ECLI:NL:TADRARL:2021:235 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 20-780

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2021:235
Datum uitspraak: 30-08-2021
Datum publicatie: 16-11-2021
Zaaknummer(s): 20-780
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. zijn medeadvocaten, subonderwerp: Welwillendheid in het algemeen
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Klacht van advocaat tegen advocaat van wederpartij. Verweerster heeft erkend dat zij de facturen per abuis niet direct ter betaling heeft doorgezonden naar haar cliënt. Het voert naar het oordeel van de raad te ver om verweerster een dergelijk eenmalige omissie van administratieve aard, die zij bovendien direct nadat deze bekend was geworden heeft rechtgezet, tuchtrechtelijk te verwijten. Klacht ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 30 augustus 2021
in de zaak 20-780/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:

klager
over
verweerster
gemachtigde: mr. [N]

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1    Op 14 mei 2020 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster. De deken heeft deze klacht op 3 juni 2020 ontvangen.
1.2    Op 19 oktober 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z 1187820/AS/SD van de deken ontvangen.
1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 7 juni 2021. Daarbij waren verweerster en haar gemachtigde aanwezig. Klager is zonder voorafgaand bericht niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5.

2    FEITEN
2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2    Klager is de advocaat van een letselschadeslachtoffer. Verweerster is de advocaat van verzekeringsmaatschappij H. Partijen hebben een deelgeschillenprocedure gevoerd.
2.3    Tussen partijen is een minnelijke regeling tot stand gekomen. Deze minnelijke regeling hield in een slotbetaling van de verzekeraar aan de cliënte van klager, een slotbetaling inzake de buitengerechtelijke kosten en een vergoeding van de kosten in verband met de deelgeschillenprocedure.
2.4    Bij e-mail van 2 april 2020 heeft klager twee facturen – een factuur van het honorarium en een factuur van het betaalde griffierecht – aan verweerster gezonden, met het verzoek aan de verzekeraar om deze binnen 14 dagen te betalen.
2.5    Op 7 mei 2020 heeft klager aan verweerster bericht dat de verzekeraar inmiddels aan zijn cliënte had betaald, maar dat zijn factuur nog niet was betaald. Hij heeft verweerster verzocht om te bevorderen dat deze alsnog zou worden betaald.
2.6    Op 8 mei 2020 heeft verweerster de e-mail van klager doorgestuurd naar de verzekeraar met het verzoek om na te gaan of de factuur van klager is betaald.
2.7    Op 12 mei 2020 heeft klager aan verweerster bericht dat zijn geduld begint op te raken wat betreft de betaling van zijn factuur en het feit dat verweerster niet op zijn berichten reageert. Klager heeft aangegeven dat wanneer hij uiterlijk de volgende dag vóór 12.00 uur niet van verweerster verneemt dat zij bij haar cliënt heeft aangedrongen op betaling en hem bevestigt dat er terstond wordt betaald, hij zich tot de deken zal wenden.
2.8    In reactie hierop heeft verweerster op dezelfde dag, 12 mei 2020, haar onder 2.7 vermelde e-mail van 8 mei 2020 aan de verzekeraar doorgezonden naar klager, met de opmerking dat dit klager niet ervan moet weerhouden om de deken over haar te consulteren. Hierop heeft klager dezelfde dag gereageerd met de opmerking in zijn e-mail dat hij dit inderdaad zal doen als de volgende dag zijn nota nog niet is betaald. In reactie hierop heeft verweerster op dezelfde dag hem een e-mail gestuurd met het teken van een smiley.
2.9    Op 14 mei 2020 heeft klager bij de deken een klacht ingediend.
2.10    Op 14 mei 2020 heeft de verzekeraar aan verweerster bericht dat de nota nog niet was betaald omdat deze nog niet in hun bezit was, maar dat direct voor betaling gezorgd zou worden.
2.11    Op 18 mei 2020 heeft de verzekeraar per e-mail aan klager excuses aangeboden voor het feit dat de declaratie nog niet was betaald en laten weten dat het bedrag op 19 mei 2020 in de middag op het rekeningnummer van klager bijgeschreven zou zijn.
2.12    Op 19 mei 2020 heeft klager mr. [N], kantoorgenoot en tevens gemachtigde van klaagster, bericht dat de factuur voor het honorarium is voldaan, maar dat de factuur voor het griffierecht nog niet was betaald.
2.13    Op 20 mei 2020 heeft mr. [N] aan klager meegedeeld dat de factuur voor het griffierecht zo spoedig mogelijk alsnog door de verzekeraar zou worden voldaan.
2.14    Op 26 mei 2020 heeft de verzekeraar in een e-mail aan klager excuses aangeboden vanwege het feit dat de nota voor het griffierecht over het hoofd was gezien en meegedeeld dat deze alsnog is betaald.

