgesteld
dat de feiten niet helemaal klopten maar dat dat voor de eindconclusie niet uitmaakte.
Deze beoordeling is bevestigd in de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
8 mei 2019. De raad is van oordeel dat verweerster in dit verband voldoende professioneel
heeft gehandeld. Zij mocht afgaan op het advies van een te goeder naam en faam bekend
staand instituut als het IJI. De inhoud van het advies is met klaagster besproken.
Dit klachtonderdeel is ongegrond.
Klachtonderdeel d)
5.5 Verweerster heeft partijen geadviseerd om te kiezen voor Nederlands recht.
Klaagster klaagt er over dat zij daarbij niet heeft aangegeven dat een rechtskeuze
in een notariële akte moet worden vastgelegd. Verweerster voert aan dat partijen slechts
hebben aangegeven dat zij altijd hebben geleefd alsof er sprake was van een gemeenschap
van goederen. Partijen hebben niet gekozen voor het Nederlands huwelijksvermogensrecht.
Zij hebben bij het maken van afspraken in het convenant het Nederlandse recht als
uitgangspunt genomen omdat de uitkomst van het recht van Papoea Nieuw Guinea voor
de man onbevredigend was. Naar het oordeel van de raad is verweerster op dit punt
niet tekortgeschoten in haar advisering, nu er geen sprake was van een expliciete
rechtskeuze. Dit klachtonderdeel is eveneens ongegrond.
Ad klachtonderdeel e)
5.6 Klaagster verwijt verweerster dat zij niet voldoende heeft gezorgd voor het
opheffen van de disbalans tussen de man en de vrouw op het punt van juridische en
financiële kennis. De man liet zich bijstaan door een gespecialiseerde advocaat.
Verweerster heeft betoogd dat zij zich bewust is geweest van de achterstand in kennis
van de vrouw. Daarom heeft zij er bij de vrouw op aangedrongen om een derde in de
arm te nemen, een advocaat of een accountant. Klaagster koos er echter bewust voor
om de heer K., haar zwager, als haar adviseur in te schakelen. Verweerster verwijst
naar het oordeel van de rechtbank hierover in de beschikking van 16 oktober 2019.
Het oordeel van de raad is dat klaagster er voldoende op gewezen is dat zij een derde
zou kunnen/moeten inschakelen om haar te adviseren. Verweerster heeft geconstateerd
dat de door klaagster ingeschakelde heer K. voldoende deskundig was om klaagsters
achterstand in kennis te compenseren, maar zij heeft klaagster in het eerste gesprek
er ook op gewezen dat de heer K. via de man familie was. Klaagster heeft uitdrukkelijk
verklaard alle vertrouwen in de heer K. te hebben. Uit het feit dat zij in een later
stadium blijkt overwogen te hebben alsnog een advocaat in te schakelen blijkt dat
zij zich wel bewust was van haar positie. Verweerster heeft op dit punt de belangen
van de vrouw voldoende zorgvuldig behandeld. Dit onderdeel van de klacht is ongegrond.
Ad klachtonderdeel f)
5.7 In dit onderdeel klaagt klaagster er over dat verweerster gebruik heeft gemaakt
van een concept - convenant dat door de advocaat van de man aan haar was toegestuurd
zonder dit met klaagster te bespreken. Vaststaat dat de advocaat van de man bij e-mail
van 29 januari 2018 onder meer een concept convenant heeft toegezonden aan verweerster
en dat dit convenant door verweerster op 23 februari 2018 aan klaagster is toegezonden.
Tevens staat vast dat klaagster dit convenant op 11 maart 2011 met de heer K. heeft
doorgenomen. Vervolgens heeft op 12 maart 2018 een bespreking plaatsgevonden in aanwezigheid
van partijen en de heer K. Toen is het hele convenant, artikel voor artikel, doorgenomen
en zijn er wijzigingen en aanvullingen aangebracht. Het gesprek heeft 4,5 uur geduurd.
Het uiteindelijk ondertekende convenant wijkt op diverse punten af van het concept
van mr. L. De raad is van oordeel dat, wat er ook zij van de herkomst van het concept-
convenant, klaagster voldoende gelegenheid heeft gehad om met bijstand van de heer
K. haar invloed uit te oefenen op de inhoud van het convenant. Na aanpassing van het
concept convenant is het convenant op 5 april 2018 ondertekend. In de tussenliggende
tijd heeft klaagster ook nog gelegenheid gehad over het convenant overleg te hebben
en aan te passen. Dit onderdeel van de klacht is ongegrond.
