ECLI:NL:TADRARL:2021:233 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 21-667
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2021:233 |
---|---|
Datum uitspraak: | 01-11-2021 |
Datum publicatie: | 16-11-2021 |
Zaaknummer(s): | 21-667 |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht tegen advocaat van de wederpartij. De voorzitter beoordeelt de klacht dat de advocaat zijn client heeft geadviseerd om een klacht tegen de advocaat van klaagster in te dienen kennelijk niet-ontvankelijk. Uit de Advocatenwet volgt dat het klachtrecht enkel toekomt aan diegene die door een handelen of nalaten rechtstreeks in zijn of haar belang is of kan worden getroffen. De advocaat van klaagster heeft in deze een rechtstreeks belang, klaagster heeft zelf slechts een afgeleid belang. Zie ook raad van discipline ‘s-Gravenhage van 2 september 2020 (ECLI:NL:TADRSGR: 2020: 140). De klacht dat de advocaat onvoldoende heeft getracht een minnelijke regeling te bereiken is kennelijk ongegrond. Weliswaar verdient een minnelijke regeling de voorkeur boven een procedure maar een wederpartij kan niet verlangen dat een advocaat in elke situatie tracht een regeling in der minne te treffen. Dit is ter vrije beoordeling van de advocaat en zijn cliënt. Indien zij menen dat een regeling in der minne niet haalbaar is, kan de advocaat niet door de wederpartij dan wel door de gedragsregels worden verplicht alsnog een regeling in der minne te beproeven. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 1 november 2021
in de zaak 21-667/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 5 augustus 2021 met kenmerk Z1281839 HH/SD, door de raad ontvangen op 5 augustus 2021, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Vanaf 27 mei 2020 heeft klaagster als juridisch adviseur haar cliënt (hierna:
de cliënt) bijgestaan in een arbeidsrechtelijke procedure tegen de werkgever. Klaagster
heeft voor de cliënt onderhandelingen gevoerd met betrekking tot beëindiging van de
arbeidsovereenkomst.
1.2 Tussen de cliënt en klaagster is een geschil ontstaan over de betaling en de
hoogte van de nota’s voor de werkzaamheden van klaagster. Bij e-mail van 9 september
2020 heeft klaagster onder meer het volgende aan de cliënt geschreven:
“Indien de facturen niet tijdig worden voldaan en ik verder van u geen acceptabele en redelijke oplossing aangeboden krijg per e-mail op uiterlijk 10 september a.s. voor 12:00 uur, zal ik mij per direct wenden tot….. [de werkgever] en hen op de hoogte brengen van de huidige zaken met alle rechtsgevolgen van dien.”
1.3 Omstreeks 9 september 2020 heeft de cliënt zich in deze kwestie tot verweerder gewend. Bij e-mail van 10 september 2020 heeft verweerder zich bij klaagster bekend gemaakt als advocaat van de cliënt en voorts namens de cliënt onder meer het volgende aan klaagster geschreven:
“In uw e-mail van 9 september te 17.37 uur geeft u aan uiterlijk vandaag voor 12.00 uur een acceptabele en redelijke oplossing te willen ontvangen, bij gebreke waarvan u ….. [de werkgever] op de hoogte zult brengen van de huidige situatie. Cliënt is enorm geschrokken van uw agressieve reacties en ervaart uw uitlatingen als uiterst bedreigend. Uw aankondigingen hebben mij ook verbaasd. Uit uw e-mail maak ik op dat u ……. [de werkgever] wil informeren over het in uw ogen tekort schieten van cliënt ten aanzien van zijn verplichtingen uit hoofde van de vaststellingsovereenkomst en het onbetaald laten van uw facturen. Nog los van het feit dat het doel van uw voornemen oneigenlijk is, immers ziet deze discussie op de rechtsverhouding tussen cliënt en u, wijs ik u erop dat dergelijke uitlatingen in strijd zijn met de door u in acht te nemen zorgplicht jegens cliënt en de aan u verstrekte opdracht. Gegeven de aard van de opdracht dient u vertrouwelijkheid te betrachten. Voorts is het doen van dergelijke mededelingen aan ….. [de werkgever] evident onrechtmatig jegens cliënt. Ik verzoek u dan ook mij per omgaande te bevestigen dat u geen contact zult opnemen met …… [de werkgever] , bij gebreke waarvan ik u hierbij aansprakelijk stel voor de schade en cliënt in overweging zal geven rechtsmaatregelen jegens u te treffen.
