ECLI:NL:TADRARL:2021:23 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 20-520
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2021:23 |
---|---|
Datum uitspraak: | 01-03-2021 |
Datum publicatie: | 11-03-2021 |
Zaaknummer(s): | 20-520 |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klacht over advocaat wederpartij. Het verwijt betreft het niet gelijktijdig met verzending aan de deurwaarder toezenden van een kopie van de dagvaarding aan de advocaat van de wederpartij en het zonder voorafgaande waarschuwing uitbrengen van een dagvaarding. De raad overweegt dat een dagvaarding een procesinleiding is waarvan de aanzegging met bijzondere wettelijke waarborgen is omgeven en dat om die reden gedragsregel 25 lid 2 niet voor dagvaardingen geldt. Voorts overweegt de raad dat hoewel een advocaat daar waar mogelijk het belang van zijn cliënt om een geschil door middel van een schikking op te lossen in het oog moet houden, gedragsregel 5 geen absolute en voortdurende verplichting daartoe behelst. Een wederpartij kan niet verlangen dat een advocaat in elke situatie tracht een regeling in der minne te treffen. Dit is ter vrije beoordeling van de advocaat en zijn cliënt. Indien zij menen dat een regeling in der minne niet haalbaar is, kan de advocaat niet door de wederpartij dan wel door de gedragsregels worden verplicht alsnog een regeling in der minne te beproeven. Klacht ongegrond. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 1 maart 2021
in de zaak 20-520/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 30 januari 2020 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Op 8 juli 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z 1074133 van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 4 januari 2021. Daarbij waren klaagster en verweerster bijgestaan door mr. N.A. de Leon-van den Berg, advocaat te Utrecht, aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 6.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klaagster heeft samengewoond met de heer V (hierna: de ex-partner). Uit deze relatie zijn twee kinderen geboren. In 2013 is de samenwoning geëindigd. Partijen hadden conflicten over de kinderen en de financiële afwikkeling en daarover zijn diverse procedures gevoerd.
2.3 In maart 2019 is verweerster aan de zijde van de ex-partner bij de zaak betrokken. De ex-partner van klaagster was eerder door een andere advocaat bijgestaan. Oorspronkelijk heeft verweerster de ex-partner alleen op de achtergrond geadviseerd bij zijn onderhandelingen met klaagster over de financiële afwikkeling.
2.4 Bij brief van 27 september 2019 is verweerster naar buiten toe gaan optreden en heeft zij namens de ex-partner een voorstel voor de financiële afwikkeling aan klaagster gedaan. Bij brief van 9 oktober 2019 heeft de advocaat van klaagster op dit voorstel gereageerd en een tegenvoorstel gedaan. Bij e-mail van 31 oktober 2019 heeft verweerster namens de ex-partner op het tegenvoorstel gereageerd en daarbij onder meer het volgende geschreven:
“Cliënt voorstaat uiteraard een minnelijke regeling. Het voorstel van uw cliënte, dat maar liefst twee ton verschilt van het voorstel van cliënt, is echter niet redelijk en kan cliënt om die reden niet accepteren.
In mijn brief van 27 september 2019 vroeg ik uw cliënte om bankafschriften over te leggen. (….) Ik zie de gevraagde afschriften graag uiterlijk op 14 november 2019 tegemoet, bij gebreke waarvan cliënt zich genoodzaakt zal zien om een kort geding op te starten.”
2.5 Bij brief van 26 november 2019 heeft de advocaat van klaagster de door verweerster gevraagde bankafschriften toegezonden. Daarna is het stil gebleven tussen de advocaten.
2.6 Bij e-mail van 7 januari 2020 heeft klaagster haar ex-partner (rechtstreeks) gevraagd waarom verweerster niet op de brief van 26 november 2019 van haar advocaat had gereageerd. De ex-partner heeft diezelfde dag (rechtstreeks) aan klaagster laten weten dat zijn advocaat snel zou reageren.
2.7 Op 20 januari 2020 heeft verweerster namens haar cliënt klaagster doen dagvaarden tegen de roldatum van 29 januari 2020. De dagvaarding is door de deurwaarder in een gesloten enveloppe achtergelaten. De enveloppe is verkeerd bezorgd waardoor klaagster deze niet heeft ontvangen. Op 23 januari 2020 heeft verweerster de dagvaarding bij de rechtbank aangebracht. Bij e-mail van 28 januari 2020 heeft verweerster aan de advocaat van klaagster een kopie van de dagvaarding gestuurd, die zich vervolgens in de procedure heeft gesteld.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) niet gelijktijdig een afschrift van de dagvaarding van 20 januari 2020 aan de advocaat van klaagster te zenden;
b) klaagster zonder schikkingspoging te dagvaarden.
3.2 Klaagster heeft de klacht als volgt toegelicht:
Klachtonderdeel a)
3.3 Klaagster is al lange tijd verwikkeld in belastende procedures tot afwikkeling van de gevolgen van de verbreking van de samenwoning. Klaagster heeft als bijzonder vervelend ervaren dat haar advocaat zich te elfder ure in de dagvaardingsprocedure heeft moeten stellen, wat veel onnodige onrust heeft veroorzaakt. Klaagster acht klachtwaardig dat zij door verweerster is gedagvaard zonder dat een kopie van de dagvaarding aan haar advocaat is toegezonden. Daarbij beroept klaagster zich ook op gedragsregel 25 lid 2.
