ECLI:NL:TADRARL:2021:210 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 21-211
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2021:210 |
---|---|
Datum uitspraak: | 05-07-2021 |
Datum publicatie: | 02-11-2021 |
Zaaknummer(s): | 21-211 |
Onderwerp: | Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen |
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Niet is komen vast te staan dat verweerder als advocaat van de wederpartij van klager met de inhoud van zijn uitstelverzoek heeft beoogd om de rechtbank op het verkeerde been te zetten en om de advocaat van klager daarover een ongepast verwijt te maken. Klacht kennelijk ongegrond. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 5 juli 2021
in de zaak 21-211/AL/OV
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel (hierna: de deken) van 1 maart 2021 met kenmerk 1254740, door de raad digitaal ontvangen op dezelfde datum, van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Op 21 juli 2020 heeft klager zijn wederpartij gedagvaard wegens een burengeschil.
De dagvaarding besloeg 43 pagina’s, exclusief producties.
1.2 In deze procedure stond een kantoorgenoot van verweerder, mr. B, de wederpartij
van klager bij. Klager wordt bijgestaan door mr. W.
1.3 Ter rolle van 5 augustus 2020 heeft de rechtbank mr. B uitstel verleend tot
16 september 2020 voor het indienen van een conclusie van antwoord.
1.4 Op vrijdag 11 september 2020 heeft verweerder, als opvolgend advocaat, geprobeerd
telefonisch contact te krijgen met mr. W. en een terugbelverzoek achtergelaten.
1.5 In de ochtend van maandag 15 september 2020 heeft mr. W geprobeerd om telefonisch
contact met verweerder te krijgen.
1.6 Per e-mail van 15 september 2020 om 12:07 uur heeft verweerder aan mr. W verzocht
om in te stemmen met een nader uitstel voor indiening van de conclusie van antwoord.
Mr. W heeft om 12:36 uur namens klager aan verweerder zonder opgaaf van redenen laten
weten daarmee niet in te stemmen namens klager.
1.7 Dezelfde dag heeft verweerder een verzoek om nader uitstel bij de rechtbank
ingediend wegens klemmende redenen. Daarin heeft hij, voor de voorzitter bekend, geschreven:
“De dagvaarding is uitgebreid en bevat een groot aantal niet eerder ingenomen stellingen, die bovendien sterk feitelijk van aard zijn. Na ontvangst van de dagvaarding waren echter eerst cliënten op vakantie. Direct aansluitend was ikzelf op vakantie, tot afgelopen week. Het is daardoor niet mogelijk geweest om de dagvaarding met cliënten door te spreken en hun input te verzamelen. Input die van wezenlijk belang is om de feitelijke stellingen van eisers van een verweer te kunnen voorzien.”
“De wederpartij is gevraagd om in te stemmen met het uitstel, maar deze heeft dit geweigerd, zonder opgave van redenen. Overigens was het niet mogelijk dit verzoek eerder in te dienen, aangezien pas vandaag bericht is gekomen van de kant van de wederpartij dat er geen instemming wordt verleend met het uitstel.”
1.8 De rechtbank heeft met het uitstelverzoek ingestemd.
1.9 Op 27 september 2020 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
op oneigenlijke gronden een verzoek om uitstel voor het nemen van een conclusie van antwoord aan de rechtbank te richten.
2.2 Klager heeft zijn klacht als volgt toegelicht. In het uitstelverzoek heeft verweerder niet gemeld dat zijn cliënten al op 29 juli 2020 waren teruggekeerd van vakantie en zijn kantoorgenoot, mr. B, op 14 augustus 2020. Ook heeft verweerder verzuimd te vermelden dat hij zelf pas op vrijdag 11 september 2020 telefonisch contact heeft geprobeerd om contact met zijn advocaat te krijgen voor instemming met zijn nadere uitstelverzoek. Zijn advocaat heeft maandagochtend meteen geprobeerd terug te bellen. Binnen een half uur na het verzoek van verweerder om in te stemmen met zijn uitstelverzoek heeft zijn advocaat gereageerd. Volgens klager heeft verweerder met zijn incomplete voorstelling van zaken aan de rechtbank, waarin nota bene ook een nauwelijks verholen verwijt aan het adres van de advocaat van klager stond terwijl verweerder het zelf erop aan had laten komen, gehandeld zoals een behoorlijk advocaat niet betaamt.