……….”
1.4 Bij e-mail van 12 september 2020 heeft klaagster rechtstreeks aan de cliënt
een ingebrekestelling gezonden voor de betaling van haar nota’s en voor het geval
betaling uitblijft rechtsmaatregelen aangekondigd.
1.5 Bij e-mail van 22 september 2020 heeft verweerder onder meer het volgende aan
klaagster geschreven:
“ Cliënt berichtte mij dat er namens u contact is opgenomen met ……. [de werkgever] met het verzoek de reeds getekende vaststellingsovereenkomst te wijzigen middels een addendum. Cliënt is niet bekend met dit verzoek en heeft zijn werkgever om nadere informatie gevraagd. Zodra een ander duidelijk is, kom ik hier bij op terug.
Ten aanzien van de financiële afwikkeling bericht ik u, na de kwestie met cliënt te
hebben besproken, als volgt.
U maakt aanspraak op betaling van twee facturen van totaal € 32.480,98 betreffende
het verlenen van juridisch advies en bijstand inzake een arbeidsrechtelijke geschil
tussen cliënt en zijn werkgever ……
Cliënt betwist de grondslagen en de hoogte van de facturen. Hij stelt zich op het standpunt dat er geen afspraak is gemaakt over een vergoeding op basis van tijdseenheden en daarmee te vermenigvuldigen uurtarief en evenmin is overeenstemming bereikt over een compensatie/provisie van 15%.
……..
Uiteindelijk heeft u ruim 100 uren bij cliënt in rekening gebracht. Cliënt betwist dat u zoveel tijd aan zijn zaak heeft besteed. Het urenoverzicht is onduidelijk en vermeldt werkzaamheden, waarvan het de vraag is of deze wel betrekking hebben op zijn dossier, of door hem zijn opgedragen. Daarnaast heeft u studie in rekening gebracht ten aanzien van onderwerpen, waarvan mag worden aangenomen dat u over voldoende kennis beschikt. Cliënt betwist voorts dat het door u gestelde uurtarief is overeengekomen.
Zoals reeds gesteld maakt u tevens ten onrechte aanspraak op de provisie......
Op grond van het voorgaande is cliënt niet bereid uw facturen te voldoen. Cliënt is van mening dat met een bedrag van € 5.000,- inclusief kantoorkosten en BTW een redelijk honorarium wordt betaald en wil de kwestie daarmee afdoen………”
1.6 Bij e-mail van 24 september 2020 heeft verweerder aan de advocaat van klaagster het volgende geschreven:
“Geachte collega,
Op verzoek van cliënt, ….., wend ik mij tot u ter zake het navolgende.
Naar ik heb begrepen staat u ….. [klaagster] als advocaat terzijde en heeft u in dat kader contact opgenomen met de werkgever van cliënt met het verzoek de vaststellingsovereenkomst te wijzigen. Cliënt heeft ……. [klaagster] echter reeds op 9 september jl. nadrukkelijk verboden nog langer contact op te nemen met zijn werkgever. Ik heb….. [klaagster] daar op 10 september nogmaals op gewezen. Ik kan uw verzoek aan ….. [de werkgever] dan ook niet plaatsen. Kunt u opheldering verschaffen?
