ECLI:NL:TADRARL:2021:237 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 20-683

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2021:237
Datum uitspraak: 16-08-2021
Datum publicatie: 07-12-2021
Zaaknummer(s): 20-683
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Klager verwijt verweerder (zijn advocaat) zich in het kader van een echtscheidingsprocedure niet voldoende professioneel te hebben opgesteld. Verweerder beschikt niet over de vereiste expertise, met name niet waar het de peildatum voor de waardering van verweerders onderneming in het kader van de boedelscheiding betrof. Verweerder heeft klager er niet op gewezen dat de peildatum de datum van de indiening van het echtscheidingsverzoek is. De raad beoordeelt dit verwijt als gegrond. Ook het verwijt niet voldoende voortvarend te zijn opgetreden is naar het oordeel van de raad terecht. Het duurde meer dan twee jaar voordat het daadwerkelijk tot een echtscheiding kwam. De raad geeft verweerder een berisping.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 16 augustus 2021
in de zaak 20-683/AL/NN
naar aanleiding van de klacht van:

[klager]
over
[verweerder]

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1    Op 7 januari 2020 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2    Op 9 september 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2020 KNN005/1063047 van de deken ontvangen.
1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 4 juni 2021. Daarbij waren klager en verweerder en hun gemachtigden aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen A.1 tot en met A.8. Ook heeft de raad kennisgenomen van de brief van klagers gemachtigde van 21 mei 2021 met één bijlage.

2    FEITEN
2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2    Verweerder heeft in het verleden regelmatig rechtsbijstand verleend aan V.d.G. B.V. waarvan klager medebestuurder is. In juni 2016 meldde klager aan verweerder dat hij wilde scheiden van zijn echtgenote. Op verzoek van klager en zijn echtgenote heeft verweerder de rol van bemiddelaar op zich genomen om te komen tot afspraken tussen klager en zijn echtgenote (verder ook l aan te duiden als “de vrouw”) over de echtscheiding. Dit heeft verweerder in een opdrachtbevestiging van 2 november 2016 vastgelegd. Op 2 december 2016 heeft verweerder een concept-convenant aan partijen toegestuurd nadat de accountant van klagers B.V. een waardebepaling van de onderneming van klager had afgegeven. Er is een bespreking geweest op 13 december 2016. Op 4 januari 2017 heeft verweerder aan partijen geschreven dat hij van de vrouw begrepen heeft dat zij graag ziet dat de waardebepaling gebeurt door een onafhankelijke accountant.
2.3    Bij e-mail van 4 januari 2017 heeft verweerder partijen (wederom) een concept-convenant en een ouderschapsplan toegezonden. Op 5 januari 2017 heeft verweerder een aantal berekeningen voor partner- en kinderalimentatie aan partijen gezonden.
2.4    In een e-mailbericht van 10 februari 2017 verzoekt verweerder de vrouw om op korte termijn een waardebepaling van de onderneming te laten maken. Vervolgens meldt zich op 18 april 2017 mr. W. namens de vrouw bij verweerder hetgeen zij op 24 april 2017 schriftelijk bevestigt. Zij schrijft in die brief:

“…heeft mevrouw K. zich tot mij gewend met het verzoek om haar te ondersteunen bij de afwikkeling van de echtscheiding tussen haar en de heer B. het is nog altijd haar bedoeling om met tussenkomst van u als bemiddelaar in overleg te komen tot een allesomvattende minnelijke regeling over de gevolgen van de echtscheiding.”

2.5    Bij e-mailbericht van 11juli 2017, 20 september 2017, 25 september 2017, 6 november 2017 en 13 november 2017 informeert klager bij verweerder naar de stand van zaken. Bij e-mail van 24 november 2017 schrijft verweerder een inhoudelijke brief aan mr. W.
2.6     In een e-mailbericht van 15 december 2017 schrijft verweerder aan mr. W. :

“… dat het geduld van John [ klager] op begint te raken. Inmiddels heeft hij mij laten weten dat hij uiterlijk medio volgende week wil weten waar hij staat. Als uiterlijk aanstaande woensdag niet voorzienbaar is dat partijen tot overeenstemming kunnen komen, dan zal John nog diezelfde week een verzoek tot echtscheiding doen indienen.”

2.7    Afgezien van enige correspondentie over jaarstukken schrijft mr. W. op 25 januari 2018 in dezelfde bewoordingen als op 10 februari 2017 aan verweerder over zijn rol als bemiddelaar en geeft aan te voelen voor een vier-gesprek zoals door verweerder aan de vrouw is voorgesteld. Op 23 maart 2018 vindt dit gesprek plaats. Daarbij wordt afgesproken dat in gezamenlijke opdracht een deskundige zal worden benoemd voor de waardering van de onderneming en de peildatum daarvoor. Mr. W. schrijft op 4 juni 2018 aan verweerder dat het voor de hand ligt dat verweerder in zijn rol van gemeenschappelijk, bemiddelend advocaat een brief aan de deskundige stuurt met de opdracht.
2.8    Op 5 juli 2018 schrijft verweerder aan klager:

“jullie treffen bijgaand een opzet aan van mijn brief…..met een aantal hoofdlijnen, omdat ik er vanuit ga dat als ik in deze brief al ga ‘sturen’ op een uitkomst de wederpartij met de verzending ervan niet zal instemmen.”