Ad klachtonderdeel g)
5.8 Dit onderdeel van de klacht betreft het feit dat verweerster ten onrechte de
door de man aangegeven waarde van de aandelen van de man in zijn B.V. niet heeft gecontroleerd
dan wel heeft laten controleren. Verweerster stelt dat een dergelijke controle niet
nodig was omdat de vrouw volgens het toepasselijk recht van Papoea Nieuw Guinea geen
enkel recht had op de waarde van deze aandelen. Bovendien gaf de vrouw aanvankelijk
aan niets van de man te willen ontvangen. Naar het oordeel van de raad heeft verweerster
op grond van het door de rechtbank als juist vastgestelde standpunt dat het recht
van Papoea Nieuw Guinea van toepassing was, terecht geen uitgebreid onderzoek gedaan
of laten doen naar de waarde van de aandelen van de man in de B.V. De vrouw had immers
op grond van het recht van Papoea Nieuw Guinea geen recht op enig vermogensbestanddeel.
Ook dit klachtonderdeel is ongegrond.
Ad klachtonderdeel h)
5.9 In het convenant is opgenomen dat het artikel betreffende “de verdeling overige
vermogensbestanddelen van de gemeenschappen” een vaststellingsovereenkomst is. In
dit onderdeel van de klacht wordt er over geklaagd dat verweerster klaagster onvoldoende
heeft geïnformeerd over de consequenties van een dergelijke bepaling. Klaagster heeft
hierdoor minder mogelijkheden het convenant te vernietigen op grond van een wilsgebrek.
Verweerster heeft aangevoerd dat het de wens van partijen was (bepalingen van) het
convenant zo te benoemen. Het was juist de wens van de vrouw dat er duidelijkheid
en zekerheid was. Zij wenste dat de gemaakte afspraken niet kon worden gewijzigd.
Omdat zij geen aanspraak kon maken op enige waarde was het in het belang van de vrouw
dat het in de vorm van een vaststellingsovereenkomst werd gegoten. De raad oordeelt
dat verweerster op dit punt heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwaam advocaat
mag worden verwacht. Zij heeft rekening gehouden met het feit dat vrouw op grond van
het recht van Papoea Nieuw Guinea geen vordering had op vermogensbestanddelen en rekening
gehouden met de wens van de vrouw dat de gemaakte afspraken niet gewijzigd zouden
kunnen worden. In dat verband geeft het feit dat gekozen is voor het maken van bepalingen
in de vorm van een vaststellingsovereenkomst geen blijk van onprofessioneel handelen
van verweerster. Dit klachtonderdeel is ongegrond.
Ad klachtonderdeel i) en j)
5.10 Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling. De klacht
behelst het verwijt aan verweerster dat zij klaagster geen uitleg heeft gegeven over
de normen op basis waarvan partneralimentatie pleegt te worden berekend. Ook heeft
zij niet gewezen op de verstrekkende gevolgen van het opnemen van een niet-wijzigingsbeding
met betrekking tot de partneralimentatie. Verweerster stelt dat de vrouw herhaaldelijk
aangaf geen bijdrage van de man te willen ontvangen. Dat is vastgelegd in de gespreksverslagen.
Uiteindelijk ging de vrouw akkoord met een door de man voorgestelde bijdrage. Zij
zag uitdrukkelijk af van het maken van een behoefte- en draagkrachtberekening. Dat
is ook expliciet in het convenant opgenomen. Verweerster heeft voor zichzelf een draagkrachtberekening
gemaakt om na te gaan of de voorgestelde bijdrage niet al te zeer daarvan afweek.
Deze berekening is niet met partijen besproken. Omdat de vrouw aangaf zekerheid te
willen hebben over de partneralimentatie is het niet-wijzigingsbeding opgenomen in
het convenant nadat daarover uitvoerig was gesproken. De raad verwijst voor haar oordeel
naar hetgeen onder klachtonderdeel h) hiervoor is overwogen. Deze klachtonderdelen
zijn ongegrond.
Ad klachtonderdeel k)
5.11 Klaagster verwijt verweerster geen aandacht te hebben besteed aan de positie
van de kinderen van partijen met name aan die van het jong-meerderjarige kind. De
man had ten behoeve van dit kind een studiebijdrage dienen te betalen. Inmiddels is
de man veroordeeld tot betaling van dergelijke bijdrage ten bedrage van € 385,00.
