ECLI:NL:TADRARL:2021:239 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 20-808

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2021:239
Datum uitspraak: 16-08-2021
Datum publicatie: 07-12-2021
Zaaknummer(s): 20-808
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Dreigementen
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: In deze zaak klaagt klager over de advocaat van zijn wederpartij (zijn ex-echtgenote) in hun echtscheidingsprocedure. Hij verwijt verweerster niet duidelijk te zijn geweest over haar rol omdat zij zich na te hebben teruggetrokken uit de procedure toch weer voor de wederpartij stelde. Naar het oordeel van de raad is dit verwijt ongegrond. Dit handelen past binnen de grote mate van vrijheid die een advocaat heeft om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Het verwijt dat verweerster de procedure onnodig heeft vertraagd door onredelijke en irrationele vorderingen is door klager onvoldoende onderbouwd en daarom ongegrond. Wel gegrond is het klachtonderdeel dat klaagt over het feit dat verweerster zich in de echtscheidingsprocedure zonder toestemming van klager tot de rechtbank heeft gewend nadat uitspraak was bepaald. Verweerster heeft erkend dat dit niet juist was. Verweerster krijgt een waarschuwing.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 16 augustus 2021
in de zaak 20-808/AL/OV
naar aanleiding van de klacht van:

[klager]
over
[verweerster]

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1    Op 9 april 2020 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2    Op 26 oktober 2020 heeft de raad het klachtdossier zonder kenmerk van de deken ontvangen.
1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 4 juni 2021. Daarbij waren klager en zijn gemachtigde mr. R., alsmede verweerster aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 6 en 1 tot en met 3

2    FEITEN
2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2    Verweerster staat de voormalige partner (hierna ook wel aan te duiden als: “de vrouw”) van klager (hierna ook wel aan te duiden als: “de man”) bij in de tussen hen spelende echtscheidingsprocedure. Klager beklaagt zich erover - in eerste instantie bij brief van 10 januari 2020 aan de deken -  dat verweerster zich nog tot de rechtbank heeft gericht nadat om uitspraak is gevraagd. Nadien vraagt klager advies aan de deken met betrekking tot de rol van verweerster, nu zij zich zou hebben teruggetrokken als advocaat maar dit niet aan  de rechtbank wenst door te geven. Wanneer dit na bemiddeling lijkt te zijn opgelost en klager zijn klacht heeft ingetrokken, beklaagt klager zich opnieuw over verweerster, onder andere over het veroorzaken van escalaties en onnodige vertragingen van de procedure. Verweerster ontkent dit.
2.3    De echtscheidingsprocedure is aangevangen op 13 juli 2018 met een echtscheidingsverzoek bij de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden. Op 27 september 2018 heeft verweerster aan die rechtbank een brief gezonden waarin zij onder meer schrijft:

“tot mijn verbazing lees ik….dat de uitspraak in de voorlopige voorzieningen zaak …..opnieuw is aangehouden, ditmaal tot 10 oktober 2018…. De mondelingen behandeling heeft op 6 augustus jl. plaatsgevonden en dus al 8 weken geleden. Een dergelijke termijn is in strijd met de goede procesorde… ….en schaadt de belangen van mijn cliënte in hoge mate. Ik houd uw rechtbank daarvoor aansprakelijk.

en:

“mijn cliënte is gebaat bij een zo spoedig mogelijk verloop…temeer nu uw rechtbank… dreigt een veel lagere partneralimentatie toe te kennen door geen enkele rekening te houden met de winst die de alimentatieplichtige [ de man] uit onderneming kan genieten…Dit is in flagrante strijd met de vaste jurisprudentie hier omtrent…ook terzake deze gang van zaken stel ik uw rechtbank bij deze aansprakelijk voor alle schade die mijn cliënte lijdt en zeg ik voor zoveel nodig tevens de wettelijke rente aan.”