Voorts heb ik namens cliënt gereageerd op de facturen van…… [klaagster]. Moet ik ervan uitgaan dat u als haar advocaat optreedt? In dat geval zal ik u de reactie toesturen en voer ik dienaangaande graag overleg met u. ”
1.7 Op diezelfde dag (24 september 2020) heeft verweerder vervolgens op verzoek
van de advocaat van klaagster de door hem aan klaagster gezonden stukken aan de advocaat
van klaagster doorgezonden, die op haar beurt aan verweerder heeft laten weten dat
zij het in de e-mail gedane voorstel van € 5.000,- met haar cliënte zal bespreken
maar dat dit voorstel wel karig vindt en zij vreest dat haar cliënte tot een procedure
zal overgaan.
1.8 Op 24 september 2020 heeft verweerder voorts aan de cliënt (per whatsapp?)
het volgende geschreven:
““Ze willen ons doen geloven dat eerdere correspondentie …… [klaagster] niet heeft bereikt. Waarschijnlijk om te rechtvaardigen dat zij met ……… [de werkgever] heeft gecorrespondeerd. Dit is absoluut klachtwaardig gedrag en ik geef je dan ook in overweging om een klacht tegen …… [de advocaat van klaagster] in te dienen.
……. ”
1.9 Vervolgens is er tussen de advocaten (verweerder en de advocaat van klaagster) schriftelijk gecorrespondeerd en is er telefonisch contact geweest om te trachten een minnelijke regeling te treffen. In een e-mail van 29 september 2020 heeft de advocaat van klaagster onder meer aan verweerder geschreven:
“Het gesprek heeft wat mij betreft alleen maar nog meer bevestigd dat partijen te ver uit elkaar liggen. Het voorstel van uw cliënt doet geen recht aan de gemaakte afspraken, de in opdracht van uw cliënt verrichte werkzaamheden en het eindresultaat. ….”
Bij e-mail van 30 september 2020 heeft verweerder aan de advocaat van klaagster geschreven
dat zijn cliënt openstaat voor overleg over een aan haar cliënt toekomende redelijke
vergoeding voor haar werkzaamheden en is de wederpartij uitgenodigd om een tegenvoorstel
te doen. Bij e-mail van 1 oktober 2020 aan de advocaat van klaagster heeft verweerder
namens de cliënt het schikkingsvoorstel verhoogd naar € 10.000,-.
1.10 Tot een regeling is het niet gekomen. Op 9 oktober 2020 heeft de advocaat
van klaagster verweerder verzocht om verhinderdata op te geven voor een mondelinge
behandeling bij de voorzieningenrechter. Tijdens de mondelinge behandeling waarbij
een verzoek tot het mogen leggen van conservatoir beslag is behandeld is de cliënt
wel, maar verweerder niet verschenen.
1.11 Op 16 november 2020 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over
verweerder.
1.12 Bij e-mail van 2 december 2020 heeft de advocaat van klaagster het volgende
aan klaagster geschreven:
“Geachte mevrouw …… [klaagster]
Middels dit schrijven bevestig ik dat mr. …… [verweerder] zich onnodig grievend uitgelaten over u en uw werkwijze. Er werd tijdens het gesprek lacherig gedaan over het aantal bestede uren, waarop ik hem heb bericht dat u een vergoeding van € 100.000 voor zijn inmiddels cliënt met een kort dienstverband had geregeld. Dat is niet mogelijk 100 uren voor zo een arbeidszaak werd er aangegeven. Ik heb ook aangegeven dat u ook meester in de rechten bent en daar werd ook op ongepaste wijze op gereageerd.”
2 KLACHT MET TOELICHTING
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder:
a) te dreigen met een klacht tegen de advocaat van klaagster door zijn cliënt (tevens
de voormalige cliënte van klaagster) daartoe te adviseren;
b) in strijd met gedragsregel 25 zich rechtstreeks tot klaagster te wenden bij
brief/e-mail van 22 september 2020, terwijl hij weet dat klaagster door een advocaat
wordt bijgestaan;
c) in zijn contacten met de advocaat van klaagster zich jegens klaagster onnodig
grievend uit te laten;
d) in strijd met gedragsregel 15 niet te streven naar een regeling in der minne;
e) in strijd met gedragsregel 6 klaagster op hoge (juridische) kosten te jagen
door zijn manier van handelen.