Verweerster stelt dat er wel aandacht is besteed aan dit jong-meerderjarige kind.
Zij verwijst daarvoor naar haar brief van 23 februari 2018. Partijen hebben aangeven
dat vastleggen van een bijdrage niet nodig was. Indien nodig zouden de ouders haar
financieel ondersteunen. Naar het oordeel van de raad is niet komen vast te staan
dat verweerster op dit punt onzorgvuldig gehandeld heeft. Zij heeft de zaak aan de
orde gesteld. Dat er niets over is vastgelegd in het convenant is onbetwist de keuze
van partijen geweest. Dit onderdeel van de klacht is ongegrond.
Ad klachtonderdeel l)
5.12 Dit klachtonderdeel gaat over de gestelde partijdigheid van verweerster. Zij
is niet onafhankelijk geweest. Ook in diverse andere klachtonderdelen wordt dit aangekaart.
De partijdigheid zou blijken uit:
- Uitgebreid contact voor en tijdens de mediation met de advocaat van de man
- Het in ontvangst nemen van een groot aantal stukken van de advocaat van de man
- Het gebruik maken van een concept- convenant dat door de advocaat van de man
is opgesteld
- Het nalaten van informatie verstrekken aan de vrouw over partneralimentatie en
een niet-wijzigingsbeding en geen berekening maken van de behoefte en de draagkracht.
- Niet uitrekenen van de overbedelingsvordering en het opnemen van een waarde van
aandelen zonder die waarde te controleren.
- Het niet zorgen voor een eigen financieel adviseur voor de vrouw. Verweerster
had moeten aangeven dat de heer K. als zwager van de man niet onafhankelijk is.
Al deze argumenten zijn in de desbetreffende klachtonderdelen ongegrond verklaard
zodat ook dit klachtonderdeel door de raad als ongegrond wordt beoordeeld.
Ad klachtonderdeel m)
5.13 Klaagster verwijt verweerster dat zij niet heeft gereageerd op diverse brieven/e-mails
van haar advocaat. Verweerster stelt dat er wel contact is geweest zowel telefonisch
als per e-mail. Naar het oordeel van de raad had verweerster wellicht wat vlotter
kunnen reageren maar dit levert geen tuchtrechtelijk verwijtbaar gedrag op. Dit klachtonderdeel
is ongegrond.
Ad klachtonderdeel n)
5.14 Dit onderdeel van de klacht gaat over de inhoud van het echtscheidingsconvenant.
De raad verwijst naar hetgeen zij onder d) en f) hierover heeft overwogen. Dit onderdeel
van de klacht is ongegrond.
Ad klachtonderdeel o)
5.15 Klaagster verwijt verweerster dat zij de financieel adviseur, de heer K.,
geen geheimhoudingsverklaring heeft laten tekenen. Verweerster stelt dat klaagster
diende in te staan voor het tekenen van een geheimhoudingsverklaring door de heer
K. omdat zij hem als adviseur heeft ingeschakeld. Dat zou anders zijn geweest als
verweerster de heer K. had ingeschakeld. De raad is met het verweerster eens en beoordeelt
dit onderdeel van de klacht als ongegrond.
Ad klachtonderdeel p)
5.16 In dit klachtonderdeel verwijt klaagster dat verweerster haar onvoldoende
heeft geïnformeerd over haar positie in verband met het pensioen van de man. Verweerster
betwist dit en stelt dat er wel degelijk in aanwezigheid van de heer K. met klaagster
over het pensioen van de man is gesproken. In het convenant is daarover een passage
opgenomen die ertoe strekt dat klaagster een rechtstreeks recht op uitbetaling toekomt.
Het hele convenant is uitvoerig besproken en daarna door klaagster getekend. De raad
is van oordeel dat het onderwerp ”pensioen” wel degelijk aan de orde is geweest. De
aanwezigheid daarbij van klaagsters financieel adviseur staat er borg voor dat er
met betrekking tot dit onderwerp voldoende duidelijkheid bestond. Dit onderdeel van
de klacht is ongegrond.
Ad klachtonderdeel q)
5.17 Klaagster stelt dat verweerster in strijd met haar onpartijdige positie gecommuniceerd
heeft met de man zonder de vrouw daarover te informeren. Verweerster bestrijdt dat
er op een enkele niet-inhoudelijke uitzondering na, achter de rug van de vrouw om
met de man is gecommuniceerd. Uit de talrijke door klaagster bij haar klacht overgelegde
berichten is de raad niet gebleken dat daarmee dit onderdeel van de klacht onderbouwd
wordt. Deze is dus ongegrond.
