ECLI:NL:TADRARL:2021:215 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 21-557
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2021:215 |
---|---|
Datum uitspraak: | 16-08-2021 |
Datum publicatie: | 02-11-2021 |
Zaaknummer(s): | 21-557 |
Onderwerp: | Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten |
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klager is als bewindvoerder/mentor/vader betrokken bij de wederpartij van verweerder in een familierechtelijke procedure. Dat verweerder in zijn gewraakte e-mails aan de rechter feitelijke onwaarheden heeft verkondigd of met de door hem gebruikte bewoordingen de grenzen van het betamelijke jegens klager heeft overschreden, is de voorzitter niet gebleken. Daar komt nog bij dat klager ook zijn visie op de feitelijke gang van zaken aan de rechter heeft gegeven, zodat de rechter weloverwogen op het formele verzoek van verweerder van 28 januari 2021 heeft kunnen beslissen. Klacht kennelijk ongegrond. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 16 augustus 2021
in de zaak 21-557/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 28 juni 2021 met kenmerk Z 1351992/BD/SD, door de raad digitaal ontvangen op dezelfde datum, en van de in de aanbiedingsbrief en op de inventarislijst genoemde bijlagen.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 In een familierechtelijk geschil tussen twee ex-echtelieden heeft verweerder
de vrouw bijgestaan. Sinds de echtscheiding in 2016 hebben diverse procedures tussen
de man en de vrouw plaatsgevonden. Sinds september 2018 is nagenoeg geen contact meer
geweest tussen de man en de oudste dochter van partijen.
1.2 Sinds september 2020 is klager, die tevens de vader is van de man, benoemd
tot bewindvoerder en mentor over zijn zoon.
1.3 Op 16 november 2020 heeft tussen de vrouw en de man een mondelinge behandeling
plaatsgevonden bij de rechtbank. Verweerder heeft de vrouw bijgestaan.
1.4 Per fax van 28 januari 2021 heeft verweerder namens zijn cliënte in een (financieel)
geschil tussen de man en de vrouw de kantonrechter gevraagd om de op 16 februari 2021
geplande mondelinge behandeling bij voorkeur digitaal, via beeldbellen, dan wel via
een hybride zitting te laten plaatsvinden, waarbij zijn cliënte digitaal de fysieke
zitting zou bijwonen. Als reden voor dit verzoek heeft verweerder kort gemeld dat
zijn cliënte, gelet op hun ernstige verstoorde verhoudingen, niet samen met de man
en diens vader als bewindvoerder in dezelfde zittingszaal aanwezig wilde zijn.
1.5 Per e-mail van 2 februari 2021 heeft de rechtbank verweerder verzocht om zijn
onder 1.4 genoemde verzoek nader toe te lichten. Daarop heeft verweerder diezelfde
dag als volgt per e-mail gereageerd:
“ (…) De bewindvoerder van [naam] (de man) is zijn vader, [klager] (hierna: vader), die in die hoedanigheid procespartij is. Ik weet niet of beide heren aanwezig zullen zijn. De man hebben een turbulente scheiding achter de rug en de scheidingsstrijd die woekert voort. Reeds voor de scheiding was er sprake van huiselijk geweld met als gevolg dat de vrouw in een blijf-van-mijn-lijf-huis heeft gezeten. Na de scheiding was er strijd tussen ouders en stond cliënte vaak bloot aan verbale agressie en intimidatie. Cliënte heeft hiervan nog steeds last, waarvoor zij ook bijstand door hulpverlening heeft gekregen.
Tijdens de laatste zitting op 16 november jl. bij uw rechtbank (…) was zowel de man als vader (als toeschouwer/bewindvoerder) aanwezig. De dochter van de man en de vrouw werd gehoord door de rechter en wachtte vervolgens aan de andere kant van de verdieping op de afloop van de zitting tezamen met de partner van cliënte. Na afloop van de zitting liep vader (opa) richting dochter waarbij hij eiste haar even te spreken. Dochter had echter duidelijk gezegd niet te willen spreken met opa (en vader), hetgeen de partner van de vrouw hem ook duidelijk maakte. Vader (opa) stelde zich dreigend op en eiste dat hij er langs zou komen. Vader werd bijgesprongen door de man, die zich ook nog eens in dreigende taal uitliet tegenover de partner van de vrouw. Dochter was enorm geschrokken van het voorval (en daarmee ook de vrouw). Dochter werd vervolgens uit het incident gehaald door de gezinsvoogd. Nadat de man en zijn vader de rechtbank hadden verlaten, hielden zij zich nog enige tijd op bij de auto van cliënte. De gezinsvoogd moest hen vervolgens gebaren naar huis te gaan, zodat cliënte met haar partner en dochter naar huis konden gaan. Door dit voorval is de voorgeschiedenis van cliënte getriggerd en voelt zij zich niet veilig in aanwezigheid van de man en zijn vader, ook niet op de rechtbank. Zij is dan ook liever niet met hen tegelijk op de rechtbank, tenzij dit echt niet ander kans. (…).”
1.6 Per e-mail van 4 februari 2021 heeft klager richting verweerder, tevens richting de rechtbank, als volgt gereageerd:
“Met stijgende verbazing heb ik u nadere toelichting op uw verzoek gelezen. Het valt mij op dat u een aantal zaken door elkaar haalt waarbij mijn goede naam hierbij in het geding komt. Aangezien u zelf bij de rechtszaak aanwezig was moet u de juiste toedracht kennen.