2.2 Klaagster heeft de klacht als volgt toegelicht:
Ad klachtonderdeel a)
2.3 Nadat klaagster het door verweerder gedane schikkingsvoorstel niet had geaccepteerd
heeft verweerder de cliënt geadviseerd om met een klacht te dreigen. Er is door de
cliënt een klacht tegen de advocaat van klaagster ingediend en de cliënt heeft klaagster
gezegd dat deze alleen dan zou worden ingetrokken indien er een regeling zou worden
getroffen overeenkomstig het advies (bedoeld zal zijn overeenkomstig de wens van de
client) van verweerder. Dat beoordeelt klaagster als chantage.
Ad klachtonderdeel b)
2.4 Verweerder was ervan op de hoogte dat klaagster een advocaat had ingeschakeld,
maar desondanks heeft hij zich rechtstreeks tot haar gewend.
Ad klachtonderdeel c)
2.5 Verweerder heeft over de door klaagster aan de zaak bestede tijd gezegd: “zij
kan nooit zoveel uur hebben gemaakt”. Voorts heeft verweerder haar facturen en het
aantal uren betwist. Ook heeft verweerder tijdens een telefoongesprek met haar advocaat
klaagster belachelijk gemaakt door haar herhaaldelijk uit te lachen en pressie uit
te oefenen om een voorstel van de cliënt door te drukken. Volgens klaagster heeft
verweerder zich in zijn communicatie met haar advocaat schofterig gedragen en heeft
zij zich denigrerend over klaagster uitgelaten.
Ad klachtonderdeel d)
2.6 Verweerder heeft nimmer gestreefd naar een minnelijke regeling en in plaats
daarvan de cliënt geadviseerd om een klacht tegen de advocaat van klaagster in te
dienen, omdat hij volgens haar de zaak niet kon winnen.
Ad klachtonderdeel e)
2.7 Door de manier van handelen van verweerder is klaagster onnodig op hoge juridische
kosten gejaagd, terwijl verweerder wist dat klaagster een regeling in der minne voorstond.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.
Ad klachtonderdeel a)
3.2 De klacht is ter sprake gekomen omdat de advocaat van klaagster, zonder toestemming
van de cliënt, contact heeft gezocht met de werkgever, die zich grote zorgen maakte
over de gevolgen van het optreden van klaagster en haar advocaat. De klacht is genoemd
om de advocaat van klaagster te wijzen op haar mogelijke klachtwaardige gedrag en
om haar van verdere acties richting de werkgever te weerhouden, die niet in het belang
van de cliënt van verweerder zouden zijn.
Ad klachtonderdeel b)
3.3 Op het moment van verzending van zijn e-mail van 22 september 2020 aan klaagster
was verweerder er nog niet van op de hoogte dat klaagster door een advocaat werd bijgestaan.
Onmiddellijk nadat verweerder daarvan kennis had gekregen heeft verweerder (bij e-mail
van 24 september 2020) de stukken die hij aan klaagster had gezonden aan de advocaat
van klaagster doen toekomen.
Ad klachtonderdeel c)
3.4 Verweerder ontkent dat hij zich in de correspondentie en/of tijdens een telefoongesprek
met haar advocaat (onnodig) grievend over klaagster heeft uitgelaten. Voorts ontkent
verweerder dat hij klaagster belachelijk heeft gemaakt en/of haar heeft uitgelachen
en/of pressie heeft uitgeoefend om een schikkingsvoorstel door te drukken.