3 VERWEER
Verweerder voert het volgende aan. Na het uitbrengen van de dagvaarding heeft verweerder
de zaak van mr. B overgenomen, waarbij hij al wel zijdelings betrokken was. De grote
omvang van de dagvaarding vroeg om een nadere analyse en overleg met zijn cliënten.
Door opvolgende vakanties heeft hij na zijn vakantie in de week van 7 september 2020
geconstateerd dat de roldatum van 16 september 2020 voor indiening van de conclusie
van antwoord niet haalbaar was. Op 11 september 2020 heeft hij telefonisch contact
gezocht met mr. W. Door hun onbereikbaarheid over en weer is er in de loop van maandagochtend
15 september 2020 telefonisch contact geweest. Het heeft verweerder verbaasd dat mr.
W heeft geweigerd om met zijn eerste uitstelverzoek in te stemmen en ook geen redenen
daarvoor heeft genoemd in haar e-mail van 15 september 2020. Verweerder biedt zijn
verontschuldigingen aan voor zijn vage formulering in het uitstelverzoek over de reden
van de late indiening van zijn uitstelverzoek, die volledig bij hem lag. Hij heeft
daarmee niets anders willen aangeven dan dat hij, in de veronderstelling dat wel met
zijn uitstelverzoek zou worden ingestemd door mr. W, pas op 15 september 2020 wist
dat een uitstelverzoek om klemmende redenen nodig was. Dergelijke uitstelverzoeken
zijn niet in strijd met het rolreglement, aldus verweerder.
4 BEOORDELING
4.1 De voorzitter stelt voorop dat de klacht betrekking heeft op het handelen van
de advocaat van de wederpartij van klager. Volgens vaste rechtspraak van het hof komt
aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te
behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid
is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden ingeperkt als de advocaat a) zich onnodig
grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs
kan weten dat deze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging
van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onevenredig schaadt
zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Het optreden van verweerder dient
aan de hand van deze maatstaf beoordeeld te worden.
4.2 De voorzitter stelt verder voorop dat de tuchtrechter het handelen of nalaten
van de advocaat over wie geklaagd wordt dient te toetsen aan de norm van artikel 46
Advocatenwet. De gedragsregels voor advocaten vormen daarbij een richtlijn, maar of
het niet naleven van een gedragsregel ook tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen oplevert,
hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt per geval door de tuchtrechter
beoordeeld
4.3 Naar het oordeel van de voorzitter is, hoewel sprake was van een minder gelukkige
woordkeuze, wat door verweerder in deze tuchtprocedure is onderkend, niet komen vast
te staan dat verweerder hiermee heeft beoogd om de rechtbank op het verkeerde been
te zetten en om mr. W daarover een ongepast verwijt te maken. Verweerder heeft voldoende
uitgelegd wat hij met zijn opmerking tot uitdrukking wilde brengen. Evenmin is in
de door verweerder geschetste situatie sprake geweest van handelen in strijd met het
rolreglement door pas een dag voor de roldatum om uitstel te vragen.
4.4 Op grond van het voorgaande is de voorzitter van oordeel dat verweerder niet
de grenzen heeft overschreden van de vrijheid die als advocaat van de wederpartij
had, en dus niet tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens klager heeft gehandeld. Ook overigens
zijn geen feiten of omstandigheden gesteld of gebleken waaruit zou volgen dat klager
door het handelen van verweerder onnodig of onevenredig in zijn belangen is geschaad.
De voorzitter zal de klacht van klager dan ook kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk
ongegrond.
Aldus beslist door mr. O.P. van Tricht, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 5 juli 2021.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 5 juli 2021