3    KLACHT
3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door niet te reageren op zijn rappel en onvoldoende actie te ondernemen richting haar cliënte ter bevordering van de betaling van de facturen van klager.
Toelichting
Uit hoofde van de door verweerster te betrachten collegialiteit had klager mogen verwachten dat zij ter uitvoering van de gemaakte afspraken actiever en communicatiever zou zijn opgetreden. Dit handelen is in strijd met artikel 46 Advocatenwet en de Gedragsregels 1, 6 en 24 en om die reden klachtwaardig.

4    VERWEER
4.1    Verweerster heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd. Verweerster heeft per abuis de e-mail van 2 april 2020 van klager niet direct ter betaling aan haar cliënte heeft doorgezonden. Bij het eerste rappel van klager heeft zij dit echter direct en zonder vertraging hersteld. Het betreft een eenmalige en onbedoelde omissie aan haar zijde die aanstonds door haar en haar cliënte is rechtgezet en die daarom niet als tuchtrechtelijk laakbaar zou moeten worden aangemerkt. Van enige opzet of kwade bedoeling was geen sprake. Verweerster heeft er verder nog op gewezen dat de betalingsverplichting niet op haar persoonlijk rustte, maar op haar cliënte. Haar cliënte heeft door tussenkomst van verweerster twee keer onder het aanbieden van verontschuldigingen alsnog binnen een redelijke termijn beide bedragen betaald.

5    BEOORDELING
5.1    Verweerster heeft erkend dat zij de facturen in de e-mail van klager van 2 april 2020 per abuis niet direct ter betaling heeft doorgezonden naar haar cliënte. Zij heeft echter na de herinnering van klager van 7 mei 2020 meteen actie ondernomen en ervoor gezorgd dat de factuur door haar cliënte met aanbieding van excuses alsnog op korte termijn is betaald. Het voert naar het oordeel van de raad te ver om verweerster een dergelijke eenmalige omissie van administratieve aard, die zij bovendien direct nadat deze bekend was geworden heeft rechtgezet, tuchtrechtelijk te verwijten. Voor zover de klacht van klager ziet op de vertraagde betaling van het griffierecht, is het verweerster niet aan te rekenen dat haar cliënte dit deel van de factuur van klager over het hoofd heeft gezien. Bovendien heeft verweerster ervoor gezorgd dat ook het griffierecht door haar cliënte snel alsnog is betaald.
5.2    Ten aanzien van het verwijt van klager dat verweerster niet op zijn herinnering van 7 mei 2020 heeft gereageerd, overweegt de raad als volgt. Het was welllicht beter geweest als verweerster klager direct uit eigen beweging had laten weten welke actie zij had ondernomen naar aanleiding van zijn herinnering, maar klager had in zijn rappel niet om een reactie gevraagd en verweerster heeft klager alsnog geïnformeerd toen hij in zijn e-mail van 12 mei 2020 had aangegeven dat hij een reactie van verweerster wenste. Van een klachtwaardig nalaten is dan ook geen sprake.
5.3    De klacht zal ongegrond worden verklaard, nu de raad van enige schending van een tuchtrechtelijke norm niet is gebleken.   

BESLISSING
De raad van discipline:
-    verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. J.R. Veerman, voorzitter, mrs. F.B.M. van Aanhold en A.C.H. Jansen, leden, bijgestaan door mr. W.E. Markus-Burger als griffier en uitgesproken in het openbaar op 30 augustus 2021.

Griffier                                        Voorzitter

Verzonden d.d. 30 augustus 2021