2.4    Op 14 februari 2019 heeft er een comparitie van partijen plaats gevonden. Op 28 oktober 2019 schrijft verweerster de rechtbank aan met het verzoek “op korte termijn” een beschikking af te geven.
2.5    Omdat de uitspraak lang op zich laat wachten heeft de vrouw in december 2019 een tentje opgeslagen in de tuin van de man. Deze heeft toen een kort geding aangespannen. De vrouw heeft verweerster niet gevraagd haar daarin bij te staan.
2.6    Bij brief van 9 januari 2020 schrijft verweerster aan de rechtbank:

….het feit dat in deze zaak al meer dan een half jaar wordt gewacht op de beschikking…Cliënte staat het water aan de lippen…..cliënte ontvangt slechts een geringe partneralimentatie.. Ook verder is zij financieel volledig afhankelijk van de uitkomst van deze procedure terzake van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden die uw rechtbank zal moeten vaststellen.”

2.7    Verweerster heeft klager op 29 januari 2020 gemeld niet langer voor de vrouw op te treden. Eind februari 2020 heeft verweerster zich aan de procedure onttrokken.
2.8    Op 18 maart 2020 heeft de rechtbank Noord-Nederland een tussenbeslissing genomen en de zaak naar de zitting van 14 april 2020 verwezen voor een pro forma-behandeling in verband met het benoemden van een deskundige c.a.
2.9    Bij bericht van 6 april 2020 heeft verweerster aan de rechtbank en aan mr. R. geschreven dat zij weer voor de vrouw optreedt.

3    KLACHT
3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a)    verwarrend op te treden en uit te laten over haar rol ten aanzien van haar cliënte.
De situatie tussen klager en de vrouw zou niet zijn geëscaleerd als verweerster de vrouw niet had geadviseerd om onrechtmatige handelingen uit te voeren en voort te zetten zoals bijvoorbeeld het verzenden van e-mails waarin klager in een negatief daglicht werd gesteld. Pas op 29 januari 2019 liet verweerster klager weten dat zij niet meer voor de vrouw optrad.
b)    de gemaakte afspraken te schenden.
Verweerster heeft zich vlak voor de pro forma zitting van 14 april 2020 opnieuw gesteld. De voorwaarde voor het intrekken van de op 10 januari 2020 door klager ingediende klacht was dat verweerster zich zou onttrekken aan de zaak. Dit heeft zij toen ook gedaan. Door zich opnieuw te stellen handelt zij in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt. Het heeft onnodig veel werk meegebracht omdat het stellen door verweerster volgens klager heeft gezorgd voor een andere opstelling en insteek.
c)    onredelijke en irrationele vorderingen in te stellen.
Dit heeft bij de vrouw geleid tot een onjuist beeld over haar positie. De procedure is onnodig verhard en vertraagd.
d)    “na te pleiten”.
Verweerster heeft meerdere malen inhoudelijke stukken aan de rechtbank gestuurd nadat de uitspraak was bepaald. Klager heeft de klacht daarover indertijd ingetrokken omdat verweerster zich aan de zaak onttrok. Hij zou dat niet hebben gedaan als hij geweten had dat zij zich opnieuw zou stellen.
e)    te dreigen een klacht in te dienen tegen mr. R.
Dit is een onacceptabele reactie en moet als chantage betiteld worden. Niet R. maar klager is zelf degene die verweerster verwijten maakt.