2.9    In de maanden daarna vindt er nog e-mailwisseling plaats tussen de deskundige en verweerder waarbij onder meer de vraag aan de orde komt per wanneer de waarde bepaald moet worden. Op 7 mei 2019 stelt de deskundige een bespreking voor. Mr. W. geeft in reactie daarop aan bij voorkeur schriftelijk argumenten hierover uit te wisselen. Diezelfde dag dient zij een echtscheidingsverzoek in bij de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen.
2.10    Naar aanleiding daarvan heeft verweerder klager laten weten dat er voor hem geen rol meer was weggelegd.

3    KLACHT
3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a)    niet de zorgvuldigheid te betrachten die een behoorlijk advocaat betaamt.
Verweerder bezat ten tijde van het aannemen van de zaak van klager niet de expertise die nodig was voor deze zaak. Hij heeft klager niet juist geïnformeerd over de peildatum voor de waardering van zijn onderneming. Volgens verweerder was dat de datum waarop partijen feitelijk uit elkaar waren gegaan in het najaar van 2016. Datzelfde gold voor de datum van ingang van de verplichting om partneralimentatie te betalen. Verweerder ging uit van diezelfde genoemde gebeurtenis, namelijk het feitelijk uit elkaar gaan.
b)    in verschillende hoedanigheden voor klager op te treden en hem daarna in de kou te laten staan.
Aanvankelijk trad verweerder op als bemiddelaar. Zodra mr. W. door de vrouw werd ingeschakeld had verweerder klager naar een andere advocaat moeten verwijzen. Verweerder heeft daar niets over gezegd en is voor klager blijven optreden. Hij gedroeg zich als klagers advocaat door de vrouw aan te duiden als wederpartij. Communicatie over de zaak pleegde verweerder alleen met klager. De opmerkingen van mr. W. over de rol van verweerder zijn niet relevant. Het gaat om het gedrag van verweerder. Klager was overdonderd toen verweerder na indiening van het echtscheidingsverzoek door mr. W. te kennen gaf dat hij klager niet langer kon bijstaan. Klagers nieuwe advocaat wees hem op de fouten van verweerder.
c)    niet voortvarend op te treden waardoor klager schade heeft geleden.
In de periode april 2017 tot december 2017 heeft klager meerdere malen bij verweerder geïnformeerd naar de stand van zaken. Hij kreeg nimmer een afdoende antwoord. Ook is na het bericht van 15 december 2017 niet verder gesproken over het zelf indienen van een echtscheidingsverzoek. In de eerste helft van 2018 heeft klager regelmatige gevraagd naar de voortgang in de zaak. Hetzelfde geldt voor de eerste vier maanden van 2019. Doordat het verzoek tot echtscheiding pas (door mr. W.) in mei 2019 is ingediend, is de peildatum voor de verdeling van de waarde van klagers bedrijf daardoor bepaald in plaats van op de datum van het feitelijk uit elkaar gaan in het najaar van 2016. De waarde van het bedrijf is in de tussenliggende periode gestegen en dat wist verweerder.

4    VERWEER
4.1    Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.
Klachtonderdeel a)
4.2    Verweerder houdt zich vanaf 2007 bezig met echtscheidingen. Hij heeft de nodige opleidingen daarvoor gevolgd, ook in de periode voordat hij door klager werd ingeschakeld. Hij behandelt zo’n 20 echtscheidingen per jaar.
Klachtonderdeel b)
4.3    Verweerder is blijven optreden als bemiddelaar ten behoeve van beide partijen, ook nadat mr. W. was ingeschakeld. Mr. W. heeft deze rol van verweerder ook meerdere malen bevestigd. In correspondentie met de deskundige heeft verweerder zich eveneens zo opgesteld. Tegenover klager is verweerder ook altijd duidelijk geweest. Tijdens het vier-gesprek heeft verweerder duidelijk gemaakt dat hij niet de advocaat van klager was maar dat hij als bemiddelaar optrad. Vanaf begin 2018 wist klager dat hij een verzoek tot echtscheiding kon indienen als hij duidelijkheid wenste over de peildatum van de waardering van zijn onderneming. Tot die tijd was er overeenstemming over de peildatum. Pas tijdens het vier-gesprek op 23 maart 2018 heeft mr. W. aangegeven dat er van een andere peildatum uit gegaan diende te worden. Verweerder heeft duidelijk aangegeven dat hij geen echtscheidingsverzoek voor klager kon indienen. De tekst in de e-mail van 5 juli 2018 is ongelukkig geformuleerd. Klager heeft nooit expliciet laten blijken dat hij verweerder als zijn advocaat beschouwde. Het lag niet voor de hand dat verweerder klager zou adviseren een eigen advocaat te nemen omdat partijen er in onderling overleg uit wilde komen.
Verweerder heeft aangegeven dat voor de onderneming een waarde bepaald moest worden die redelijk was, niet dat het waarderingsmoment 2016 was.
Klachtonderdeel c)
4.4    Verweerder herkent zich niet in de klacht dat hij niet voortvarend is opgetreden. Er waren obstakels die moesten worden opgelost. Klager heeft over een tijdsbestek van twee-en-een-half jaar slechts sporadisch aangegeven dat verweerder hem niet (snel) genoeg terugbelde. Zij hadden elkaar regelmatig aan de telefoon en per e-mail contact.