Ad klachtonderdeel d)
3.5 Verweerder heeft herhaaldelijk aangegeven dat de cliënt op een oplossing uit
was en heeft het schikkingsvoorstel van de cliënt verhoogd. Verweerder heeft derhalve
wel degelijk gestreefd naar een minnelijke regeling.
Ad klachtonderdeel e)
3.6 Verweerder staat de cliënt bij in een geschil met zijn voormalige gemachtigde
(klaagster) en verweerder heeft namens de cliënt inhoudelijk gereageerd op de facturen
van klaagster. Dat is niet in strijd met de gedragsregels, maar raakt juist de kern
van het beroep. Anders dan klaagster stelt is het onmogelijk dat hij (verweerder)
tijdens de mondelinge behandeling van het verzoek tot het mogen leggen van conservatoir
beslag een regeling heeft tegengehouden nu hij tijdens die zitting niet aanwezig is
geweest.
4 BEOORDELING
4.1 Allereerst stelt de voorzitter vast dat het gaat op het handelen van de advocaat
van de wederpartij van klaagster. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline
komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt
te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goed dunkt. Deze vrijheid,
die mede voortvloeit uit de kernwaarde partijdigheid als bedoeld in artikel 10a Advocatenwet,
is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat a) zich
onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of
redelijkerwijs kan weten dat deze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins)
bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij
onnodig en onevenredig schaadt zonder redelijk doel. De voorzitter zal het optreden
van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.
Ad klachtonderdeel a)
4.2 In dit klachtonderdeel verwijt klaagster verweerder dat hij heeft gedreigd
om tegen haar advocaat een klacht in te dienen en geeft zij aan dat zij het als chantage
beschouwd dat de intrekking van de (door de client ingediende) klacht door de cliënt
afhankelijk is gesteld van de acceptatie van een door verweerder opgesteld schikkingsvoorstel.
Alvorens dit klachtonderdeel inhoudelijk te beoordelen dient de voorzitter ambtshalve
de vraag te beantwoorden of klaagster daarin ontvankelijk is.
4.3 Uit de Advocatenwet volgt dat het klachtrecht enkel toekomt aan diegene die
door een handelen of nalaten rechtstreeks in zijn of haar belang is of kan worden
getroffen. De advocaat van klaagster heeft in deze een rechtstreeks belang, klaagster
heeft zelf slechts een afgeleid belang. Onder verwijzing naar een uitspraak van de
raad van discipline ‘s-Gravenhage van 2 september 2020 (ECLI:NL:TADRSGR: 2020: 140)
is de voorzitter van oordeel dat klaagster in klachtonderdeel a) kennelijk niet-ontvankelijk
moet worden verklaard vanwege een gebrek aan voldoende rechtstreeks belang.
4.4 Door klaagster is nog gesteld dat zij zich gechanteerd voelt doordat de cliënt
de intrekking van de klacht afhankelijk heeft gesteld van aanvaarding door klaagster,
althans haar advocaat, van een door verweerder voorgestelde regeling. Nog afgezien
dat deze stelling niet aannemelijk is geworden kan deze worden gepasseerd omdat het
hier niet de handelwijze van verweerder betreft, die in deze tuchtzaak aan de orde
is, maar die van de client.
Ad klachtonderdeel b)
4.5 Door verweerder is gesteld dat hij op het moment waarop de e-mail van 22 september
2020 aan klaagster werd gezonden nog niet bekend was met het optreden van de advocaat
van klaagster. Dat dit anders is heeft klaagster niet aannemelijk gemaakt en is ook
uit het klachtdossier niet gebleken.
4.6 Klachtonderdeel b) mist feitelijke grondslag en de voorzitter verklaart dit
klachtonderdeel derhalve kennelijk ongegrond.
