ECLI:NL:TADRARL:2021:207 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 21-087

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2021:207
Datum uitspraak: 07-06-2021
Datum publicatie: 02-11-2021
Zaaknummer(s): 21-087
Onderwerp:
  • Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van kantoorgenoot
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Overige gronden
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klaagster is in bijstandsgeschil bijgestaan door een toenmalige advocaat van het kantoor van verweerder, mr. S, onder dekking van een rechtsbijstandsverzekering. Mr. S heeft klaagster ingelicht over haar beroepstermijn en ook gemeld dat zij niet meer als advocaat maar als jurist werkzaam is op kantoor van verweerder maar de zaak van klaagster kan blijven doen. Namens klaagster is, zo is achteraf gebleken, het beroepschrift niet tijdig door mr. S ingediend. Klaagster heeft mr. S en verweerder aansprakelijk gesteld voor de schade. Naar het oordeel van de voorzitter is de rol van verweerder in bij behandeling van het dossier van klaagster beperkt gebleven tot eenmalig contact met de deurwaarder. Na ontdekking van de omissie heeft verweerder conform de polisvoorwaarden de kantoorverzekeraar ingelicht en op zorgvuldige wijze gehandeld jegens klaagster. Klachten kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 7 juni 2021
in de zaak 21-087/AL/OV
naar aanleiding van de klacht van:

klaagster
over
verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel (hierna: de deken) van 28 januari 2021 met kenmerk 1229572, door de raad digitaal ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 6

1    FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1    In juni 2019 heeft klaagster zich tot het kantoor van verweerder gewend met het verzoek om haar belangen te behartigen in een bijstandsgeschil met een gemeente. Mr. S is als (toenmalig) advocaat voor klaagster gaan optreden.
1.2    Bij de hoorzitting op 4 september 2019 ter bespreking van het bezwaarschrift tegen een besluit van de gemeente is klaagster aanwezig geweest.  
1.3    Per 24 september 2019 is mr. S uitgeschreven als advocaat. Zij is op het kantoor van verweerder als senior jurist werkzaam gebleven.
1.4    Per e-mail van 4 oktober 2019 heeft mr. S klaagster de beslissing op bezwaar van de gemeente van 30 september 2019 toegestuurd en toegelicht. Ook heeft mr. S klaagster erop gewezen dat klaagster daartegen tot uiterlijk op 10 november 2019 in beroep kon gaan. Verder heeft zij aan klaagster geschreven:

Dan nog het volgende: ik ben niet meer werkzaam als advocaat, maar ben nu werkzaam als jurist bij [naam advocatenkantoor verweerder]. Omdat uw zaak echter geen toevoegingszaak betreft, maar via DAS loopt, kan ik uw zaak blijven behartigen als jurist (alleen advocaten kunnen namelijk zaken op toevoeging doen).”

1.5    In haar e-mail van 8 oktober 2019 heeft mr. S aan klaagster bevestigd dat zij namens klaagster in beroep gaat tegen het besluit van de gemeente, zoals zij telefonisch hadden afgesproken op 4 oktober 2019.
1.6    Ook op 8 oktober 2019 heeft mr. S namens klaagster per fax een pro forma beroepschrift tegen het besluit van de gemeente bij de rechtbank Gelderland ingediend. Mr. S heeft geen ontvangstbevestiging van de rechtbank ontvangen.
1.7    Diezelfde dag heeft mr. S aan klaagster haar opdrachtbevestiging en het aan de rechtbank verstuurde pro forma beroepschrift gemaild. Verder heeft mr. S klaagster laten weten dat zij de zaak bij de rechtsbijstandsverzekeraar van klaagster, DAS, had aangemeld ter dekking van de juridische kosten. Ook heeft zij klaagster toegezegd haar op de hoogte te zullen houden van de voortgang van haar zaak.
1.8    In oktober en november 2019 hebben mr. S en klaagster regelmatig per e-mail contact met elkaar gehad. In die periode heeft verweerder op verzoek van mr. S bepaalde informatie bij een deurwaarder opgevraagd. In de maanden daarna is geen contact met klaagster geweest.
1.9    In overleg met verweerder heeft mr. S met haar e-mail van 9 juni 2020 AON op de hoogte gesteld van de door haar gemaakte fout bij verzending van het beroepschrift van op 8 oktober 2019 in de zaak van klaagster.
1.10    Naar aanleiding van het verzoek van klaagster van 8 juni 2019 aan mr. S en verweerder naar de laatste stand van zaken, heeft mr. S per e-mail van 1 juli 2020 aan klaagster gemeld dat zij had ontdekt dat het beroepschrift van 8 oktober 2019 abusievelijk niet bij de rechtbank was ingediend, mogelijk vanwege een faxstoring op kantoor. Mr. S heeft klaagster daarvoor haar excuses aangeboden. Ter genoegdoening heeft mr. S voorgesteld om de door klaagster betaalde eigen bijdrage aan de DAS van € 250,- tegen finale kwijting aan haar te vergoeden.
1.11    Per e-mail van 5 juli 2020 aan mr. S, met verweerder in de cc, heeft klaagster het kantoor aansprakelijk gesteld voor de door haar geleden schade ter hoogte van € 3.475,58 als gevolg van de nalatigheden van mr. S.
1.12    Op 12 augustus 2020 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
1.13    Begin september 2020 heeft de verzekeraar van het kantoor bij mr. S aanvullende informatie opgevraagd. Wegens zwangerschapsverlof van mr. S heeft verweerder met de verzekeraar contact opgenomen.
1.14    Op 3 september 2020 heeft verweerder klaagster telefonisch laten weten dat op haar aansprakelijkheidstelling wordt gereageerd zodra daarover informatie van hun verzekeraar is ontvangen.