5    BEOORDELING
5.1    De raad hanteert bij haar beoordeling als uitgangspunt dat de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht
Klachtonderdeel a) en b)
5.2    Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijk behandeling. Klager verwijt verweerder dat hij niet zorgvuldig heeft gehandeld. Een belangrijk punt voor klager is dat verweerder klagers rechtspositie onvoldoende heeft duidelijk gemaakt. Hij heeft hem niet (voldoende) gewezen op het feit dat de peildatum voor de waardering van zijn onderneming in het kader van een scheiding en deling van de huwelijksgoederengemeenschap, de datum zou zijn van het indienen van het echtscheidingsverzoek tenzij partijen anders overeen zouden komen. Datzelfde geldt voor de ingangsdatum van de verplichting tot het betalen van partneralimentatie. Daarbij komt dat verweerder zijn rol in deze zaak niet zorgvuldig heeft bewaakt. De raad is met klager van mening dat klager terecht op een zeker moment er vanuit ging dat verweerder zijn advocaat was. Dat moment is wellicht niet precies te duiden maar vanaf het moment dat mr. W. ging optreden voor klagers echtgenote had verweerder alert moeten zijn op de wijze waarop hij zich in deze zaak diende op te stellen. Dat mr. W. telkens aangaf verweerder als bemiddelaar te beschouwen, baat verweerder niet. Hij diende zijn eigen afweging te maken. Door dat niet te doen heeft verweerder naar het oordeel van de raad onzorgvuldig gehandeld. Dat geldt eveneens voor het feit dat verweerder de rechtspositie van klager (en zijn echtgenote) niet duidelijk heeft gecommuniceerd. Deze onderdelen van de klacht zijn gegrond.
Ad klachtonderdeel c)
5.3    Klager verwijt verweerder dat hij zijn zaak niet met de nodige voortvarendheid heeft behandeld. De raad is van oordeel dat dit verwijt gegrond is. Klager heeft zich medio 2016 tot verweerder gewend. In november 2016 heeft verweerder de zaak opgepakt en de opdracht bevestigd aan klager (en zijn echtgenote). Vervolgens heeft verweerder een concept-convenant en berekeningen voor een alimentatie aan partijen toegezonden. Nadat klagers echtgenote mr. W. heeft ingeschakeld is er weinig vooruitgang in de zaak. Klager heeft meerdere malen aan verweerder gevraagd naar de stand van zaken. Pas in december 2017 dringt verweerder bij mr. W. op actie aan met het dreigement een echtscheidingsverzoek te zullen indienen. Dan volgt er overleg over een te benoemen deskundige voor het bepalen van de waarde van klagers onderneming. Het hele jaar 2018 gaat voorbij zonder dat er enig resultaat op dit punt wordt geboekt. Pas in mei 2019 komt de zaak in een stroomversnelling doordat mr. W. een echtscheidingsverzoek indient. Het hele tijdsverloop overziend is de raad van oordeel dat verweerder de zaak niet met de vereiste voortvarendheid heeft behandeld. Dit onderdeel van de klacht is eveneens gegrond.

6    MAATREGEL
6.1    De raad rekent het verweerder ernstig aan dat hij niet duidelijk is geweest over zijn rol in klagers zaak. Ook het feit dat het bijna drie jaar heeft geduurd voordat er uiteindelijk een echtscheidingsverzoek lag, levert naar het oordeel van de raad een tuchtrechtelijk verwijt op. De raad acht een berisping op zijn plaats.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1    Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a)    € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
b)    € 500,- kosten van de Staat.
7.3    Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer 20-683/AL/NN.

BESLISSING
De raad van discipline:
-    verklaart de klacht in al zijn onderdelen gegrond;
-    legt aan verweerder de maatregel van een berisping op;
-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;
-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3.

Aldus beslist door mr. mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mrs. N.A. Heidanus, P. Rijnsburger, bijgestaan door mr. J.M.G. Kuin – van den Akker als griffier en uitgesproken in het openbaar op 16 augustus 2021.

Griffier                                                       Voorzitter

Verzonden d.d. 16 augustus 2021