Het klopt inderdaad dat ik na afloop van de zaak richting mijn kleindochter ben gelopen om haar gedag te zeggen. Helaas is dit niet gelukt omdat de partner van moeder in de weg ging staan en mij de weg versperde. Geëist is er zeker niets, nog is er iets voorgevallen. Dat bij naderhand buiten bij de auto hebben gestaan is helemaal een fabel. Dit is absoluut niet gebeurd nog heeft mevr. [T] ons verzocht om weg te gaan. (…)
U heeft tot volgende week donderdag de tijd om een rectificatie aan de rechtbank te schrijven met de juiste toedracht. (…).”
1.7 In zijn e-mail van 5 februari 2021 heeft verweerder aan klager - en de man
in cc - laten weten dat het hem vrij stond om in zijn e-mail van 2 februari 2021 aan
de rechtbank de feiten weer te geven zoals die zich in de visie van zijn cliënte hadden
voorgedaan op de rechtbank en daarbuiten. Klager heeft verweerder diezelfde dag per
e-mail laten weten het hiermee niet eens te zijn en bij uitblijven van een rectificatie
een klacht bij de deken aangekondigd.
1.8 Op 2 maart 2021 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
een verkeerde lezing van de feiten te geven in zijn toelichting bij het verzoek per e-mail van 2 februari 2021 aan de rechtbank om op 16 februari 2021 een Skype-zitting te plannen, waardoor verweerder onder meer aan beeldvorming heeft gedaan door klager (en zijn zoon) daarin ten onrechte als agressief neer te zetten.
3 VERWEER
3.1 Verweerder betwist dat hij in zijn correspondentie met de rechtbank onwaarheden
heeft verkondigd en voert daartoe onder meer het volgende aan.
3.2 Na de zitting van 16 november 2020 was hijzelf getuige van het incident, waarnaar
hij heeft verwezen in zijn e-mail van 2 februari 2021, zoals opgenomen onder de feiten
hiervoor. Volgens verweerder was dat een spanningsvolle en dreigende situatie tussen
de partner van zijn cliënte aan de ene kant en klager en later ook zijn zoon aan de
andere kant. Na dreigementen van de bode om de beveiliging erbij te halen, hebben
klager en zijn zoon de rechtbank verlaten. Achteraf heeft verweerder van zijn cliënte
vernomen wat zich daarna nog met klager en zijn zoon bij haar auto heeft voorgedaan.
Hij mocht afgaan op hetgeen zijn cliënte hem daarover heeft verteld, zonder dat hij
daarbij de belangen van klager heeft geschaad of die intentie heeft gehad, aldus verweerder.
4 BEOORDELING
4.1 De voorzitter stelt voorop dat de klacht betrekking heeft op het handelen van
de advocaat die niet de advocaat of de wederpartij van klager is, maar waarbij klager
als bewindvoerder/ mentor van de wederpartij betrokken is. Volgens vaste rechtspraak
van het hof komt aan deze advocaat een ruime mate van vrijheid toe om de belangen
van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt.
Deze vrijheid is echter niet onbeperkt, maar kan onder meer worden ingeperkt indien
de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënte ofwel feiten poneert
waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen dan wel de belangen de
belangen van die derde onnodig of onevenredig schaadt zonder redelijk doel.
4.2 Hierbij geldt dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen
aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het
algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden
is de juistheid daarvan te verifiëren.
4.3 Bij toetsing van het gedrag van de advocaat is de tuchtrechter niet gebonden
aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien ook het open karakter van de
wettelijke norm van artikel 46 Advocatenwet, daarbij wel van belang zijn (direct of
analoog). In dit verband zijn de Gedragsregels 7 en 8 van belang nu zij, onder andere,
het voorgaande bestrijken. Aan de hand van voormelde maatstaf zal de voorzitter het
gedrag van verweerder jegens klager beoordelen.
4.4 Uit de standpunten van beide partijen is de voorzitter gebleken dat ná de zitting
op 16 november 2020 op de gang van de rechtbank en later mogelijk ook buiten spanningen
zijn ontstaan tussen klager en zijn zoon en de cliënte van verweerder en haar partner.
Ongeacht wie daarvoor verantwoordelijk was, is het naar het oordeel van de voorzitter
niet onbegrijpelijk dat verweerder daarna op verzoek en in het belang van zijn cliënte
aan de rechter heeft gevraagd om de zitting van 16 februari 2021 eventueel (deels)
digitaal te laten plaatsvinden. Dat verweerder in zijn gewraakte e-mails aan de rechter
feitelijke onwaarheden heeft verkondigd of met de door hem gebruikte bewoordingen
de grenzen van het betamelijke jegens klager heeft overschreden, is de voorzitter
niet gebleken. Daar komt nog bij dat klager ook zijn visie op de feitelijke gang van
zaken aan de rechter heeft gegeven, zodat de rechter weloverwogen op het formele verzoek
van verweerder van 28 januari 2021 heeft kunnen beslissen.
4.5 Op grond van het vorenstaande is de voorzitter dan ook van oordeel dat verweerder
niet tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens klager heeft gehandeld, zodat de klacht kennelijk
ongegrond zal worden verklaard.
BESLISSING
De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk
ongegrond.
Aldus beslist door mr. A.H.M. Dölle, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 16 augustus 2021.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 16 augustus 2021