3.4 Klaagster woont in een buitengebied. Haar woning wordt omgeven door drie andere woningen. De brievenbussen staan aan de straat. Zowel de woningen als de brievenbussen hebben geen huisnummers. De postbode weet in beginsel wie waar woont, maar er gaat ook wel eens iets mis.
Klachtonderdeel b)
3.5 Tussen de advocaten werd gecorrespondeerd over een minnelijke oplossing. Daarom was de dagvaarding zowel voor klaagster als voor haar advocaat een complete verrassing. Na het sturen van de bankafschriften in november 2019 had verweerster niets meer van zich laten horen. Van verweerster had verwacht mogen worden dat zij eerst geprobeerd had een minnelijke schikking te bereiken alvorens rechtsmaatregelen te treffen. Daarbij beroept klaagster zich ook op gedragsregel 5.
4 VERWEER
4.1 Tot haar verweer heeft verweerster het volgende aangevoerd.
Klachtonderdeel a)
4.2 In de familiepraktijk komen dagvaardingen niet vaak voor. Verweerster heeft zeker niet de bedoeling gehad om in deze zaak escalerend op te treden.
4.3 Verweerster was niet verplicht een kopie van de dagvaarding aan de advocaat van klaagster toe te zenden. Uiteindelijk heeft de advocaat van klaagster wel een kopie van verweerster ontvangen.
Klachtonderdeel b)
4.4 Aan het uitbrengen van de dagvaarding over de financiële afwikkeling waren jaren van onderhandeling voorafgegaan. Verweerster zag geen mogelijkheden meer voor een minnelijke regeling, zodat nog slechts de weg van de gerechtelijke procedure restte.
5 BEOORDELING
5.1 Het betreft hier een klacht tegen de advocaat van de wederpartij. Een advocaat geniet een ruime mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Voorts behoeft de advocaat in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
Klachtonderdeel a)
5.2 In gedragsregel 25 lid 2 is opgenomen dat een advocaat die een aanzegging met rechtsgevolg aan een partij doet daarvan gelijktijdig een afschrift aan diens advocaat moet zenden. Deze regel heeft tot doel het evenwicht tussen partijen in een juridisch geschil te bewaren.
5.3 Een dagvaarding is een procesinleiding waarvan de aanzegging (er geldt zelfs een apart woord voor: betekening) met bijzondere wettelijke waarborgen is omgeven. De betekening vindt plaats door een gerechtsdeurwaarder, zijnde een openbaar ambtenaar, belast met taken die bij of krachtens de wet en in geval van betekening zelfs uitsluitend aan hem zijn opgedragen. Om die reden geldt gedragsregel 25 lid 2 niet voor dagvaardingen.
5.4 Op zich is te betreuren dat het met de betekening van de dagvaarding aan klaagster mis is gelopen. Maar er bestaat voor advocaten geen tuchtrechtelijk gesanctioneerde verplichting om een dagvaarding gelijktijdig met toezending aan de deurwaarder aan de advocaat van klaagster te zenden. In het kader van de welwillendheid tussen advocaten is dat zeker aanbevelenswaardig, maar door dit na laten heeft verweerster niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.
5.5 De raad verklaart klachtonderdeel a) derhalve ongegrond.
Klachtonderdeel b)
5.6 Op zich verdient een minnelijke regeling veelal de voorkeur boven procederen. Dat is ook te lezen in gedragsregel 5. Hoewel een advocaat daar waar mogelijk het belang van zijn cliënt om een geschil door middel van een schikking op te lossen in het oog moet houden, behelst regel 5 geen absolute en voortdurende verplichting daartoe. Een wederpartij kan niet verlangen dat een advocaat in elke situatie tracht een regeling in der minne te treffen. Dit is ter vrije beoordeling van de advocaat en zijn cliënt. Indien zij menen dat een regeling in der minne niet haalbaar is, kan de advocaat niet door de wederpartij dan wel door de gedragsregels worden verplicht alsnog een regeling in der minne te beproeven.
5.7 Er was in dit geval al het nodige beproefd en verweerster had al aangegeven dat er een onoverbrugbaar kloof bestond tussen wat partijen voor ogen stond, zodat een procedure onvermijdelijk leek. Weliswaar had verweerster mogelijk nog enige verwachting gewekt dat er toch nog een schikking inzat door om nadere stukken te vragen maar ook de advocaat van klaagster heeft vervolgens geen verdere pogingen ondernomen om de onderhandelingen vlot te trekken door bij verweerster naar het uitblijven van een reactie op haar laatste brief waarbij de nadere stukken waren toegezonden te informeren.
5.8 De raad is van oordeel dat verweerster zich voldoende heeft ingezet om een minnelijke regeling te treffen en dat niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is dat zij haar pogingen heeft gestaakt en rechtsmaatregelen heeft getroffen.
5.9 De raad verklaart klachtonderdeel b) derhalve ongegrond.
BESLISSING
De raad van discipline verklaart de klachtonderdelen a) en b) ongegrond.
De raad is als volgt samengesteld: mr. A.E. Zweers, voorzitter, mrs. P.J.F.M. de Kerf en E.M.G. Pouls, leden, bijgestaan door mr. A.M. van Rossum als griffier en uitgesproken in het openbaar op 1 maart 2021.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 1 maart 2021