Ad klachtonderdeel c)
4.7 Klaagster dient de feiten waarop zij de klacht baseert aannemelijk te maken.
Ter onderbouwing van haar stelling dat verweerder zich onnodig grievend over haar
heeft uitgelaten heeft klaagster zich op een e-mail van haar advocaat van 2 december
2020 beroepen. Deze e-mail bevat echter geen feiten maar een subjectieve zienswijze
over de wijze van communiceren in een zaak waarin blijkens het klachtdossier de advocaten
ver uit elkaar bleven liggen.
4.8 De door klaagster geciteerde uitlating: “zij kan nooit zoveel uur hebben gemaakt”
is op zich niet onnodig grievend, nu deze niet meer doet dan de gemotiveerde zienswijze
van verweerder weergeven waarbij geen kwetsende bewoordingen zijn gebruikt. Van bijzondere
omstandigheden dat dit in dit geval anders zou zijn is de voorzitter niet gebleken.
4.9 Voor het overige is het klachtonderdeel in algemene termen gesteld en niet
met concrete feiten onderbouwd. De voorzitter is niet gebleken dat verweerder bij
de bejegening van klaagster de grenzen van de hem toekomende vrijheid heeft overschreden,
laat staan dat verweerder - zoals klaagster stelt - zich schofterig en/of denigrerend
tegenover klaagster en/of haar advocaat heeft uitgelaten.
4.10 De voorzitter verklaart klachtonderdeel c) derhalve kennelijk ongegrond.
Ad klachtonderdelen d) en e)
4.11 Nu deze rechtstreeks met elkaar samenhangen zal de voorzitter deze klachtonderdelen
gezamenlijk beoordelen.
4.12 Klaagster verwijt verweerder dat hij niet naar een minnelijke regeling heeft
gestreefd en klaagster als gevolg daarvan voor onnodig hoge juridische kosten is komen
te staan. Verweerder heeft dit gemotiveerd ontkend en daarbij verwezen naar een e-mail
van 30 september 2020, waarin hij aan de advocaat van klaagster aangeeft dat zijn
cliënt een minnelijke regeling wil beproeven en erop gewezen dat hij namens zijn cliënt
het schikkingsvoorstel heeft verhoogd.
4.13 Een advocaat hoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij
voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen
het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich
onthouden van middelen die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn
cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. Daarvan is de voorzitter
niet gebleken. Weliswaar verdient een minnelijke regeling de voorkeur boven een procedure
maar een wederpartij kan niet verlangen dat een advocaat in elke situatie tracht een
regeling in der minne te treffen. Dit is ter vrije beoordeling van de advocaat en
zijn cliënt. Indien zij menen dat een regeling in der minne niet haalbaar is, kan
de advocaat niet door de wederpartij dan wel door de gedragsregels worden verplicht
alsnog een regeling in der minne te beproeven. Indien het niet lukt om een regeling
te bereiken en de cliënt wil procederen, is het alleszins gerechtvaardigd dat de advocaat
aan die wens van zijn cliënt tegemoet komt.
4.14 Daarbij merkt de voorzitter nog op dat uit het klachtdossier blijkt dat (ook)
de advocaat van klaagster haar twijfels had over de mogelijkheid om een minnelijke
regeling te treffen en dat het de advocaat van klaagster was die om verhinderdata
voor de behandeling bij de voorzieningenrechter heeft verzocht.
4.15 Op grond van hetgeen klaagster onweersproken naar voren heeft gebracht en
wat zij met stukken heeft onderbouwd valt niet in te zien in welke zin verweerder
in dezen een tuchtrechtelijk verwijt treft.
4.16 Derhalve verklaart de voorzitter de klachtonderdelen d) en e) kennelijk ongegrond.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
- klachtonderdeel a) kennelijk niet-ontvankelijk;
- de klachtonderdelen b) tot en met e) kennelijk ongegrond; steeds met toepassing
van artikel 46j Advocatenwet.
Aldus beslist door mr. A.H.M. Dölle, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. A.M. van Rossum, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 1 november 2021.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 1 november 2021