4    VERWEER
4.1    Verweerster heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.
Klachtonderdeel a)
4.2    Omdat de rechtbank een uitspraak in haar zaak telkenmale aanhield en de vrouw met smart op een uitspraak wachtte, raakte de vrouw van slag. De vrouw vroeg verweerster dingen te doen die verweerster onverantwoord vond en in strijd met haar belangen. De vrouw verloor het vertrouwen in de rechtspraak en uiteindelijk ook in verweerster. Nadat de vrouw het vertrouwen in verweerster had opgezegd, heeft verweerster dit aan mr. R. laten weten. Omdat er nog geen andere advocaat was en er sprake was van een toevoeging vond verweerster het onverantwoord om zich aan de procedure te onttrekken. Na bemiddeling door de deken is dat alsnog gebeurd.
Klachtonderdeel b)
4.3    Op 30 maart 2020 verzocht de vrouw verweerster om toch weer als advocaat voor haar op te treden. Het bleek dat de vrouw weer vertrouwen in verweerster had. Bovendien was het vanwege de situatie van de vrouw en het omvangrijke dossier voor de vrouw heel lastig om een opvolgend advocaat te vinden. Verweerster heeft de rechtbank en mr. R.  geïnformeerd. Verweerster betwist dat dit voor mr. R. veel onnodig werk heeft opgeleverd. Het is niet te begrijpen hoe hij, als de vrouw geen advocaat zou hebben gehad, anders zou hebben gereageerd op de in de tussenbeschikking van de rechtbank gestelde vragen. Verweerster heeft geen afspraken geschonden. Zij heeft niet toegezegd nooit meer als advocaat van de vrouw te zullen optreden.
Klachtonderdeel c)
4.4    Verweerster betwist dat zij onredelijke en irrationele standpunten namens de vrouw inneemt. Zij verwijst daarvoor naar de tussenbeschikking van de rechtbank van 18 maart 2020. Juist klager neemt standpunten in die escalerend werken en pogen de procedure zoveel mogelijk te vertragen.
Klachtonderdeel d)
4.5    De brieven die verweerster heeft gestuurd aan de rechtbank Noord-Nederland zijn verzonden om het gerechtvaardigd belang van de vrouw te dienen. De rechtbank heeft ongebruikelijk veel tijd genomen om een uitspraak te doen in voor de vrouw belangrijke kwesties zoals partneralimentatie en de financiële afwikkeling, zelfs bij het verzoek tot het treffen van voorlopige voorzieningen. Op 12 juli 2018 werd het verzoek tot het treffen daarvan ingediend. De behandeling vond op 6 augustus 2018 plaats. De uitspraak kwam pas drie maanden later op 3 oktober 2018. Normaal gebeurt dat binnen twee weken. In de brieven staat daarnaast niets anders dan hetgeen al in de processtukken naar voren was gebracht. Ze zijn bedoeld om aandacht te vragen voor de onhoudbare situatie van de vrouw. Van (aanvullende) argumenten is in het geheel geen sprake en dus ook niet van napleiten. Het gaat klager niet aan of verweerster de rechtbank aansprakelijk stelt voor de schade die de vrouw lijdt door het alsmaar uitblijven van uitspraken.
Ad klachtonderdeel e)
4.6    Verweerster heeft gegronde reden om een klacht tegen mr. R. in te dienen vanwege zijn handelwijze in de rechtbankprocedure. Het ferme taalgebruik en de kwetsende bewoordingen passen niet bij de terughoudendheid die door advocaten in familiezaken in acht genomen dient te worden om ervoor te waken dat de verhoudingen niet onnodig escaleren.