2    KLACHT
2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder, mede in zijn hoedanigheid van werkgever van mr. S, tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a)    maandenlang nalatig te zijn geweest in de communicatie door beloofde telefoontjes niet te plegen en e mails niet te beantwoorden;
b)    klaagster niet op zorgvuldige wijze bij te staan zoals je van een advocatenkantoor mag verwachten, onder meer tijdens de hoorzitting, het aansturen op een beroepszaak en het beroepschrift vervolgens niet te faxen naar de rechtbank;
c)    pas op 1 juli 2020 erachter te komen dat de fax met het beroepschrift nooit was aangekomen bij de rechtbank waardoor de beroepstermijn van klaagster is verstreken, zelfs ondanks de vele telefoontjes en e-mails van klaagster over de voortgang van de zaak;
d)    niet te reageren op de aansprakelijkheids-/klachtenmail van 5 juli 2020 van klaagster met daarin een verzoek om het probleem op te lossen, maar pas op 3 september 2020 voor het eerst daarover telefonisch contact met klaagster op te nemen;
e)    een aangetekende brief met dezelfde aansprakelijkheids-/klachtenmail te negeren.

3    VERWEER
De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING
Ad klachtonderdelen a) tot en met c)
4.1    Gelet op de onderlinge samenhang van deze onderdelen ziet de voorzitter aanleiding om deze gelijktijdig te beoordelen.
4.2    Uit de stukken is de voorzitter gebleken dat mr. S eerst als advocaat en, met instemming van klaagster, vanaf oktober 2019 als jurist verantwoordelijk is geweest voor de behandeling van de zaak van klaagster. Voorts is de voorzitter gebleken dat mr. S niet heeft gecontroleerd of het op 8 oktober 2019 gefaxte pro forma beroepschrift van klaagster door de rechtbank was ontvangen, ook niet na uitblijven van enige reactie van de kant van de rechtbank. Pas nadat klaagster in haar e-mail van 8 juni 2020 heeft gevraagd naar de laatste stand van zaken, heeft mr. S haar omissie ontdekt. Van deze omissie heeft mr. S klaagster op 1 juli 2020 op de hoogte gebracht en ook de verzekeraar daarover geïnformeerd.
4.3    Volgens verweerder is zijn rol in de zaak van klaagster beperkt gebleven tot contact met een deurwaarder op verzoek van mr. S. Dat verweerder meer werkzaamheden voor klaagster heeft gedaan en medeverantwoordelijk was voor de behandeling van de zaak van klaagster, is de voorzitter niet gebleken. Klaagster heeft dat standpunt onvoldoende feitelijk onderbouwd. Gelet hierop kan verweerder dan ook tuchtrechtelijk niet worden verweten dat hij onvoldoende met klaagster over haar zaak zou hebben gecommuniceerd, dat hij klaagster niet op zorgvuldige wijze heeft bijgestaan in haar zaak en pas op 1 juli 2020 is ontdekt dat het pro forma beroepschrift niet binnen de beroepstermijn was ingediend bij de rechtbank. Dit betekent dat de voorzitter, nu verweerder in dezen niet tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld, de klachtonderdelen a) tot en met c) kennelijk ongegrond zal verklaren.
Klachtonderdelen d) en e)
4.4    Gelet op de onderlinge samenhang van deze onderdelen ziet de voorzitter aanleiding om deze gelijktijdig te beoordelen.
4.5    Volgens verweerder is na ontdekking van de omissie van mr. S meteen en conform de polisvoorwaarden contact met de verzekeraar van het kantoor opgenomen om een mogelijke aansprakelijkheidsstelling door klaagster aan te kondigen. Mr. S heeft meteen daarna ook klaagster daarover geïnformeerd. Na ontvangst van de correspondentie van 5 juli 2020 heeft verweerder wegens verlof van mr. S contact met de verzekeraar gehad over verzochte aanvullende informatie zodat de schadeclaim van klaagster voortvarend afgehandeld kon worden. De afwikkeling van de schadeclaim door AON en de verzekeraar nam echter veel tijd in beslag, zoals verweerder klaagster begin september 2020 ook heeft laten weten. Ook heeft hij klaagster aangeboden dat hij gaat onderzoeken of een regeling in der minne alsnog tot verlaging van het terugvorderingsbedrag kan leiden.  
4.6    De juistheid van de verwijten van klaagster dat verweerder niet of te laat heeft gereageerd op de aansprakelijkheidsstelling in haar e-mail/ aangetekende brief van 5 juli 2020 is, tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder, voor de voorzitter niet vast komen te staan.
4.7    Nu verweerder in dezen geen tuchtrechtelijk verwijt treft, worden klachtonderdelen d) en e) eveneens kennelijk ongegrond verklaard.

BESLISSING
De voorzitter verklaart: de klacht in alle onderdelen, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. J.R. Veerman, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2021.

Griffier                                                          Voorzitter

Verzonden d.d. 7 juni 2021