Ad klachtonderdeel r)
5.18 Dit onderdeel van de klacht betreft het in het convenant buiten beschouwing
laten van een door de man in februari/maart 2018 aangeschafte auto. Verweerster heeft
aangevoerd dat in het convenant een peildatum is opgenomen en dat de aanschaf van
de auto daarom niet meer is meegenomen. In het convenant is als peildatum genomen
31 december 2017. Door de auto niet meer als gemeenschappelijk goed in het convenant
mee te nemen, leidt niet tot een tuchtrechtelijk verwijt aan verweerster. Dit onderdeel
van de klacht is ongegrond.
Ad klachtonderdeel s)
5.19 Klaagster verwijt verweerster dat zij het concept convenant zoals dat op 12
maart 2018 met partijen is besproken zonder overleg met haar heeft aangepast. Vaststaat
dat de heer K. bij e-mailbericht van 15 maart 2018 een aantal aanpassingen van het
convenant heeft voorgesteld. Verweerster stelt dat zij er vanuit mocht gaan dat deze
voorstellen door de heer K. als adviseur van klaagster werden aangegeven. De door
haar doorgevoerde aanpassingen zijn, net zoals de andere bepalingen van het convenant,
vóór de ondertekening één voor één nog met partijen doorgenomen. Naar het oordeel
van de raad heeft verweerster dit voldoende professioneel behandeld en kan haar op
dit punt geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt.
Ad klachtonderdeel t) u) en v)
5.20 Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke bespreking. Klaagster klaagt
er over dat verweerster heeft nagelaten de stand van zaken met betrekking tot de rekening-courantschuld
te onderzoeken. Ook heeft zij de concept- jaarstukken 2017 van de B.V. van de man
niet opgevraagd. Voorts heeft verweerster nagelaten een hypothecaire geldlening te
onderzoeken. Uit het kadaster blijkt dat dit geen hypothecaire lening is. Tot slot
heeft verweerster in het convenant melding gemaakt van een lening van de ING die klaagster
niet kent. Verweerster stelt dat de vrouw op grond van het recht van Papoea Nieuw
Guinea geen aanspraak kon maken op enig vermogen. De man wenste dat de vrouw toch
over enig vermogen kon beschikken en dat haar en onderhoudsbijdrage toekwam. In dat
licht is het voor verweerster onduidelijk waarom zij de rekening-courantschuld had
moeten onderzoeken en de jaarstukken 2017 had moeten opvragen. Of het nu een hypothecaire
geldlening of een eigenwoning-schuld betreft maakt voor de uitkomst niet uit. Voor
wat betreft de lening van de ING verwijst verweerster naar de IB aangiftes van klaagster
over 2014 tot en met 2016 waarin deze lening wordt genoemd. De raad is van oordeel
dat verweerster in het licht van het feit dat klaagster geen recht had op enig vermogen
kon volstaan met een niet geheel volledige opsomming van de diverse vermogensbestanddelen
en zonder een diepgaande controle van alle cijfers. Zij heeft op deze punten voldoende
zorgvuldig gehandeld. De raad beoordeelt deze klachtonderdelen ongegrond.
Ad klachtonderdeel w)
5.21 Klaagster stelt dat de door verweerster gemaakte besprekingsverslagen niet
adequaat zijn geweest, te summier en niet besproken tijdens een volgende bespreking.
Verweerster stelt dat de verslagen geen letterlijke weergave zijn van de desbetreffende
bespreking. Van de bespreking van 5 april 2018 heeft zij geen verslag gemaakt omdat
er toen geen wijzigingen meer in het convenant zijn aangebracht. Naar het oordeel
van de raad is niet gebleken dat verweerster op dit punt onzorgvuldig heeft gehandeld.
Dit klachtonderdeel is daarom eveneens ongegrond.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht in al haar onderdelen ongegrond.
Aldus beslist door mr. mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mrs. N.A. Heidanus, P. Rijnsburger, G.H.H. Kerkhof, P.S. van Zandbergen, leden, bijgestaan door mr. J.M.G. Kuin – van den Akker als griffier en uitgesproken in het openbaar op 16 augustus 2021.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 16 augustus 2021