5    BEOORDELING
De raad stelt voorop dat de klacht betrekking heeft op het handelen van de advocaat van de wederpartij van klager. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden ingeperkt als de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat deze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Het optreden van verweerster dient aan de hand van deze maatstaf beoordeeld te worden.
Klachtonderdeel a)
5.1    Dit onderdeel van de klacht gaat over de rol van verweerster als belangenbehartiger van de vrouw. Het moge zo zijn dat verweerster niet altijd eenduidig was in wat haar rol was, maar gezien de gegeven omstandigheden heeft verweerster naar het oordeel van de raad gehandeld zoals van haar verwacht mocht worden in het licht van bovenstaande normen. Hoewel zij op een gegeven moment niet langer voor de vrouw optrad, heeft zij zich met het oog op de belangen van de vrouw niet direct onttrokken aan de rechtbankprocedure. Het verwijt dat verweerster de vrouw niet heeft weerhouden van onrechtmatig handelen zoals het sturen van e-mails die klager in een kwaad daglicht hebben gesteld levert geen tuchtrechtelijk vergrijp op. Dat zijn geen zaken die binnen de verantwoordelijkheid van een advocaat liggen. Dit onderdeel van de klacht is ongegrond.
Klachtonderdeel b)
5.2    Klager verwijt verweerster onbetamelijk gedrag omdat zij in strijd zou hebben gehandeld met de afspraak die door bemiddeling van de deken tot stand was gekomen. De afspraak zou zijn dat verweerster zich zou onttrekken aan de rechtbankprocedure omdat zij niet langer voor de vrouw optrad. Door zich opnieuw te stellen handelde verweerster naar klagers mening tuchtrechtelijk verwijtbaar. De raad deelt die mening niet. Met verweerster is de raad van oordeel dat zij, toen de vrouw opnieuw een beroep op haar deed en haar vertrouwen in verweerster uitsprak, zich opnieuw mocht stellen. Verweerster heeft niet toegezegd nooit meer voor de vrouw te zullen optreden. Zij onttrok zich aan de zaak omdat de vrouw het vertrouwen  opzegde. Toen dat veranderde kon en mocht zij de belangen van de vrouw weer gaan behartigen. Dat dit voor klagers advocaat daardoor onnodig veel werk opleverde is voor de raad niet is komen vast te staan en geen argument dat een tuchtrechtelijk verwijt oplevert. Dit onderdeel van de klacht is ongegrond.
Klachtonderdeel c)
5.3    Het verwijt van klager dat verweerster de procedure onnodig heeft vertraagd door onredelijke en irrationele vorderingen is door klager in het licht van de betwisting door verweerster door klager niet goed onderbouwd en daarom niet, althans onvoldoende komen vast te staan. Het klachtonderdeel is ongegrond.
Klachtonderdeel d)
5.4    Dit onderdeel van de klacht ziet op de op 10 januari 2020 ingediende klacht over verweerster die hij na bemiddeling door de deken heeft ingetrokken. De raad acht voldoende redenen aanwezig om deze klacht in deze procedure te beoordelen. In de brieven van verweerster aan de rechtbank Noord-Nederland van 27 september 2018 en 9 januari 2020 staan naast processuele verzoeken ook zinsneden die zien op de inhoudelijke kant van de echtscheidingsprocedure. Verweerster heeft ter zitting aangegeven dat zij inziet dat zij dit beter niet had kunnen doen. In Gedragsregel 21 lid 3 is vastgelegd dat het een advocaat niet is geoorloofd om nadat de uitspraak is bepaald zich zonder toestemming van de wederpartij tot de rechter te wenden. Niet is gebleken dat verweerster toestemming had van klager om zich, nadat op diverse momenten een uitspraak was bepaald, tot de rechter te wenden. Daarmee heeft zij zich niet gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt. Dit onderdeel van de klacht is daarom gegrond.
Ad klachtonderdeel e)
5.5    Ter zitting heeft verweerster verklaard dat haar mededeling dat zij een klacht tegen mr. R. zou indienen “een slip of mijn pen” is geweest, veroorzaakt door haar betrokkenheid bij de situatie van de vrouw. Volgens verweerster waren er wellicht over en weer redenen om klachten in te dienen maar was dat in feite verspilde energie die beter besteed kon worden aan een fatsoenlijke afwikkeling van de echtscheiding. Gezien dit standpunt van verweerster is de raad van oordeel dat hier sprake is van een niet voldoende ernstig optreden om een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen aan te nemen. Dit onderdeel van de klacht is ongegrond.

6    MAATREGEL
6.1    De raad acht de maatregel van een waarschuwing passend gezien de aard van het tuchtrechtelijk vergrijp. Verweerster heeft weliswaar gehandeld in strijd met Gedragsregel 21 lid 3, maar deed dat vanuit haar betrokkenheid bij haar cliënte.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1    Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.
7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a)    € 25,-  aan forfaitaire reiskosten van klager,
b)    € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c)    € 500,- kosten van de Staat.
7.3    Verweerster moet het bedrag van € 25,-  aan forfaitaire reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.
7.4    Verweerster moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer 20-808/AL/OV.

BESLISSING
De raad van discipline:
-    verklaart  klachtonderdeel d) gegrond;
-    verklaart  klachtonderdelen a), b), c) en e) ongegrond;
-    legt aan verweerster de maatregel van een waarschuwing op;
-    veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;
-    veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van € 25,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
-    veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

Aldus beslist door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mrs. N.A. Heidanus, P. Rijnsburger, leden, bijgestaan door mr. J.M.G. Kuin – van den Akker als griffier en uitgesproken in het openbaar op 16 augustus 2021.

Griffier                                          Voorzitter

Verzonden d.d. 16 augustus 2021